ECLI:NL:RBROT:2009:BI2235

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
279282 / HA ZA 07-568
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van arbitraal vonnis in geschil tussen vennoten van een vennootschap onder firma

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 maart 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee vennoten van een vennootschap onder firma, aangeduid als [eiser] en [gedaagde]. De partijen hadden een vennootschap onder firma gevoerd onder de naam '[bedrijf 1]', waarbij in de vennootschapsakte was bepaald dat geschillen voortvloeiende uit hun samenwerking door middel van arbitrage zouden worden beslecht. De vordering van [eiser] was gericht op de vernietiging van een arbitraal vonnis dat op 14 november 2006 was gewezen door arbiter [persoon 1]. Dit vonnis betrof een geschil over de draagplicht van [gedaagde] voor betalingen die [eiser] had verricht aan crediteuren van de vennootschap.

De rechtbank oordeelde dat [eiser] niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn vordering en dat de arbiter terecht had geoordeeld dat er geen grond was voor vernietiging van het arbitraal vonnis. De rechtbank benadrukte dat de vernietigingsprocedure niet mag worden gebruikt als een verkapt hoger beroep en dat er geen strijd met de openbare orde was. De rechtbank concludeerde dat de arbiter voldoende gemotiveerd had beslist en dat de vordering van [eiser] om het arbitraal vonnis te vernietigen, werd afgewezen. Tevens werd [eiser] veroordeeld in de proceskosten.

De uitspraak van de rechtbank bevestigt het belang van een zorgvuldige bewijslevering in arbitrageprocedures en de terughoudendheid van de rechter bij het toetsen van arbitraal vonnissen. De rechtbank heeft de vordering van [eiser] afgewezen en de kosten van de procedure aan [gedaagde] toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 279282 / HA ZA 07-568
Uitspraak: 25 maart 2009
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. T.A. Vermeulen,
- tegen -
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. Ch.L.J.R. Lückers.
Partijen worden hierna aangeduid als "[eiser]" respectievelijk "[gedaagde]".
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 15 februari 2007, met producties;
- conclusie van antwoord, met productie;
- tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 23 mei 2007, waarbij een comparitie van partijen
is gelast;
- proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 15 oktober 2007;
- de ter gelegenheid van de comparitie van partijen door partijen overgelegde
producties.
2 De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast:
2.1 Partijen hebben gedurende een aantal jaren onder de naam “[bedrijf 1]” een vennootschap onder firma gevoerd. In de vennootschapsakte is bepaald dat tussen partijen gerezen geschillen voortvloeiende uit hun samenwerking door middel van arbitrage worden beslecht.
2.2 Na beëindiging van hun samenwerking is tussen partijen een geschil ontstaan over de afwikkeling van de beëindigde samenwerking. De beslechting van het geschil is opgedragen aan het Nederlands Arbitrage Instituut (NAI).
Het NAI heeft vervolgens [persoon 1] tot arbiter benoemd, die op 14 november 2006 een arbitraal vonnis heeft gewezen met als plaats van arbitrage Rotterdam. Dit arbitrale vonnis is op 17 november 2006 gedeponeerd ter griffie van deze rechtbank en is niet vatbaar voor (arbitraal) hoger beroep.
2.3 De aan het arbitraal vonnis ten grondslag liggende vordering van [eiser] is gebaseerd op artikel 6:10 BW en houdt (kortweg) in dat [gedaagde] uit hoofde van voormeld artikel draagplichtig is voor door [eiser] verrichte betalingen aan crediteuren van de VOF.
2.4 In het arbitrale vonnis heeft de arbiter onder meer overwogen:
“5.2 Ten bewijze van de gepretendeerde vorderingen produceert [eiser] een groot aantal copieën van Rekeningafschriften van de Rekening Courant welke [eiser] in persoon onderhield bij de Rabobank Heerlen-Hoensbroek-Brunssum met [rekeningnummer] betrekking hebbend op de periode van 30 mei 1997 tot en met 7 september 1998, alsmede een lijst waarboven staat “Door [eiser] betaalde crediteuren” waarop een groot aantal blijkbaar verrichte betalingen is opgenomen (Bijlagen bij de Memorie van Eis).
5.3 Uit deze opsomming noch uit de bankafschriften blijkt, naar het oordeel van arbiter, of de aldus geïnventariseerde betalingen door [eiser] van zijn privé rekening in die periode verricht, betalingen zijn die betrekking hebben op schulden die dienen te worden aangemerkt als schulden van de VOF, voortvloeiende uit verbintenissen die zijn ontstaan in VOF verband in de periode voordat de feitelijke samenwerking tussen de vennoten werd beëindigd. Het scheidsgerecht heeft dan ook, bij mailbericht aan de raadsman van partij [eiser] op 17 april 2006, uitdrukkelijk verzocht om nadere specificatie van de pretense vorderingen.
5.4 In de Memorie van Repliek dd 9 juni 2006 noch in de bijlagen daarbij verzonden, wordt nadere specificatie van de vordering bijgebracht. Wel schrijft de raadsman van [eiser]: “Arbiter vraagt, gelet op zijn formulering niet imperatief, nadere specificatie van de verbintenissen die partij [eiser] nakwam tot laatstgenoemd bedrag. Omdat dat, echter, een saldo is, is partij [eiser] thans doende het uitgangspunt van F 209.073,00 nader te specificeren. Hij zoekt de stukken die [persoon 2] heeft onderzocht ten grondslag liggende aan diens in het geding zijnde schriftelijke verklaring van 30 september 2003 en hoopt spoedig te kunnen berichten.”
5.5 Van berichtgeving in opgemelde zin is het in het verdere verloop van de procedure niet gekomen, in dier voege dat geen (dekkende) onderbouwing van de gestelde vorderingen van [eiser] op [gedaagde] werd geleverd. Ter zitting bleek, volgens mededeling van de raadsman van [eiser], dit ook onmogelijk omdat het materiaal dat als bewijs in dit kader zou kunnen worden bijgebracht, reeds in 2005 zou zijn verloren gegaan bij een brand ten kantore van [eiser].
5.6 Naar het oordeel van arbiter heeft [eiser] derhalve gefaald in het bijbrengen van bewijs dat zijn gepretendeerde vordering op [gedaagde] kan dragen en is door [eiser], meer bepaald, niet voldoende aannemelijk gemaakt dat er door hem betalingen zijn verricht aan crediteuren van de VOF met betrekking tot verbintenissen die zijn ontstaan in de periode waarin binnen de VOF door [eiser] en [gedaagde] daadwerkelijk werd samengewerkt tot het gestelde bedrag van Fl. 209.073,00.”
3 Het geschil
3.1 De vordering luidt – verkort en zakelijk weergegeven – om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. te verklaren voor recht dat het arbitraal vonnis d.d. 14 november 2006 wordt vernietigd;
2. subsidiair: het arbitraal vonnis d.d. 14 november 2006 te vernietigen;
3. [gedaagde] te veroordelen om aan [eiser] te voldoen een bedrag van € 42.700,00 met rente vanaf 5 februari 2006;
4. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van de procedure bij het NAI;
kosten rechtens.
Daaraan heeft [eiser] (in essentie) ten grondslag gelegd dat hij ten onrechte niet tot (nadere) bewijslevering is toegelaten, althans dat een (voldoende) motivering ontbreekt.
3.2 [gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vordering, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van [eiser] in de kosten van het geding.
4 De beoordeling
4.1 In de dagvaarding is de vordering gegrond op artikel 1065, lid 1, onder c Rv. Ter gelegenheid van de comparitie van partijen heeft [eiser] gesteld dat bedoeld is de vordering te gronden op artikel 1065, lid 1, onder e Rv, althans artikel 1065, lid 1, onder d Rv. Nu de stellingen die aan de vordering ten grondslag liggen inhoudelijk niet zijn gewijzigd, de wederpartij geen bezwaar heeft gemaakt tegen vorenbedoelde ‘verbetering’ van de gronden tot vernietiging en dit geen strijd oplevert met de eisen van een goede procesorde, zal op de ‘verbeterde’ gronden recht worden gedaan.
4.2 Vooropgesteld zij dat bij de beantwoording van de vraag of er grond voor vernietiging van een arbitraal vonnis is, de rechter terughoudendheid moet betrachten. Immers, de vernietigingsprocedure mag niet worden gebruikt als een (verkapt) hoger beroep tegen een arbitraal vonnis waartegen geen (arbitraal) hoger beroep open staat. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen grond voor vernietiging van het onderhavige arbitraal vonnis.
Artikel 1065, lid 1, onder e Rv
4.3 Vernietiging op de voet van artikel 1065, lid 1, onder e Rv is uitsluitend mogelijk als de inhoud, of de wijze van totstandkomen van het bestreden arbitraal vonnis in strijd is met de openbare orde. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van strijd met de openbare orde. Het niet verstrekken van een (nadere) bewijsopdracht aan een partij die (aanvankelijk) bewijs van haar stellingen heeft aangeboden, zonder meer, is onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van schending van het beginsel van hoor en wederhoor. Bovendien ligt aan de beslissing van de arbiter om [eiser] niet tot (nadere) bewijslevering toe te laten een motivering ten grondslag die aanknoopt bij het feitelijke verloop van het arbitrale geding en de proceshouding van [eiser] daarin. Door dat te doen geeft hij argumenten voor zijn beslissing, die hij aldus motiveert.
4.4 Uit de in het geding gebrachte stukken blijkt in dit kader het volgende. De arbiter heeft [eiser], bij emailbericht van 17 april 2006, uitdrukkelijk verzocht om nadere specificatie van zijn pretense vordering op [gedaagde]. Daarop reageert [eiser] in de Memorie van Repliek d.d. 9 juni 2006 enkel met de mededeling dat hij op zoek is naar de betreffende stukken en dat hij ter zake spoedig berichten. Van berichtgeving in voormelde zin is het in het verdere verloop van de arbitrageprocedure niet gekomen. Ter zitting bleek dat dit ook onmogelijk was omdat het bewijs dat in dit kader zou kunnen worden bijgebracht reeds in 2005 verloren zou zijn gegaan bij een brand ten kantore van [eiser].
Met betrekking tot het (doen) horen van getuigen heeft [eiser] slechts in de Memorie van Eis d.d. 25 augustus 2005 een aanbod daartoe gedaan, welk aanbod hij in de verdere loop van de arbitrageprocedure niet heeft herhaald.
Artikel 1065, lid 1, onder d Rv
4.5 Vernietiging van het arbitrale vonnis op de voet van artikel 1065, lid 1, onder d Rv is uitsluitend mogelijk als de motivering ontbreekt. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan geen sprake. De arbiter knoopt voor zijn oordeel dat [eiser] geen, althans onvoldoende bewijs heeft bijgebracht voor zijn pretense vordering op [gedaagde] ook in dit geval aan bij het feitelijke verloop van het arbitrale geding en de proceshouding van [eiser] daarin, zoals deels weergegeven onder 4.4. Door dat te doen geeft hij argumenten voor zijn beslissing, die hij aldus motiveert.
4.6 Uit de jurisprudentie (HR 22-12-2006, NJ 2008/4) blijkt dat vernietiging ook mogelijk is als het arbitraal vonnis zo gebrekkig is gemotiveerd, dat het met een geheel ongemotiveerd vonnis op één lijn moet worden gesteld. De rechtbank is van oordeel dat de arbiter met de onder 2.4 weergegeven passage voldoende steekhoudend verwoordt om welke reden hij tot zijn beslissing is gekomen. Aldus is het arbitraal vonnis niet gebrekkig gemotiveerd. Daarbij heeft de rechtbank tevens in aanmerking genomen dat een beoordeling van de in de onderhavige procedure door [eiser] aangedragen argumenten een inhoudelijke beoordeling van de onderliggende stukken zou vergen. Een dergelijke beoordeling gaat het toetsingskader van een op artikel 1065 Rv gebaseerde vordering echter in beginsel te buiten. Feiten en omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, zijn gesteld noch gebleken.
4.7 Het voorgaande brengt mee dat de vordering van [eiser], zoals weergegeven onder 3.1 sub 1 en 2, zal worden afgewezen. De vordering van [eiser], zoals weergegeven onder 3.1 sub 3 en 4, zal eveneens worden afgewezen omdat deze haar grondslag vindt in – de niet voor toewijzing vatbare – vernietiging van het arbitraal vonnis. [eiser] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
5 De beslissing
De rechtbank,
wijst af de vordering van [eiser];
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] bepaald op € 940,00 aan vast recht en op € 904,00 aan salaris voor de advocaat;
verklaart dit vonnis voorzover het de kostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin.
Uitgesproken in het openbaar.
801/2009