ECLI:NL:RBROT:2009:BH1740

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/662445-08
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Asscheman-Versluis
  • mr. Holthuis
  • mr. Van de Ven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke brandstichting in woning met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor omwonenden

Op 3 februari 2009 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 11 januari 2008 in haar woning aan [straatnaam] te Capelle aan den IJssel opzettelijk brand heeft gesticht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, terwijl zij onder invloed van alcohol was, in slaap was gevallen met een brandende sigaret in haar hand. Hierdoor ontstond brand in haar woning, die zich verspreidde naar de bank en deken. De officier van justitie beschuldigde de verdachte van opzettelijke brandstichting, terwijl de verdediging aanvoerde dat het een ongeluk was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte welbewust het risico had genomen en dat haar eerdere pogingen tot zelfdoding en de verklaringen van getuigen haar opzet bevestigden. De rechtbank verwierp het verweer van de verdachte en oordeelde dat de feiten bewezen waren. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een werkstraf van 180 uur, met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die geen eerdere veroordelingen had en blijk gaf van inzicht in haar behoefte aan hulp.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Parketnummer: 10/662445-08
Datum uitspraak: 3 februari 2009
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres: [adres]
raadsman mr. P. van den Berg, advocaat te Spijkenisse.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 20 januari 2009.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
Het ten laste gelegde komt er op neer dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht (het primair tenlastegelegde), dan wel dat door haar schuld brand is ontstaan (het subsidiair tenlastegelegde), in haar woning aan [straatnaam] te Capelle aan den IJssel, terwijl daarvan gemeen gevaar voor in die woning en/of belendende percelen aanwezige goederen en/of levensgevaar voor de in de belendende percelen aanwezige personen te duchten was.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Van der Helm heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 180 uur, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van voorarrest en een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht..
BEWIJSMOTIVERING EN BEWEZENVERKLARING
Van het volgende wordt uitgegaan:
Op 11 januari 2008 was de verdachte in haar woning aan de [straatnaam] te Capelle aan den IJssel. De verdachte bevond zich in de woonkamer en zat of lag daar op de bank, onder een deken. Op een gegeven moment is er door toedoen van de verdachte in de woning brand ontstaan. De deken die de verdachte over zich heen had stond als eerste in brand. De bank is vervolgens ook in brand gevlogen en brandde helemaal uit. Tevoren had de verdachte, terwijl zij zich op de bank bevond, met een lucifer een sigaret aangestoken. Bij gebreke van een mogelijke andere oorzaak, wordt op grond hiervan bewezen geacht dat de brand is ontstaan doordat het vuur van de lucifer of de brandende sigaret met de deken in aanraking is gekomen. Door de brand zijn ook andere goederen in de woning van de verdachte beschadigd. Tevens was er een hevige rookontwikkeling.
De woning van de verdachte maakt deel uit van een blok appartementen met vier woonlagen. In verband met de brand zijn bewoners van naast -en bovengelegen woningen via een ladder naar beneden geklommen. Op grond hiervan wordt bewezen geacht dat die bewoners door de brand bevreesd waren voor hun leven. Mede gelet op de hevigheid van de brand wordt hieruit tevens afgeleid dat er vrees bestond dat goederen in de woningen van die bewoners gevaar liepen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte de ontstane brand opzettelijk heeft gesticht. De officier van justitie gaat er van uit dat er sprake is geweest van gewoon opzet dan wel in ieder geval van voorwaardelijk opzet.
Namens de verdachte is door de raadsman vrijspraak bepleit van de (primair) tenlastegelegde opzettelijke brandstichting. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het opzet van de verdachte niet gericht was op het stichten van de brand, ook niet in voorwaardelijke zin. Het was een ongeluk. De verdachte had alcohol gedronken en is daardoor op de bank in slaap gedommeld, met een brandende sigaret in haar hand. Het is niet zo dat de verdachte zich op dat moment van het leven wilde beroven en om die reden brand heeft gesticht. De verdachte heeft weliswaar tegen haar buurman [naam buurman] en tegen de politie gezegd dat zij de bank in de brand had gestoken, maar zij heeft daarmee niet bedoeld te zeggen dat zij dit welbewust had gedaan. Met die opmerkingen heeft de verdachte slechts willen aangeven dat de brand door haar toedoen was ontstaan, niet dat zij de brand ook wilde.
De rechtbank volgt het standpunt van de officier van justitie en verwerpt het verweer van de verdachte om de navolgende redenen.
Het proces-verbaal van de politiebeambten die in verband met de brand ter plaatse zijn verschenen houdt in dat zij aldaar de verdachte op straat hebben aangesproken. De verdachte heeft toen tegen hen gezegd: “Ik heb de bank in brand gestoken. Ik zie het niet meer zitten”.
De buurman van de verdachte, [naam buurman], met wie de verdachte blijkens haar eigen verklaring als eerste contact heeft gehad nadat ze in verband met de brand haar woning had verlaten, heeft verklaard dat zij tegen hem ongeveer hetzelfde heeft gezegd. Nadat de verdachte [naam buurman] had gewaarschuwd en hij naar buiten was gekomen, heeft zij op vragen van hem geantwoord dat zij de deken op de bank in brand had gestoken en voorts dat zij dat had gedaan omdat zij dood wilde. Buurman [naam buurman] heeft tevens verklaard dat de verdachte de dag vóór de brand, toen hij haar uitnodigde om op 11 januari 2008 langs te komen om over haar problemen te komen praten, tegen hem heeft gezegd dat zij er de volgende dag niet meer zou zijn.
Hoewel de verdachte heeft betwist dat zij tegen de politie of haar buurman [naam buurman] heeft gezegd dat ze dood wilde, wordt gelet op de eensluidendheid van hetgeen door de politie (op ambtseed) is gerelateerd en door [naam buurman] is verklaard uitgegaan van de juistheid van hun verklaringen.
Gelet hierop en tevens in aanmerking genomen dat de verdachte kort voor de jaarwisseling van 2007/2008 in verband met relationele problemen ook tweemaal heeft geprobeerd een einde aan haar leven te maken , wordt bewezen geacht dat de verdachte de brand in haar woning met opzet heeft veroorzaakt. Het verweer dat sprake is geweest van een ongeluk is hiermee niet verenigbaar en wordt daarom verworpen. Dit oordeel wordt niet anders indien juist zou zijn dat, zoals de raadsman nog heeft aangevoerd, de mededeling van de verdachte dat zij dood wilde niet gemeend was en er slechts sprake was van een schreeuw om aandacht. Ook als dat het motief is geweest van de verdachte kan het niet anders dan dat zij bij het veroorzaken van de brand opzettelijk heeft gehandeld.
Gelet op het bovenstaande is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
zij op 11 januari 2008 te Capelle aan den IJssel opzettelijk brand heeft gesticht in haar woning aan de [straatnaam], immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk het vuur van een lucifer en/of sigaret, in aanraking gebracht met een
deken ten gevolge waarvan brand is ontstaan en die deken en een bank geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de in die woning en in belendende percelen aanwezige goederen, en levensgevaar voor de in belendende percelen aanwezige personen te duchten was;.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
STRAFBAARHEID FEITEN
De bewezen feiten leveren op:
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
en
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is.
De feiten zijn strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
De verdachte is strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten,
de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft brand gesticht in haar voormalige woning. Die woning maakt deel uit van een appartementencomplex In de andere appartementen waren op het moment van de brand bewoners aanwezig. De ontstane brand was vrij heftig met veel rookontwikkeling. Er zijn daardoor niet alleen goederen beschadigd of verloren gegaan maar er is tevens veel angst ontstaan voor lijf en goed bij bewoners van de boven- en naastgelegen woningen, hetgeen niet onbegrijpelijk is omdat brand verraderlijk en erg gevaarlijk is.
De verdachte pleegde dit feit omdat zij persoonlijke problemen had en daardoor somber en depressief was. De verdachte lijkt de ernst van wat zij heeft gedaan, ook achteraf, niet goed in te zien. Dit blijkt zowel uit het reclasseringsrapport van 26 augustus 2008 dat over haar is uitgebracht als uit hetgeen zij daarover op de terechtzitting heeft verklaard. Bovendien wordt de kans op herhaling, mede gelet op genoemd reclasseringsrapport, niet uitgesloten geacht. De verdachte lijkt in onvoldoende mate in staat te zijn haar (relationele) problemen en tegenslagen daadkrachtig en verantwoordelijk het hoofd te bieden. Teneinde zicht te houden op de omstandigheden van de verdachte heeft de reclassering met haar de mogelijkheid besproken van Lokaal Zorgnetwerk, welke instelling in een vrijwillig kader aan de verdachte begeleiding en ondersteuning kan bieden op diverse gebieden. Aanvankelijk heeft de verdachte deze hulpverlening uitdrukkelijk van de hand gewezen. Op de terechtzitting heeft de verdachte echter aangegeven dat zij inmiddels inziet dat zij die hulp en begeleiding wel nodig heeft.
Gelet op het voorgaande en mede om de ernst van het gebeurde bij de verdachte in te prenten, zal zij tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en daarnaast tot een werkstraf worden veroordeeld. Als bijzondere voorwaarde bij de voorwaardelijke gevangenisstraf zal verplicht reclasseringscontact worden opgelegd, met onder meer als doel de verdachte te verplichten de hierboven bedoelde begeleiding door Lokaal Zorgnetwerk dan wel een vergelijkbare begeleiding te accepteren.
Bij het bepalen van de strafsoort en de modaliteit en duur daarvan is in het voordeel van de verdachte, die 50 jaar oud is, in aanmerking genomen dat zij blijkens het op haar naam gesteld uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 19 december 2008 niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Het verzoek van de raadsman van de verdachte uitsluitend een voorwaardelijke werfstraf met verplicht reclasseringstoezicht op te leggen wordt afgewezen, omdat dit onvoldoende recht zou doen aan de ernst van het gepleegde delict.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b,14c, 14d, 22c, 22d, 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
-verklaart bewezen, dat de verdachte de primair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
-verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte primair meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
-stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
-verklaart de verdachte strafbaar;
-veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden;
-bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten;
-stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren; de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt of de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarde niet naleeft;
-stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen die zullen worden gegeven door of namens Bouman GGZ, afdeling reclassering, zolang deze instelling dit noodzakelijk vindt;
-verstrekt aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de voorwaarden;
-legt de verdachte een taakstraf op bestaande uit een werkstraf voor de duur van 180 uur, waarbij de Stichting Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de werkstraf dient te bestaan;
-beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek 176 uur te verrichten werkstraf resteert;
-beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 88 dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Asscheman-Versluis, voorzitter,
en mrs. Holthuis en Van de Ven, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Bernard, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 februari 2009.
Bijlage bij vonnis van 3 februari 2009
TEKST GEWIJZIGDE TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
zij
op of omstreeks 11 januari 2008
te Capelle aan den IJssel
opzettelijk brand heeft gesticht in haar woning (aan de [straatnaam]12), immers
heeft verdachte toen aldaar opzettelijk het vuur van een lucifer en/of
sigaret, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een
deken en/of een bank, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge
waarvan brand is ontstaan en/of die deken en/of die bank geheel of
gedeeltelijk is / zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de in die
woning en/of in belendende percelen aanwezige goederen, in elk geval gemeen
gevaar voor goederen en / of levensgevaar voor de in belendende percelen
aanwezige personen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen, te
duchten was;.
(artikel 157 SR)
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
zij
op of omstreeks 11 januari 2008
te Capelle aan den IJssel,
grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en / of onoplettend en / of onachtzaam vuur van een lucifer en/of (een) sigaret, in elk geval (open) vuur, in aanraking heeft gebracht met een deken en/of een bank, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan het aan haar schuld te wijten is geweest, dat er brand is ontstaan en/of die deken en/of die bank geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, terwijl daardoor gemeen gevaar voor die woning en/of voor de in die woning en/of in belendende percelen aanwezige goederen en/of personen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor een ander of anderen, ontstond;
(artikel 158 SR)