ECLI:NL:RBROT:2009:BH5398
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- M. van den Broek-Prins
- A. de Gruijl-Van Benthem
- J. van Driel
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot verlenging van de machtiging om in gesloten jeugdzorg te doen verblijven ten aanzien van 18-jarige
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 februari 2009 uitspraak gedaan over een verzoek tot verlenging van de machtiging om een 18-jarige minderjarige in gesloten jeugdzorg te laten verblijven. De stichting bureau jeugdzorg Stadsregio Rotterdam had verzocht om deze verlenging, omdat de minderjarige, die op dat moment in een crisisplaats verbleef, nog geen adequate behandeling had ontvangen voor zijn gedragsproblematiek. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 18 februari 2009, waarbij de minderjarige werd bijgestaan door zijn advocaat.
De rechtbank overwoog dat de wetgever met de Wet op de jeugdzorg beoogde de leeftijd voor gedwongen jeugdzorg te verhogen tot 21 jaar, maar dat dit alleen geldt voor jongeren die al voor hun 18e verjaardag in een jeugdzorgtraject zaten. In dit geval was de minderjarige pas 18 jaar geworden en was er geen sprake van een voortzetting van een behandeltraject, aangezien hij op dat moment alleen op een crisisplek verbleef zonder dat de behandeling was gestart. De rechtbank concludeerde dat het verzoek van de stichting niet voldeed aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit zoals gesteld in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
De rechtbank wees het verzoek af, omdat er geen duidelijke vooruitzichten waren voor de behandeling van de minderjarige en het verzoek leek te zijn ingegeven door de wens om de minderjarige gesloten te houden totdat er een uitspraak was gedaan in het hoger beroep tegen de PIJ-maatregel. De rechtbank benadrukte dat vrijheidsontneming van een meerderjarige op opvoedkundige gronden in strijd is met het EVRM. De beslissing van de rechtbank werd genomen in het kader van de bescherming van de rechten van de minderjarige en de noodzaak om een evenwicht te vinden tussen de belangen van de minderjarige en de maatschappelijke veiligheid.