ECLI:NL:RBROT:2009:BH6448
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van hypothecaire zekerheid door curator in faillissement
In deze zaak heeft de curator van een failliete vennootschap, [bedrijf 1], een vordering ingesteld tegen [gedaagde] om de hypothecaire zekerheid die op 31 januari 2006 was gevestigd, te vernietigen. De curator stelt dat de vennootschap niet gebonden is aan de geldleningsovereenkomst van 30 oktober 2004, die enkel door [vennoot 1] was ondertekend. Hierdoor zou de hypotheekakte voortbouwen op een rechtsverhouding die niet bestaat, wat vernietigbaar is op grond van artikel 6:229 van het Burgerlijk Wetboek. Subsidiair stelt de curator dat de hypotheekverstrekking en verpanding onverplichte rechtshandelingen zijn, aangezien de vennootschap niet gebonden is aan de akte van 30 oktober 2004. De curator betoogt verder dat er overleg is geweest tussen [gedaagde] en de vennootschap, maar dat er geen samenspanning was in de zin van artikel 47 van de Faillissementswet.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de curator niet voldoende bewijs heeft geleverd dat [gedaagde] op de hoogte was van het faillissement van de vennootschap. De rechtbank oordeelt dat de curator niet kan stellen dat de overeenkomst van 30 oktober 2004 de eerdere overeenkomst van 21 december 2000 vervangt, omdat er geen bewijs is dat de lening van 21 december 2000 was beëindigd. De rechtbank concludeert dat de hypotheekakte van 31 januari 2006 niet voortbouwt op een ontbrekende rechtsverhouding en dat de vordering op basis van artikel 6:229 BW niet toewijsbaar is. De rechtbank verklaart dat de hypothecaire zekerheid door de curator rechtsgeldig is vernietigd, maar dat de curator in de proceskosten wordt veroordeeld, aangezien de vordering slechts gedeeltelijk toewijsbaar is.
Het vonnis is gewezen door mr. A.J. Beukenhorst en in het openbaar uitgesproken door mr. C. Bouwman op 11 maart 2009.