ECLI:NL:RBROT:2009:BH3368
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vordering tot betaling van vrachtkosten en retentierecht in het wegvervoer
In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Rotterdam, stond de vordering van [eiseres] centraal, die betaling eiste van openstaande vrachtkosten van in totaal € 80.184,68, vermeerderd met buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente. De vordering was gebaseerd op werkzaamheden die [bedrijf 2] had verricht voor [gedaagde] in de periode van maart 2005 tot april 2006. [gedaagde] betwistte de vordering en voerde aan dat de facturen niet waren ontvangen en dat de vordering was verjaard. De rechtbank oordeelde dat de vordering voor een deel was verjaard, maar dat de vordering voor het overige wel degelijk toewijsbaar was. De rechtbank overwoog dat de verjaring van de vrachtvordering was gestuit door een schriftelijke aanmaning op 13 juli 2006, en dat de dagvaarding op 28 september 2006 tijdig was uitgebracht. De rechtbank concludeerde dat [eiseres] gerechtigd was om de negen containers en de oplegger onder zich te houden op grond van een retentierecht, omdat [gedaagde] openstaande vorderingen had. De rechtbank wees de vordering van [gedaagde] in reconventie af, waarin zij schadevergoeding eiste voor de ontvreemding van de containers. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde] niet had aangetoond dat [eiseres] onrechtmatig had gehandeld.