Zaak-/rolnummer: 265169 / HA ZA 06-1949
Uitspraak: 4 februari 2009
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
de naamloze vennootschap REAAL LEVENSVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Alkmaar,
eiseres,
advocaat mr. W.A.M. Rupert,
de naamloze vennootschap ALLIANZ NEDERLAND
SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. J. Kneppelhout.
Partijen blijven hierna aangeduid als "Reaal" respectievelijk "Erasmus".
1 Het verdere verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
tussenvonnis d.d. 19 december 2007 en de daaraan te grondslag liggende processtukken;
akte na tussenvonnis aan de zijde van Reaal, met producties;
antwoordakte.
2 De verdere beoordeling
2.1 De rechtbank heeft bij voormeld tussenvonnis Reaal in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over het verweer van Allianz bij conclusie van dupliek dat de aanspraak van Reaal onder de verzekeringsovereenkomst is verjaard op grond van het bepaalde in artikel 7.3 van de verzekeringsvoorwaarden.
2.2 Reaal heeft bij akte na tussenvonnis aangevoerd dat het beroep van Allianz op verjaring ongegrond is, nu artikel 7.3 van de verzekeringsvoorwaarden niet verjaring regelt, maar bepaalt dat aanspraken vervallen indien de schademelding niet plaatsvindt binnen drie jaar na bekendheid met een aanspraak of omstandigheid die voor verzekeraars tot een verplichting tot uitkering zou kunnen leiden.
2.3 Allianz heeft aangevoerd dat artikel 7.3 aldus moet worden gelezen dat Allianz een geslaagd beroep op verjaring kan doen als de verzekerde niet binnen drie jaar na het moment waarop deze wist van een aanspraak of omstandigheid die voor Allianz tot een verplichting tot uitkering zou kunnen leiden, hiervan melding doet aan Allianz. Ter onderbouwing van dit standpunt wijst Allianz erop dat Reaal ook een verzekeraar is die aansprakelijkheidsverzekeringen voor bedrijven aanbiedt en derhalve bekend wordt geacht met het feit dat iedere verzekeraar in de verzekeringsvoorwaarden van zijn aansprakelijkheidsverzekering een bepaling met betrekking tot verjaring opneemt en alsmede met het feit dat het nimmer voorkomt dat een verzekeraar twee keer achter elkaar een bepaling opneemt waarin hetzelfde wordt bedoeld.
2.4 Het geschil tussen partijen betreft de uitleg van een bepaling in de van de verzekeringsovereenkomst onderdeel uitmakende algemene verzekeringsvoorwaarden. De rechtbank stelt voorop dat het bij de uitleg van een beding in een overeenkomst aankomt op hetgeen partijen met dat beding hebben beoogd en, indien niet van een duidelijke gemeenschappelijke bedoeling blijkt, wat een redelijke uitleg van het beding meebrengt. Daarbij moet worden gelet op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan het beding mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Dat betekent uiteraard niet dat de bewoordingen van de uit te leggen bepalingen zonder betekenis zijn: onder omstandigheden kan ook daaraan een beslissende betekenis toekomen.
2.5 Naar het oordeel van de rechtbank brengen in casu de omstandigheden mee dat aan de bewoordingen van artikel 7.3 een beslissende betekenis dient te worden toegekend, tenzij de bewoordingen voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de verzekeringsvoorwaarden waarvan artikel 7.3 onderdeel uitmaakt, een document vormen dat niet door de partijen bij de overeenkomst is opgesteld, dat het document tot doel heeft te worden gebruikt bij een groot aantal overeenkomsten en dat het onderdeel uitmaakt van een overeenkomst die tussen twee professionele partijen tot stand is gekomen.
2.6 Een redelijke uitleg van artikel 7.3 op basis van de gehanteerde bewoordingen in de context van de verzekeringsvoorwaarden als geheel leidt er naar het oordeel van de rechtbank toe dat artikel 7.3 aldus moet worden uitgelegd dat in dit artikel verval van het recht op uitkering wordt geregeld onder de in het artikel genoemde omstandigheden. Immers, zowel in de kop van het artikel als in de tekst zelf wordt uitsluitend over “verval van rechten” gesproken en komt het woord “verjaring” niet voor. Bovendien is de laatste alinea van dit artikel (“Het recht op uitkering vervalt indien niet binnen één jaar na schriftelijke afwijzing van dekking een rechtsvordering is ingesteld”) gelet op doel en strekking duidelijk een op verval en niet op verjaring gerichte bepaling.
2.7 De bewoordingen van artikel 7.3 zijn dermate duidelijk dat Reaal de bepaling redelijkerwijs niet anders had dienen te begrijpen. Dit wordt niet anders nu Reaal, zoals Allianz stelt, ook een verzekeraar is die aansprakelijkheidsverzekeringen voor bedrijven aanbiedt. Reaal mocht ervan uitgaan dat Allianz als gebruiker van de verzekeringsvoorwaarden gebruik had gemaakt van het woord “verjaring” indien zij verjaring had willen regelen in haar verzekeringsvoorwaarden en dat Allianz in dat geval ook overigens het artikel zodanig had geformuleerd dat duidelijk was dat hierin verjaring werd geregeld. Nu Allianz ervoor heeft gekozen om de woorden “verval van rechten” te gebruiken in plaats van “verjaring”, was er geen enkele aanleiding voor Reaal om desalniettemin artikel 7.3 zo te begrijpen dat Allianz hiermee verjaring van de vordering wilde regelen.
2.8 Het beroep van Allianz op verjaring van de vordering op grond van artikel 7:942 BW faalt eveneens. Op grond van artikel 7:942 lid 1 BW verjaart een rechtsvordering tegen de verzekeraar door verloop van drie jaar na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de tot uitkering gerechtigde met de opeisbaarheid daarvan bekend is geworden. Allianz stelt, naar de rechtbank begrijpt ter onderbouwing van het moment van opeisbaarheid, dat Reaal al in oktober 2000 op de hoogte was van de uitval en van de reden van uitval van [X]. Deze stelling is zonder nadere toelichting - die ontbreekt - onvoldoende om te concluderen dat de vordering van Reaal opeisbaar was in oktober 2000. Nu Allianz overigens niets stelt omtrent het (moment van) opeisbaar worden van de vordering van Reaal, verwerpt de rechtbank het beroep op verjaring van Allianz als onvoldoende onderbouwd.
2.9 Aangezien Allianz (subsidiair) geen beroep doet op verval van de aanspraak van Reaal op grond van artikel 7.3 van de verzekeringsvoorwaarden, komt de rechtbank aan de beoordeling hiervan niet toe.
2.10 Vervolgens dient het verweer van Allianz dat het recht op uitkering van Reaal is komen te vervallen op grond van het bepaalde in artikel 7.1.4 van de verzekeringsvoorwaarden te worden beoordeeld.
2.11 De rechtbank heeft in haar tussenvonnis op basis van de tot dat moment door partijen ingenomen standpunten overwogen dat partijen het erover eens leken te zijn dat artikel 7.1.4 aldus diende te worden uitgelegd dat niet nakoming van de mededelingsplicht als bedoeld in artikel 7.1.1 geen verval van rechten op schadevergoeding tot gevolg heeft, behalve indien Allianz zou aantonen dat zij hierdoor in een redelijk belang is geschaad. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld zich bij aktes na tussenvonnis over deze uitleg uit te laten.
2.12 Reaal heeft ter zake het volgende aangevoerd. Anders dan de rechtbank heeft begrepen, dient artikel 7.1.4 aldus te worden uitgelegd dat Allianz zich op basis van dit artikel alleen op verval van aanspraken kan beroepen indien door het handelen van verzekerde in strijd met de mededelingsplicht van artikel 7.1.1 de aansprakelijkheid van verzekerde is ontstaan of vergroot, waarbij geldt dat Allianz dit aannemelijk moet maken.
2.13 Allianz heeft in reactie hierop aangevoerd dat nu artikel 7:941 BW per 1 januari 2006 in werking is getreden, onmiddellijke werking heeft en dwingend recht is, dit artikel voor de uitleg van artikel 7.1.4 doorslaggevend is. Dit brengt mee, aldus Allianz, dat er sprake is van verval van recht op basis van artikel 7.1.4 indien Allianz door de te late melding in een redelijk belang is geschaad. Dat dit artikel aldus dient te worden uitgelegd, volgt in de visie van Allianz ook uit het feit dat Reaal, die zelf als verzekeraar ook aansprakelijkheids-verzekeringen aanbiedt en dus op de hoogte is van de inhoud van het nieuwe verzekeringsrecht, dit artikel blijkens haar stellingen bij dagvaarding en conclusie van repliek aldus uitlegde en eerst naar aanleiding van de overwegingen van de rechtbank in het tussenvonnis een andere uitleg voorstaat.
2.14 In aanmerking nemende hetgeen de rechtbank hiervoor in de overwegingen 2.4 en 2.5 heeft overwogen, komt naar het oordeel van de rechtbank ook bij de uitleg van artikel 7.1.4 van de verzekeringsvoorwaarden in beginsel beslissende betekenis toe aan de bewoordingen van dit artikel. Een dergelijke uitleg brengt mee dat dit artikel dient te worden uitgelegd op de door Reaal gestelde wijze.
2.15 Anders dan Allianz stelt, is artikel 7:941 BW niet van doorslaggevende betekenis voor de uitleg van artikel 7.1.4. Immers, van artikel 7:941 BW kan ten voordele van de verzekeringnemer en de tot uitkering gerechtigde worden afgeweken. De hiervoor weergegeven uitleg van Reaal is naar het oordeel van de rechtbank in het voordeel van Reaal ten opzichte van de uitleg overeenkomstig artikel 7:941 BW.
2.16 Op basis van de enkele omstandigheid dat Reaal bij dagvaarding en conclusie van repliek stellingen heeft ingenomen die tevens op een andere uitleg van artikel 7.1.4 van de verzekeringsvoorwaarden zouden kunnen duiden, kan niet de door Allianz voorgestane uitleg van dit artikel worden gebaseerd. De stellingname van Reaal bij dagvaarding en conclusie van repliek liet ruimte voor meerdere wijzen van uitleg van artikel 7.1.4. Om die reden heeft de rechtbank partijen de gelegenheid geboden om zich over de uitleg van dit artikel nader uit te laten. Blijkens hetgeen Reaal thans stelt, heeft de rechtbank de aanvankelijke stellingname van Reaal omtrent de uitleg niet juist begrepen.
2.17 Reaal heeft voorts gesteld dat Allianz gelet op het bepaalde in artikel 7.1.4 aannemelijk dient te maken dat door schending van de mededelingsplicht door Reaal de aansprakelijkheid van Reaal is ontstaan of vergroot. Allianz heeft hier niet op gereageerd, maar heeft in het kader van de door haar voorgestane uitleg van artikel 7.1.4 overeenkomstig artikel 7:941 BW gewezen op de stelplicht en bewijslast zoals deze volgt uit de parlementaire geschiedenis op artikel 7:941 lid 4 BW en de jurisprudentie ter zake de toepassing van dit artikel. Naar het oordeel van de rechtbank komt hieraan in casu geen (doorslaggevende) betekenis toe. Uit het gebruik van de woorden “aannemelijk maken” in artikel 7.1.4 (welke woorden niet zijn terug te vinden in artikel 7:941 lid 4 BW) dient naar het oordeel van de rechtbank te worden afgeleid dat op Allianz de verplichting rust om te stellen en bij voldoende gemotiveerde betwisting te bewijzen (waarbij voor het te leveren bewijs geldt dat voldoende is als de te bewijzen feiten aannemelijk worden gemaakt) dat door het schenden van de mededelingsplicht door Reaal de aansprakelijkheid van Reaal is ontstaan of vergroot.
2.18 In het kader van de uitleg van artikel 7.1.4 van de verzekeringsvoorwaarden hebben partijen zich er niet over uitgelaten wat moet worden begrepen ter zake de in dit artikel opgenomen tekst dat door het niet nakomen van de verplichtingen van verzekerde “de aansprakelijkheid van verzekerde is ontstaan of vergroot”. Omdat naar het oordeel van de rechtbank deze woorden in de betreffende context op verschillende wijzen zouden kunnen worden uitgelegd, kan op dit punt niet zonder meer beslissende betekenis aan de bewoordingen worden toegekend, maar komt het overeenkomstig hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen onder 2.4 tevens aan op hetgeen partijen met deze bewoordingen hebben beoogd en, indien niet van een gemeenschappelijke bedoeling blijkt, wat een redelijke uitleg van de bewoordingen meebrengt.
2.19 De rechtbank zal Reaal in de gelegenheid stellen om zich bij conclusie na (tweede) tussenvonnis hierover uit te laten, waarna Allianz hierop bij antwoordconclusie kan reageren. Allianz zal bovendien in de gelegenheid worden gesteld om in haar antwoordconclusie concrete feiten en omstandigheden te stellen ter onderbouwing van haar stelling dat door het handelen van Reaal diens aansprakelijkheid is ontstaan of vergroot. Uiteraard zal aan Reaal de gelegenheid worden geboden om daarop te reageren.
2.20 De stelling van Reaal dat het beroep van Allianz op het verval van recht op uitkering in strijd is met de redelijkheid en billijkheid, omdat het beroep willekeurig is geschied, nu Allianz in de vergelijkbare kwestie van de heer [Y.], een collega van [X], een volstrekt andere opstelling heeft gekozen dan in de onderhavige kwestie, treft geen doel. De enkele omstandigheid dat Allianz in twee zaken een verschillend standpunt inneemt is, zelfs indien deze zaken vergelijkbaar zouden zijn, onvoldoende om aan te nemen dat het beroep van Allianz op het vervalbeding in de onderhavige zaak in strijd is met de redelijkheid en billijkheid.
2.21 Reaal heeft een verklaring voor recht gevorderd inhoudende dat Allianz gehouden is dekking te verlenen en aan Reaal te betalen al hetgeen Reaal in de procedure tussen haar en [X] gehouden zal zijn aan de laatste te betalen, alsmede gevorderd om Allianz te veroordelen aan Reaal te vergoeden alle kosten van verweer in de procedure tussen Reaal en [X].
2.22 Blijkens het door partijen bij (antwoord)akte na tussenvonnis gestelde alsmede blijkens de door Reaal bij akte na tussenvonnis overgelegde producties is de procedure tussen Reaal en [X] bij de rechtbank Utrecht, sector kanton geëindigd in een minnelijke regeling, neergelegd in een tweetal vaststellingsovereenkomsten van 18 december 2007.
Gelet hierop sluit de vordering van Reaal niet meer aan op de huidige stand van zaken. De rechtbank stelt Reaal derhalve in de gelegenheid om zich bij hiervoor bedoelde conclusie na (tweede) tussenvonnis uit te laten over haar vordering in het licht van de tussen haar en [X] bereikte minnelijke regeling. Reaal zal zich, mede gelet op het op dit punt door Allianz gevoerde verweer, tevens kunnen uitlaten over haar stelling dat er aanleiding is voor een proportionele uitkering.
2.23 De rechtbank zal iedere verdere beslissing aanhouden.
3 De beslissing
De rechtbank,
alvorens verder te beslissen,
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 4 maart 2009 voor het nemen van een conclusie na (tweede) tussenvonnis door Reaal als bedoeld in de rechtsoverwegingen 2.19 en 2.22.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F. Koekebakker.
Uitgesproken in het openbaar.
1582