ECLI:NL:RBROT:2009:BH5024
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- M.F.L.M. van der Grinten
- O.E.M. Leinarts
- P. Vrolijk
- Rechtspraak.nl
Afwijzing wrakingsverzoek wegens gebrek aan gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid
In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 6 maart 2009 een wrakingsverzoek afgewezen. Het verzoek was ingediend door een verzoeker die vreesde dat de rechter vooringenomen was, omdat deze betrokken was geweest bij de berechting van een medeverdachte. De rechtbank overwoog dat de enkele omstandigheid dat de rechter eerder een strafzaak tegen een medeverdachte had behandeld, niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van een gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid. De rechtbank stelde vast dat de rechter in de eerdere zaak niet had geoordeeld over de betrokkenheid van de verzoeker bij de feiten die aan de medeverdachte waren ten laste gelegd.
De wrakingskamer heeft het griffiedossier van de strafzaak bestudeerd, inclusief het proces-verbaal van de zitting van 16 februari 2009. Tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek op 20 februari 2009 waren de raadsvrouw van de verzoeker, de officier van justitie en de rechter aanwezig. De officier van justitie betoogde dat het verzoek tot wraking niet ontvankelijk moest worden verklaard, omdat het onvoldoende gemotiveerd was. Subsidiair stelde zij dat het verzoek moest worden afgewezen, omdat de betrokkenheid van de rechter bij de strafzaak van de medeverdachte geen grond voor wraking opleverde.
De rechtbank concludeerde dat de verzoeker ontvankelijk was in zijn verzoek, maar dat er geen aanwijzingen waren voor een subjectieve onpartijdigheid van de rechter. De rechtbank benadrukte dat de vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd moet zijn, en dat de omstandigheden die door de verzoeker waren aangevoerd niet voldoende waren om aan te nemen dat de rechter niet onpartijdig was. De rechtbank verwees naar eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad en concludeerde dat het verzoek tot wraking ongegrond was.