ECLI:NL:RBROT:2009:BH5026

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
324574 / HA RK 09-43
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens gebrek aan objectieve vrees voor vooringenomenheid van de rechter

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 6 maart 2009 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door een verzoekster die vreesde dat de rechter vooringenomen was, omdat deze betrokken was geweest bij de berechting van een medeverdachte. De rechtbank oordeelde dat de enkele omstandigheid dat de rechter eerder betrokken was bij een strafzaak tegen een medeverdachte, niet voldoende is om te concluderen dat er sprake is van een gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid. De rechtbank benadrukte dat de verzoekster niet had aangetoond dat de rechter subjectief niet onpartijdig was en dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor een objectief gerechtvaardigde vrees.

Tijdens de zitting op 20 februari 2009, waar het wrakingsverzoek werd behandeld, waren de raadsvrouw van de verzoekster, de officier van justitie en de rechter aanwezig. De raadsvrouw heeft het verzoek tot wraking toegelicht, maar de rechtbank vond de argumenten niet overtuigend genoeg. De rechtbank stelde vast dat het verzoek tot wraking tijdig was ingediend, maar dat de inhoudelijke bezwaren niet voldoende waren onderbouwd.

De rechtbank concludeerde dat er geen aanwijzingen waren dat de rechter niet onpartijdig was en dat het verzoek tot wraking ongegrond was. De beslissing werd genomen door de meervoudige kamer voor wrakingszaken, waarbij de voorzitter, mr. M.F.L.M. van der Grinten, en de rechters mr. O.E.M. Leinarts en mr. P. Vrolijk betrokken waren. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. V.A. Versloot, en de voorzitter was buiten staat om de beslissing te ondertekenen, waardoor mr. P. Vrolijk dit namens hem deed.

Uitspraak

Beschikking
RECHTBANK ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer: 324574
Rekestnummer: HA RK 09-43
Parketnummer: 10/996507-07
Uitspraak: 6 maart 2009
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
[naam verzoekster],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres: [adres]
verzoekster,
strekkende tot wraking van [naam rechter] (hierna: de rechter).
1. Het procesverloop en de processtukken
Ter zitting van 16 februari 2009 is door de meervoudige strafkamer, in welke kamer de rechter zitting had, behandeld de tegen verzoekster aanhangig gemaakte strafzaak onder bovenvermeld parketnummer.
Tijdens die behandeling heeft de raadsvrouw van verzoekster de rechter gewraakt.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van het griffiedossier van de strafzaak, waarin zich onder meer bevindt het proces-verbaal van de terechtzitting van 16 februari 2009.
Verzoekster, haar raadvrouw, de officier van justitie alsmede de rechter zijn tijdens voornoemde zitting mondeling verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij email van 17 februari 2009.
Ter zitting van 20 februari 2009, alwaar de gedane wraking is behandeld, zijn verschenen de raadsvrouw van verzoekster, [naam advocaat], en de officier van justitie [naam officier van justitie]. De raadsvrouw heeft namens verzoekster, die niet aanwezig was, het standpunt nader toegelicht. De officier van justitie heeft ter zitting haar standpunt toegelicht.
2. Het verzoek en het verweer daartegen
2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft de raadsman namens verzoekster het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
Bij verzoekster zou een objectief gerechtvaardigde vrees bestaan dat de rechter jegens haar een vooringenomenheid koestert.
De rechter is betrokken geweest bij de strafzaak tegen een medeverdachte, welke strafzaak is geëindigd met een veroordeling van die medeverdachte.
Het bezwaar is niet zozeer dat in die strafzaak tegen de medeverdachte de betrokkenheid van verzoekster bij de aan de medeverdachte ten laste gelegde feiten aan de orde is geweest, maar wel de omstandigheid dat de rechter heeft geoordeeld dat die aan de medeverdachte ten laste gelegde feiten, welke (deels) overeenstemmen met de feiten die aan verzoekster ten laste zijn gelegd, de strafbare feiten van valsheid in geschrifte en bedrieglijke bankbreuk opleveren, hetgeen door verzoekster wordt betwist. Door in de zaak van de medeverdachte te oordelen dat de ten laste gelegde feiten strafbaar zijn, bestaat in ieder geval de schijn dat de rechter in de strafzaak tegen verzoekster niet meer geheel vrij is in haar oordeel.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat geen sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren.
2.3
De officier van justitie heeft haar op schrift gestelde standpunt ter zitting toegelicht.
Primair stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat de verzoekster niet ontvankelijk in haar verzoek tot wraking moet worden verklaard, nu het wrakingsverzoek niet onverwijld na het bekend worden van de feiten en omstandigheden is gedaan. Ten tweede dient verzoekster niet ontvankelijk in haar verzoek tot wraking te worden verklaard, omdat het verzoek volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad, onvoldoende gemotiveerd is.
Subsidiair stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen, omdat de medeverdachte bij vonnis van de rechtbank van 23 juli 2008. is vrijgesproken van het "tezamen en in vereniging plegen" van het ten laste gelegde "feitelijk leiding geven aan bedrieglijke bankbreuk", zodat niet kan blijken dat de rechter zich reeds een oordeel heeft geveld over de rol van de verzoekster in dezen.
3. De beoordeling
3.1
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van onderhavig wrakingsverzoek overweegt de rechtbank het volgende:
Ingevolge artikel 513, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering dient het verzoek tot wraking te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoekster bekend zijn geworden. In het tweede lid is bepaald dat het verzoek schriftelijk geschiedt. Tevens is in dat lid bepaald dat na de aanvang van het onderzoek ter zitting het verzoek ook mondeling kan geschieden. De verzoekster is ingevolge het derde lid verplicht alle feiten en omstandigheden die haar tot zijn verzoek brengen, tegelijk voor te dragen.
De rechtbank stelt vast dat het verzoek tot wraking tijdens het onderzoek ter zitting van 16 februari 2009 bij de rechtbank is ingediend en dat de door de raadsvrouw voorgedragen feiten en omstandigheden zien op hetgeen zich ter zitting heeft voorgedaan.
Uit het proces-verbaal ter terechtzitting van 16 februari 2009 blijkt niet dat de raadsvrouw te lang heeft gewacht met het aan de orde stellen van haar bezwaar tegen de deelname van de zitting van de rechter. In het bijzonder kan uit voornoemd proces-verbaal niet worden opgemaakt dat het verzoek tot wraking eerst is gedaan, nadat ter zitting in ieder geval aan de kant van verzoekster de vrees was ontstaan dat haar ter terechtzitting gedane verzoek tot het horen van getuigen zou worden afgewezen.
Evenmin is naar het oordeel van de wrakingskamer het verzoek tot wraking dusdanig onvoldoende gemotiveerd, dat dit tot niet-ontvankelijkheid van het verzoek moet leiden, zoals door de officier van justitie is betoogd.
Verzoekster is derhalve ontvankelijk in haar verzoek tot wraking.
3.2
Wraking is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Aan de door verzoekster aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter - subjectief - niet onpartijdig was. Ook overigens is voor zodanig oordeel bij het onderzoek ter terechtzitting geen houvast gevonden.
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde en anderszins aannemelijk geworden omstandigheden niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de - beweerdelijk - bij verzoekster bestaande vrees dat de rechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. -
De rechtbank overweegt als volgt:
De enkele omstandigheid dat de rechter betrokken is geweest bij de berechting van de strafzaak tegen een medeverdachte, heeft niet tot gevolg dat er sprake is van gerechtvaardigde vrees zoals eerder bedoeld. (zie: de uitspraak van de Hoge Raad van 18 mei 2004, LJN AO 5050). Dat wordt niet anders in het geval dat in die eerdere strafzaak tegen een medeverdachte beslissingen zijn genomen over de strafbaarheid van -eveneens aan de verzoekster ten laste gelegde- feiten, los van de vraag wie bij die strafbare feiten waren betrokken.
De gang van zaken levert naar het oordeel van de wrakingskamer geen zwaarwegende aanwijzingen als hiervoor bedoeld op. Het verzoek is mitsdien ongegrond.
4. De beslissing
wijst af het verzoek tot wraking van [naam rechter].
Deze beslissing is gegeven op 6 maart 2009 door mr. M.F.L.M. van der Grinten, voorzitter, mr. O.E.M. Leinarts en mr. P. Vrolijk, rechters. Deze beslissing is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van mr. V.A. Versloot, griffier.
De voorzitter is buiten staat deze beslissing te ondertekenen, namens deze, mr. P. Vrolijk, jongste rechter.