ECLI:NL:RBROT:2009:BH4943

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
303747 / HA ZA 08-761
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van vordering in kredietovereenkomst en bewijsopdracht bij erkenning

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Rotterdam op 18 februari 2009, betreft het een kredietovereenkomst tussen [bedrijf 1] (voorheen PrimeLine Services B.V.) en [gedaagde]. [bedrijf 1] heeft op 18 april 1997 een krediet verstrekt aan [gedaagde], die verplicht was om het krediet in maandelijkse termijnen af te lossen. Echter, [gedaagde] heeft na 1 januari 2000 geen betalingen meer verricht, en het uitstaande saldo op 4 oktober 2006 bedroeg € 46.973,58. [bedrijf 1] heeft haar vordering gecedeerd aan [eiseres], die vervolgens de vordering heeft ingediend in het faillissement van [gedaagde], dat in oktober 2001 is opgeheven wegens gebrek aan baten.

De centrale vraag in deze procedure is of de vordering van [eiseres] is verjaard. [eiseres] stelt dat de verjaring is gestuit door de indiening van de vordering in het faillissement van [gedaagde] en door erkenning van de vordering in een telefoongesprek en een betalingsvoorstel in 2005. [gedaagde] betwist echter dat de vordering in het faillissement is ingediend en dat er sprake is geweest van erkenning. De rechtbank oordeelt dat het aan [eiseres] is om te bewijzen dat de verjaring is gestuit, en dat dit kan worden gedaan door getuigen te horen.

De rechtbank heeft de zaak aangehouden en bepaald dat de advocaat van [eiseres] binnen twee weken na vonnisdatum opgave moet doen van de voor te brengen getuigen en de verhinderdata van de betrokkenen. De beslissing van de rechtbank is uitgesproken in het openbaar, en de zaak zal verder worden behandeld op basis van het bewijs dat [eiseres] kan leveren.

Uitspraak

Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 303747 / HA ZA 08-761
Uitspraak: 18 februari 2009
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
[eiseres],
statutair gevestigd te Zwolle,
eiseres,
advocaat mr. J.R. Maas,
- tegen -
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. G.J. Houweling.
Partijen worden hierna aangeduid als "[eiseres]" respectievelijk "[gedaagde]".
1 Het verloop van het geding
1.1 De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 10 maart 2008;
conclusie van antwoord;
- conclusie van repliek;
- conclusie van dupliek.
2 De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast:
2.1 [bedrijf 1] (hierna:[bedrijf 1]), voorheen PrimeLine Services B.V. (hierna PrimeLine), heeft per 18 april 1997 aan [gedaagde], op basis van een schriftelijke overeenkomst, een krediet verstrekt. Krachtens die overeenkomst kon [gedaagde] met gebruikmaking van een creditcard aankopen doen en geldsommen opnemen, voor zover het uitstaande saldo het schriftelijk overeengekomen kredietmaximum niet te boven ging.
2.2 Op deze overeenkomst zijn algemene voorwaarden van toepassing, welke voorwaarden vermeld staan op de achterzijde van de door [gedaagde] ondertekende overeenkomst. Op grond van deze voorwaarden is [gedaagde] een kredietvergoeding verschuldigd over het openstaande saldo.
2.3 [gedaagde] is op grond van de overeenkomst verplicht het krediet in maandelijkse termijnen af te lossen. Hij komt die verplichting niet na, ook niet nadat hij in gebreke is gesteld. Na 1 januari 2000 heeft [gedaagde] geen betalingen meer verricht. Het uitstaande saldo bedroeg op 4 oktober 2006 € 46.973,58.
2.4 [bedrijf 1] heeft haar vordering gecedeerd aan [eiseres] en [gedaagde] van die overdracht in kennis gesteld.
2.5 [gedaagde] is na het aangaan van de overeenkomst met [bedrijf 1] failliet gegaan, welk faillissement in oktober 2001 is opgeheven wegens gebrek aan baten.
3 De vordering
3.1 De - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 55.235,41, vermeerderd met rente en kosten, en met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.2 [eiseres] beroept zich op de vaststaande feiten en specificeert de vordering als volgt. Naast het uitstaande saldo maakt van de vordering deel uit een rentevordering over de periode van oktober 2006 tot december 2007, groot € 8.261,83. De gevorderde rente is de overeengekomen rente die thans 1,164% per maand bedraagt, en dient te worden berekend over € 46.973,58.
3.3 [eiseres] betwist dat de vordering zou zijn verjaard.
De vordering is ingediend bij de curator in het faillissement van [gedaagde].
In 2005 is er contact geweest tussen [bedrijf 1] en [gedaagde]. [gedaagde] heeft toen aangegeven de vordering niet te kunnen voldoen wegens beperkte financiële middelen. Eveneens in 2005 heeft [gedaagde] contact opgenomen met de mededeling dat hij een saneringsplan wilde opstellen. Vervolgens is de vordering uit handen gegeven en is in september 2005 een betalingsvoorstel van [gedaagde] - € 2.500,= ter finale kwijting - ontvangen. Dat voorstel is aan [bedrijf 1] voorgelegd en [bedrijf 1] is daarmee niet akkoord gegaan. In 2006 is de vordering overdragen aan [eiseres] en in 2007 heeft zij telefonisch contact gehad met [gedaagde].
4 Het verweer
4.1 Het verweer strekt tot niet ontvankelijk verklaring, althans ontzegging, van de vordering, met veroordeling, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, van [eiseres] in de kosten van het geding.
4.2 [gedaagde] heeft daartoe aangevoerd dat de vordering van [gedaagde] is verjaard. Hij bestrijdt dat sprake is geweest van erkenning van de vordering.
Hij heeft nooit aanmaningen van PrimeLine of haar rechtsopvolgers ontvangen en sinds medio 2000 niets meer van hen vernomen, tot aan het moment dat de dagvaarding op 10 maart 2008 is betekend.
[gedaagde] betwist dat de vordering is ingediend bij de curator in zijn faillissement. Als dat anders mocht zijn is de verjaringstermijn gaan lopen in oktober 2001 en is de vordering in 2006 verjaard.
[gedaagde] betwist dat hij in 2005 een voorstel heeft gedaan en dat hij in 2007 telefonisch contact met [eiseres] heeft gehad. De verstuurde aanmaningsbrieven heeft hij niet ontvangen, en zijn, op één na, ook verkeerd geadresseerd. De vordering is dan ook op 22 december 2005 verjaard, te weten vijf jaar na de laatste betaling.
4.3 [gedaagde] betwist ten slotte dat de algemene voorwaarden op de overeenkomst van toepassing zijn. Deze voorwaarden zijn niet overgelegd en [gedaagde] heeft hier geen kennis van genomen.
5 De beoordeling
5.1 Nu het aangaan van de overeenkomst, de overdracht daarvan en het uitstaande saldo niet worden betwist, is de centrale vraag die in dit geding moet worden beantwoord, de vraag of de vordering is verjaard.
5.2 Deze vraag moet worden beantwoord aan de hand van het antwoord op de vraag of de verjaring van deze vordering gestuit is, waarbij de verjaringstermijn vijf jaren bedraagt.
De rechtbank begrijpt de stellingen van [eiseres] aldus dat zij bedoelt te stellen dat de verjaring is gestuit door indiening van de vordering in het faillissement van [gedaagde]. De indiening van een vordering ter verificatie in een faillissement is immers een daad van rechtsvervolging in de zin van artikel 3:316 BW (MvA II, Parl. Gesch. 3, p.934). Met haar stellingen over het telefonisch contact met [bedrijf 1] in 2005 en het betalingsvoorstel van [gedaagde] in 2005 heeft [eiseres] blijkbaar bedoeld te stellen dat verjaring is gestuit doordat [gedaagde] de vordering heeft erkend (artikel 3:318 BW).
5.3 Als de vordering is ingediend in het faillissement dan is, uitgaande van de laatste betaling op 22 december 1999 (en niet 22 december 2000) en een faillissement van [gedaagde] van later datum in 2000 of 2001, daardoor de verjaring gestuit, waarna, een nieuwe verjaringstermijn is gaan lopen. Als de vordering niet in het faillissement is ingediend, dan is de vordering in december 2004 verjaard, nu [eiseres] geen andere stuitingshandelingen in de periode vanaf 1999 gesteld heeft.
5.4 Als de vordering wel in het faillissement van [gedaagde] is ingediend, en een nieuwe verjaringstermijn is gaan lopen, dan kan de verjaring daarna opnieuw zijn gestuit door een in het betalingsvoorstel besloten liggende erkenning van de vordering of door de in het door [eiseres] gestelde telefoongesprek besloten liggende erkenning in 2005. In dat geval is de verjaring in 2005 opnieuw gestuit en was deze op het tijdstip dat de dagvaarding in deze procedure werd uitgebracht nog niet verjaard.
5.5 [gedaagde] betwist echter dat de vordering in het faillissement is ingediend, en ook het telefonische contact in 2005 en het doen van een betalingsvoorstel in 2005. Gelet op die betwisting ligt het op de weg van [eiseres] om te bewijzen dat de verjaring is gestuit, door indiening in het faillissement van [gedaagde] en, opnieuw, door erkenning van de vordering, in een telefoongesprek dan wel in de vorm van een betalingsvoorstel, in 2005.
5.6 Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
6 De beslissing
De rechtbank,
alvorens verder te beslissen,
draagt [eiseres] op het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat de verjaring van de vordering is gestuit, door indiening van die vordering in het faillissement van [gedaagde] en door erkenning van de vordering, in een telefoongesprek dan wel in de vorm van een betalingsvoorstel, in 2005;
bepaalt dat indien [eiseres] dit bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, deze zullen worden gehoord in het gebouw van deze rechtbank voor de rechter mr. P. de Bruin;
bepaalt dat de advocaat van [eiseres] binnen twee weken na vonnisdatum aan de rechtbank - sector civiel recht, afdeling planningsadministratie, kamer E 12.43, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam - opgave moet doen van de voor te brengen getuigen en de verhinderdata van de betrokkenen aan de zijde van [eiseres] in de maanden maart en april 2009 en dat de advocaat van [gedaagde] binnen dezelfde periode opgave moet doen van de verhinderdata van de betrokkenen aan zijn de zijde van [gedaagde] in dezelfde periode, waarna dag en uur van de verhoren zullen worden bepaald;
bepaalt dat het aan de hand van de opgaven vastgestelde tijdstip, behoudens dringende redenen, niet zal worden gewijzigd;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin.
Uitgesproken in het openbaar.
2009