ECLI:NL:RBROT:2009:BH5024

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
324561 / HA RK 09-42
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens gebrek aan gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 6 maart 2009 een wrakingsverzoek afgewezen. Het verzoek was ingediend door een verzoeker die vreesde dat de rechter vooringenomen was, omdat deze betrokken was geweest bij de berechting van een medeverdachte. De rechtbank overwoog dat de enkele omstandigheid dat de rechter eerder een strafzaak tegen een medeverdachte had behandeld, niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van een gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid. De rechtbank stelde vast dat de rechter in de eerdere zaak niet had geoordeeld over de betrokkenheid van de verzoeker bij de feiten die aan de medeverdachte waren ten laste gelegd.

De wrakingskamer heeft het griffiedossier van de strafzaak bestudeerd, inclusief het proces-verbaal van de zitting van 16 februari 2009. Tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek op 20 februari 2009 waren de raadsvrouw van de verzoeker, de officier van justitie en de rechter aanwezig. De officier van justitie betoogde dat het verzoek tot wraking niet ontvankelijk moest worden verklaard, omdat het onvoldoende gemotiveerd was. Subsidiair stelde zij dat het verzoek moest worden afgewezen, omdat de betrokkenheid van de rechter bij de strafzaak van de medeverdachte geen grond voor wraking opleverde.

De rechtbank concludeerde dat de verzoeker ontvankelijk was in zijn verzoek, maar dat er geen aanwijzingen waren voor een subjectieve onpartijdigheid van de rechter. De rechtbank benadrukte dat de vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd moet zijn, en dat de omstandigheden die door de verzoeker waren aangevoerd niet voldoende waren om aan te nemen dat de rechter niet onpartijdig was. De rechtbank verwees naar eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad en concludeerde dat het verzoek tot wraking ongegrond was.

Uitspraak

Beschikking
RECHTBANK ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer: 324561
Rekestnummer: HA RK 09-42
Parketnummer: 10/993024-08
Uitspraak: 6 maart 2009
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
[naam verzoeker],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres: [adres]
verzoeker,
strekkende tot wraking van [naam rechter] (hierna: de rechter).
1. Het procesverloop en de processtukken
Ter zitting van 16 februari 2009 is door de meervoudige strafkamer, in welke kamer de rechter zitting had, behandeld de tegen verzoeker aanhangig gemaakte strafzaak onder bovenvermeld parketnummer.
Tijdens die behandeling heeft de raadsvrouw van verzoeker de rechter gewraakt.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van het griffiedossier van de strafzaak, waarin zich onder meer bevindt het proces-verbaal van de terechtzitting van 16 februari 2009.
Verzoeker, zijn raadvrouw, de officier van justitie alsmede de rechter zijn tijdens voornoemde zitting mondeling verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij email van 17 februari 2009.
Ter zitting van 20 februari 2009, alwaar de gedane wraking is behandeld, zijn verschenen de raadsvrouw van verzoeker, [naam advocaat] en de officier van justitie [naam officier van justitie]. De raadsvrouw heeft namens verzoeker die niet aanwezig was, het standpunt nader toegelicht. De officier van justitie heeft ter zitting eveneens haar standpunt toegelicht.
2. Het verzoek en het verweer daartegen
2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft de raadsvrouw namens verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
Bij verzoeker zou een objectief gerechtvaardigde vrees bestaan dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert.
De rechter is betrokken geweest bij de strafzaak tegen een medeverdachte, welke strafzaak is geëindigd met een veroordeling van die medeverdachte.
Het bezwaar is niet zozeer dat in die strafzaak tegen de medeverdachte de betrokkenheid van verzoeker bij de aan de medeverdachte ten laste gelegde feiten aan de orde is geweest, maar wel de omstandigheid dat de rechter heeft geoordeeld dat die aan de medeverdachte ten laste gelegde feiten, welke (deels) overeenstemmen met de feiten die aan verzoeker ten laste zijn gelegd, de strafbare feiten van valsheid in geschrifte en bedrieglijke bankbreuk opleveren, hetgeen door verzoeker wordt betwist. Door in de zaak van de medeverdachte te oordelen dat de ten laste gelegde feiten strafbaar zijn, bestaat in ieder geval de schijn dat de rechter in de strafzaak tegen verzoeker niet meer geheel vrij is in haar oordeel.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat geen sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren.
2.3
De officier van justitie heeft haar op schrift gestelde standpunt ter zitting toegelicht.
Primair stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat de verzoeker niet ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking moet worden verklaard, nu het wrakingsverzoek gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad onvoldoende gemotiveerd is.
Subsidiair stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat het verzoek tot wraking moet worden afgewezen. In de eerste plaats omdat de enkele omstandigheid dat de rechter betrokken is geweest bij de behandeling van de strafzaak tegen een medeverdachte volgens de geldende jurisprudentie geen grond voor wraking oplevert. Daarbij komt nog dat de rechter in de strafzaak tegen de medeverdachte niet bewezen heeft geacht dat die medeverdachte de feiten tezamen en in vereniging met een ander heeft gepleegd, zodat aan het vonnis niet kan worden ontleend dat de rechter een oordeel heeft geveld over de betrokkenheid van verzoeker.
3. De beoordeling
3.1
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van onderhavig wrakingsverzoek overweegt de rechtbank het volgende:
Ingevolge artikel 513, eerste lid, Wetboek van Strafvordering dient het verzoek tot wraking te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. In het tweede lid is bepaald dat het verzoek schriftelijk geschiedt. Tevens is in dat lid bepaald dat na de aanvang van het onderzoek ter zitting het verzoek ook mondeling kan geschieden. De verzoeker is ingevolge het derde lid verplicht alle feiten en omstandigheden die hem tot zijn verzoek brengen, tegelijk voor te dragen.
De rechtbank stelt vast dat het verzoek tot wraking tijdens het onderzoek ter zitting van 16 februari 2009 bij de rechtbank is ingediend en dat de door de raadsvrouw voorgedragen feiten en omstandigheden zien op hetgeen zich ter zitting heeft voorgedaan.
Niet kan worden gesteld dat het verzoek tot wraking dusdanig onvoldoende is gemotiveerd, dat dit tot een niet-ontvankelijkheid moet leiden, zoals door de officier van justitie is betoogd.
Verzoeker is derhalve ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking.
3.2
Wraking is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter - subjectief - niet onpartijdig was. Ook overigens is voor zodanig oordeel bij het onderzoek ter terechtzitting geen houvast gevonden.
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde en anderszins aannemelijk geworden omstandigheden niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de - beweerdelijk - bij verzoeker bestaande vrees dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. -
De rechtbank overweegt als volgt:
De enkele omstandigheid dat de rechter betrokken is geweest bij de berechting van de strafzaak tegen een medeverdachte, heeft niet tot gevolg dat er sprake is van gerechtvaardigde vrees in eerder bedoelde zin. (zie: de uitspraak van de Hoge Raad van 18 mei 2004, LJN AO 5050). Dat wordt niet anders in het geval dat in die eerdere strafzaak tegen een medeverdachte beslissingen zijn genomen over de strafbaarheid van -eveneens aan de verzoeker ten laste gelegde- feiten, los van de vraag wie bij die strafbare feiten waren betrokken.
De gang van zaken levert naar het oordeel van de wrakingskamer geen zwaarwegende aanwijzingen als hiervoor bedoeld op. Het verzoek is mitsdien ongegrond.
4. De beslissing
wijst af het verzoek tot wraking van [naam rechter].
Deze beslissing is gegeven op 6 maart 2009 door mr. M.F.L.M. van der Grinten, voorzitter, mr. O.E.M. Leinarts en mr. P. Vrolijk, rechters. Deze beslissing is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van mr. V.A. Versloot, griffier.
De voorzitter is buiten staat deze beslissing te ondertekenen, namens deze, mr. P. Vrolijk, jongste rechter.