ECLI:NL:RBROT:2009:BH4586

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/701194-08
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J. Melkert
  • A. van den Berg
  • C. Frankruijter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord bij de ingang van de P.I. te Hoogvliet met verwerping van verweren

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 februari 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot moord. De feiten zijn als volgt: op 1 september 2008 vond er een steekpartij plaats voor de ingang van de stadsgevangenis te Hoogvliet, waarbij het slachtoffer, [slachtoffer], gewond raakte. De verdachte heeft samen met een medeverdachte, [medeverdachte], het slachtoffer opgewacht en heeft hem met een mes in de borst gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade heeft gehandeld, wat blijkt uit zijn verklaring dat hij met het mes heeft uitgehaald met de bedoeling om het slachtoffer 'voorgoed van het leven af te zijn'. De verdachte heeft verschillende verweren gevoerd, waaronder een beroep op noodtoestand, putatief noodweer, putatief noodweer-exces en psychische overmacht. De rechtbank heeft al deze verweren gemotiveerd verworpen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een acute noodzaak voor de verdachte om te handelen zoals hij deed, en dat zijn handelen niet voldeed aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren en heeft een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, waarbij de verdachte ook aansprakelijk werd gesteld voor de materiële en immateriële schade van het slachtoffer. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 308,25 voor materiële schade en € 2.500 voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het delict.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Parketnummer: 10/701194-08
Datum uitspraak: 4 februari 2009
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1983 te Tilburg,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres: [woonadres]
raadsvrouw mr. I.W. Korteweg, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 17 december 2008 en 21 januari 2009.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
Het ten laste gelegde komt er op neer dat de verdachte samen met een ander heeft geprobeerd om [slachtoffer], al dan niet met voorbedachten rade, van het leven te beroven dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Lambrichts heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het impliciet primair tenlastegelegde (poging tot moord);
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van voorarrest.
BEWIJSMOTIVERING EN BEWEZENVERKLARING
Op grond van de in de voetnoten vermelde bewijsmiddelen wordt van de volgende feiten en omstandigheden uitgegaan.
Op 1 september 2008 heeft een steekpartij plaatsgevonden voor de ingang van de stadsgevangenis te Hoogvliet, Rotterdam. Bij die steekpartij is het slachtoffer [slachtoffer] gewond geraakt aan de linker bovenarm en aan de rechter borstkas(1). Kort na de steekpartij heeft de verdachte zich als dader met zijn partner, medeverdachte [medeverdachte], gemeld op het politiebureau te Hoogvliet(2).
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte op 1 september 2008 heeft geprobeerd [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven.
Door de verdachte is daarentegen - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat hij niet opzettelijk en met voorbedachten rade, doch in een opwelling en vlaag van woede heeft gehandeld en daarom dient te worden vrijgesproken van poging tot moord.
De rechtbank overweegt als volgt.
Voor het bewijs van voorbedachte rade dient vast komen te staan dat het handelen van de verdachte het gevolg is geweest van een tevoren genomen besluit en dat de verdachte, tussen het nemen van dat besluit en de uitvoering ervan, de gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van die voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven.
De rechtbank gaat terzake uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De verdachte en zijn partner kregen er enkele weken voor 1 september 2008 kennis van dat [slachtoffer] op die dag vrij zou komen uit detentie. Uiteindelijk hebben zij besloten het slachtoffer die dag ‘s ochtends voor de ingang van de stadsgevangenis op te wachten. Op die bewuste dag heeft de verdachte zich, volgens zijn partner zonder haar medeweten, voorzien van een mes, waarna zij samen met de auto naar de stadsgevangenis zijn gereden(3). Bij de stadsgevangenis hebben zij van ongeveer half acht tot half tien staan wachten(4). Toen [slachtoffer] omstreeks laatstgenoemd tijdstip de stadsgevangenis kwam uitlopen, is de verdachte uit de auto gestapt en op hem afgelopen. Hij heeft het slachtoffer direct met het mes in de borstkas en vervolgens in de linkerarm gestoken(5). De verdachte is het slachtoffer, dat probeerde te ontkomen, achterna gerend met het mes(6). De steekwond in de borstkas bij het slachtoffer is potentieel dodelijk letsel(7).
De verdachte heeft over zijn handelwijze verklaard, dat hij met het mes heeft uitgehaald met de bedoeling om voorgoed van het slachtoffer af te zijn(8). In een later verhoor heeft hij over de door hem gezochte confrontatie met het slachtoffer verklaard: “Wie niet wil luisteren, moet maar voelen”(9).
Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden kan niet anders worden geconcludeerd dan dat de verdachte doelbewust en doelgericht heeft gehandeld. Door het slachtoffer in de borstkas te steken heeft de verdachte daarbij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij het slachtoffer dodelijk zou verwonden.
De verdachte heeft vanaf het moment dat hij ’s ochtends besloot om een mes mee te nemen en het moment van de steekpartij (ruim) voldoende de gelegenheid gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Dit levert kalm beraad en rustig overleg op. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade heeft getracht het slachtoffer van het leven te beroven.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het ten laste feit gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hieronder weergegeven:
hij op 01 september 2008 te Hoogvliet, gemeente Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk en met voorbedachten rade,
een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven,
met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
met een mes in de borst van die [slachtoffer] heeft gestoken,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
STRAFBAARHEID FEIT
Beroep op noodtoestand:
Namens de verdachte is een beroep gedaan op overmacht in de zin van noodtoestand.
Hiertoe heeft de raadsvrouw - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat de verdachte zijn partner en kind moest beschermen tegen het slachtoffer en wilde voorkomen dat het slachtoffer nieuwe misdrijven zou plegen tegen zijn partner. Wat zich heeft afgespeeld kan niet los worden gezien van wat in het verleden is voorgevallen, waarbij het slachtoffer de partner van de verdachte heeft verkracht, bedreigd en gestalkt. Dit in beschouwing genomen kan, aldus de raadsvrouw, niet worden gezegd dat het handelen van de verdachte disproportioneel is geweest.
De rechtbank overweegt het volgende.
Voor een geslaagd beroep op noodtoestand is vereist dat er sprake is van een gedraging die voortvloeit uit een acute concrete nood om een einde te maken aan een conflict tussen rechtens te beschermen belangen. Voor zover al op basis van de voorhanden stukken in het dossier zou kunnen worden aangenomen dat het slachtoffer de door de raadsvrouw genoemde misdrijven in het verleden jegens de partner van de verdachte heeft begaan, geldt dat van het bestaan van een acute concrete noodzaak voor de verdachte ten tijde van zijn handelen om zijn partner tegen het slachtoffer te beschermen, niet is gebleken.
Op het moment van de handelingen van de verdachte was het slachtoffer net vrijgekomen uit een langdurige detentie. Nergens kan uit volgen dat er op dat moment enige dreiging uitging van het slachtoffer richting de partner en het kind van de verdachte. Voorts is de rechtbank van oordeel dat, ook al zou dreiging van het slachtoffer zijn uitgegaan, het handelen van de verdachte volstrekt niet voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De verdachte had om aan een eventuele dreiging van het slachtoffer weerstand te bieden, ook op een andere wijze, minder ingrijpende wijze kunnen handelen dan het slachtoffer met een mes neer te steken.
Derhalve komt een beroep op overmacht in de zin van noodtoestand de verdachte niet toe.
Het bewezen feit levert op:
Poging tot moord
Het feit is strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
Beroep op putatief noodweer:
De raadsvrouw heeft namens de verdachte een beroep gedaan op zogenaamd putatief noodweer. Volgens de verdachte pakte het slachtoffer op een gegeven moment in zijn jaszak, waardoor verdachte in de veronderstelling was dat het slachtoffer een wapen had en hij meende het slachtoffer uit noodzakelijke verdediging te moeten neersteken.
Dit verweer wordt verworpen.
Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van putatief noodweer is van belang of de verdachte in redelijkheid mocht menen dat hij zou worden aangevallen en in een noodweersituatie verkeerde. Uit de hiervoor ten aanzien van de bewezenverklaring gedane vaststellingen blijkt dat de verdachte bij de confrontatie met het slachtoffer louter offensief heeft gehandeld, door direct het slachtoffer in de borst te steken, daarna nogmaals te steken en het slachtoffer met het mes te achtervolgen. Van enige offensieve handeling van het slachtoffer is in het geheel niet gebleken. Dat het slachtoffer in zijn jaszak pakte, zo hieruit al door de verdachte in redelijkheid een offensieve dreiging mocht worden afgeleid, is door de verklaringen van de bij het voorval aanwezige en door de politie gehoorde getuigen niet bevestigd. Een door de verdachte ingebeelde - dreiging van een - tegen hem in te zetten aanval waartegen hij zich diende te verdedigen, is derhalve niet aannemelijk geworden.
Beroep op putatief noodweer-exces:
Nu er, zoals hiervoor overwogen, geen sprake is geweest van de situatie dat door de verdachte is ingebeeld dat er sprake was van offensieve handelingen van het slachtoffer, faalt het beroep van de verdachte op putatief noodweer-exces eveneens.
Beroep op psychische overmacht:
De verdachte heeft zich voorts beroepen op psychische overmacht, door te stellen dat hij handelde onder een oplopende psychische druk om zijn partner en gezin tegen het slachtoffer te beschermen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Een beroep op psychische overmacht kan slechts slagen, indien de verdachte heeft gehandeld onder een zodanige psychische drang, dat redelijkerwijs niet van hem kon worden gevergd dat hij daaraan weerstand zou bieden.
Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is weliswaar aannemelijk geworden dat de verdachte heeft gehandeld onder omstandigheden die zijn terug te voeren op een langdurig conflict tussen zijn partner en het slachtoffer, waardoor hij enige druk heeft ervaren. Echter, niet is gebleken dat ten tijde van het begaan van het onderhavige feit deze druk bij de verdachte een zodanige gemoedstoestand had veroorzaakt, dat hij in zijn mogelijkheden werd aangetast om anders te handelen dan het slachtoffer met een mes neer te steken. Dit geldt temeer nu er op het moment van de confrontatie bij de stadsgevangenis geen enkele concrete dreiging van het slachtoffer jegens verdachte en/of diens partner uitging. Het beroep op psychische overmacht wordt dan ook verworpen.
De verdachte is strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot moord. Hij heeft op klaarlichte dag, op de openbare weg, het slachtoffer opgewacht en vervolgens met een mes neergestoken. Het slachtoffer liep hierbij een potentieel dodelijke steekwond in zijn borst op en mag gelet daarop van geluk spreken nog in leven te zijn.
De aanleiding tot de steekpartij vormde een al jarenlang bestaand conflict tussen het slachtoffer en de partner van de verdachte, waar de verdachte sinds zijn relatie met zijn partner bij betrokken is geraakt. De partner van de verdachte beschuldigt het slachtoffer van allerlei (ernstige) feiten die het slachtoffer haar in het verleden zou hebben aangedaan en ook nu nog zou willen aandoen. Deze beschuldiging wordt overigens slechts in enige mate gestaafd door een eerdere veroordeling van het slachtoffer wegens stalking van de partner van de verdachte. De verdachte heeft verklaard dat hij een einde wilde maken aan deze voortdurende situatie. Hij heeft hierbij echter gekozen voor een vorm van eigenrichting die volstrekt onaanvaardbaar is en waarvoor geen enkele rechtvaardiging geldt. Dit soort delicten draagt niet alleen voor degenen die er ongewild getuige van werden, maar ook en vooral voor de rechtsorde een schokkend karakter en versterkt de in het algemeen reeds bestaande gevoelens van onveiligheid en angst in de maatschappij. De verdachte heeft een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De ervaring leert dat slachtoffers van een dergelijk feit daarvan nog lange tijd psychisch nadelige gevolgen kunnen ondervinden.
Op een dergelijk feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van geruime duur.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in het voordeel van de verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gesteld uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 1 december 2008 niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
VORDERING BENADEELDE PARTIJ / SCHADEVERGOEDINGSMAATREGEL
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer], per adres: [adres].
De benadeelde partij vordert:
- vergoeding van materiële schade ten bedrage van € 136,50 en € 171,75 terzake
medische-/ziekenhuiskosten en ambulancekosten en € 200,-- terzake kledingschade;
- vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 6.000,--;
- vergoeding van wettelijke rente over het toe te wijzen bedrag vanaf 1 september 2008.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden toegewezen voor zover deze betrekking heeft op (als rechtstreeks gevolg van het feit geleden) materiële schade. Ten aanzien van de gevorderde vergoeding voor immateriële schade heeft de officier zich gerefereerd.
De raadsvrouw heeft geen (gemotiveerd) verweer gevoerd tegen de door de benadeelde partij gevorderde vergoeding voor de medische-/ziekenhuiskosten en ambulancekosten.
Ten aanzien van de overige onderdelen van de vordering, waaronder die ter zake van immateriële schade, heeft de raadsvrouw betoogd dat deze schadeposten niet, althans onvoldoende zijn onderbouwd, om welke reden de benadeelde partij in het op die posten betrekking hebbende deel van haar vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, althans dit deel van haar vordering behoort te worden afgewezen.
De rechtbank overweegt het volgende.
Materiële schade:
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde strafbare feit schade bestaande uit medische-/ziekenhuiskosten en ambulancekosten is toegebracht. Nu de verdachte de met betrekking tot deze schadeposten gevorderde schadevergoeding niet heeft betwist, zullen de terzake gevorderde bedragen van € 136,50 en € 171,75 worden toegewezen.
De door de benadeelde partij gestelde schade aan de kleding is door de verdachte betwist. Nu deze schade niet is onderbouwd met facturen en/of andere bewijsstukken, zal de benadeelde partij in zoverre niet ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Op grond van het voorgaande bedraagt de toegewezen vergoeding voor materiële schade in totaal € 308,25.
Immateriële schade:
Genoegzaam aannemelijk is geworden dat aan de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde strafbare feit immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op dit moment naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid worden vastgesteld op € 2.500,--. De vordering zal tot dit bedrag bij wijze van voorschot worden toegewezen.
Het overige deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de immateriële schade, is niet van zo eenvoudige aard dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarin in zoverre niet ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wettelijke rente:
De rechtbank acht de gevorderde wettelijke rente over het toegewezen gedeelte van de vordering, te weten € 308,25 (materiële schade) en € 2.500,- (immateriële schade) toewijsbaar, en wel met ingang van 1 september 2008, zijnde het moment waarop voormelde schade is ontstaan.
Nu de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Behalve op het reeds genoemde artikel is gelet op de artikelen 45 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
- verklaart de verdachte strafbaar;
- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 5 (vijf) jaren,
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
- wijst de vordering van de benadeelde partij toe, bij wijze van voorschot, tot een bedrag van € 308,25 (zegge: driehonderdacht euro en vijfentwintig eurocent) voor wat betreft de materiële kosten en € 2.500,-- (zegge: tweeduizendvijfhonderd euro) voor wat betreft de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte deze bedragen tegen kwijting te betalen aan: [slachtoffer], p/a [adres];
- bepaalt dat deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 september 2008 tot aan de dag van de algehele voldoening;
- verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het overige deel van haar vordering en bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- legt aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen het totaalbedrag van € 2.808,25 (zegge: tweeduizendachthonderdacht euro en vijfentwintig eurocent), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 44 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
- verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Melkert, voorzitter,
en mrs. Van den Berg en Frankruijter, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Van Erve, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 februari 2009.
Bijlage bij vonnis van 4 februari 2009 in de strafzaak met parketnummer 10/701194-08:
TEKST TENLASTELEGGING
hij op of omstreeks 01 september 2008 te Hoogvliet, gemeente Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk,
een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk
meermalen, althans eenmaal, met een mes in en/of in de richting van de borst
en/of een bovenarm, althans het (boven)lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
(artikelen 289/287/303/302 juncto 45 en 47 van het Wetboek van Strafrecht)
VOETNOTEN
Alle hieronder genoemde ambtsedige processen-verbaal zijn, tenzij anders vermeld, als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal van de politie Rotterdam Rijnmond nummer 2008291268. In de onderstaande voetnoten wordt niet steeds het registratienummer 2008291268 genoemd, wel het nummer van het betreffende document.
(1) Proces-verbaal van bevindingen, proces-verbaal nummer 14; FARR letselbeschrijving d.d. 22 september 2008
(2) Algemeen proces-verbaal van politie, documentcode 0809030758.AMB
(3) Verklaring van de verdachte ter terechtzitting d.d. 17 december 2008; verklaring van [medeverdachte], proces-verbaal nr. 30
(4) Verklaring van [medeverdachte], proces-verbaal nr. 30
(5) Verklaring verdachte, proces-verbaal nr. 23; aangifte [slachtoffer], proces-verbaal nr. 1;
(6) Aangifte [slachtoffer], proces-verbaal nr. 1; verklaring getuige [getuige], proces-verbaal nr. 5
(7) FARR letselbeschrijving d.d. 22 september 2008
(8) Proces-verbaal van bevindingen, proces-verbaal nr. 11
(9) Verklaring van de verdachte, proces-verbaal nr. 23