ECLI:NL:RBROT:2009:BI2836

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
298787 / HA ZA 08-81
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen dwangbevel en schadevergoeding wegens onrechtmatig verwijderen van badkamers en keukens

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 18 maart 2009 uitspraak gedaan in een civiele procedure waarin [opposant] verzet aantekende tegen een dwangbevel van de gemeente Rotterdam. De zaak betreft een geschil over de onrechtmatige verwijdering van badkamers en keukens uit een pand dat gezamenlijk eigendom was van [persoon 1] en [opposant]. De gemeente had hen aangesproken op het niet voldoen aan een aanschrijvingsbesluit, dat hen verplichtte noodzakelijke voorzieningen aan het pand aan te brengen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld door de werkzaamheden uit te voeren terwijl er een verzoek om een voorlopige voorziening was ingediend. Dit leidde tot schade voor [opposant], die aanspraak maakte op schadevergoeding. De gemeente voerde aan dat het aanschrijvingsbesluit formele rechtskracht had en dat zij gerechtigd was de werkzaamheden uit te voeren. De rechtbank oordeelde dat de gemeente de kosten van bestuursdwang op [opposant] mocht verhalen, maar dat alleen de daadwerkelijk gemaakte kosten in rekening gebracht konden worden. De rechtbank heeft de zaak naar de rol verwezen voor verdere bewijslevering over de omvang van de schade, waarbij [opposant] in de gelegenheid werd gesteld zijn schade te becijferen en te onderbouwen. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding in reconventie niet afgewezen, maar heeft wel de gemeente de gelegenheid gegeven om te reageren op de schadeberekening van [opposant].

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 298787 / HA ZA 08-81
Uitspraak: 18 maart 2009
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
[opposant],
wonende te [woonplaats],
opposant,
advocaat mr. P.H.C.M. van Swaaij,
- tegen -
de publiekrechtelijke rechtspersoon GEMEENTE ROTTERDAM,
zetelende te Rotterdam,
geopposeerde,
advocaat mr. R.W. van Harmelen.
Partijen worden hierna aangeduid als “[opposant]” respectievelijk “de gemeente”.
1 Het verloop van het geding
1.1 De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- verzetdagvaarding d.d. 13 november 2007;
- conclusie van antwoord, met producties;
- tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 23 april 2008, waarbij een comparitie van partijen
is gelast;
- proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 13 oktober 2008;
- de ter gelegenheid van de comparitie van partijen door mr. P. Garretsen namens [opposant] overgelegde producties;
- akte aan de zijde van de gemeente, met producties;
- antwoordakte aan de zijde van [opposant].
1.2 Tegelijkertijd met de comparitie van partijen in deze zaak is een comparitie van partijen gehouden in de zaak met zaak-/rolnummer 298759 / HA ZA 08-71 tussen [persoon 1] (hierna: “[persoon 1]”) als opposante en de gemeente als geopposeerde.
2 De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast:
2.1 [persoon 1] en [opposant] hebben gezamenlijk in eigendom het pand [adres] te Rotterdam.
2.2 Bij ontwerpbesluit van 11 juli 2002 heeft de gemeente aan [persoon 1] en [opposant] mede¬gedeeld dat zij voornemens was hen op grond van de Woningwet aan te schrijven, omdat het pand aan de [adres] noodzakelijke voorzieningen behoefde. Bij brief van 19 juli 2002 heeft [opposant] van de gelegenheid gebruik gemaakt zijn zienswijze tegen dit voornemen kenbaar te maken. Deze zienswijze heeft de gemeente geen aanleiding gegeven van haar voornemen tot aanschrijving af te wijken. De gemeente heeft ter zake op 2 september 2002 een definitief besluit genomen.
2.3 Tegen dit besluit heeft [opposant] bij brief van 13 oktober 2002 bezwaar gemaakt. Tegelijkertijd heeft [opposant] zich gewend tot de voorzieningenrechter in de sector Bestuurs¬recht van deze rechtbank met het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningen¬rechter heeft het verzoek van [opposant] bij uitspraak van 9 december 2002 niet-ontvankelijk verklaard. Bij besluit van 20 mei 2003 heeft de gemeente de bezwaren gedeel¬telijk gegrond verklaard en het besluit voor het overige in stand gelaten. Tegen deze beslissing op bezwaar heeft [opposant] beroep ingesteld bij de sector Bestuursrecht van deze rechtbank. Op 11 augustus 2004 is [opposant] niet-ontvankelijk verklaard in dat beroep. In hoger beroep is die uitspraak van de rechtbank door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State bij uitspraak van 15 juni 2005 bevestigd.
2.4 Bij brief van 12 november 2002 heeft de gemeente medegedeeld dat tijdens een bezoek van de medewerkers van de afdeling Woningtoezicht is geconstateerd dat niet is voldaan aan het aanschrijvingsbesluit en dat de werkzaamheden op korte termijn door de gemeente zouden worden uitgevoerd. De gemeente heeft aannemer Dickhoff-Spindler vervolgens op 18 november 2002 opdracht gegeven tot het uitvoeren van de werkzaamheden.
2.5 De gemeente heeft de facturen van Dickhoff-Spindler ter zake ad in totaal € 82.401,15 voldaan.
2.6 Op 22 december 2003 heeft de gemeente ter zake € 48.616,68 (inclusief beheerskosten en BTW) bij [opposant] in rekening gebracht. In verband met de beslissing op bezwaar heeft de gemeente het in rekening gebrachte bedrag bij brief van 13 juni 2006 naar beneden bijgesteld tot € 29.019,73 (inclusief beheerskosten en BTW). Bij brief van 8 januari 2007 is [opposant] gesommeerd tot betaling van dit bedrag.
2.7 Op 22 maart 2007 heeft de gemeente een dwangbevel jegens [opposant] uitgevaardigd, dat op 5 oktober 2007 aan zijn adres is betekend.
3 De vordering
De vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad
1) [opposant] te verklaren tot goed-opposante;
2) het dwangbevel te vernietigen;
3) in reconventie de gemeente te veroordelen tot vergoeding van de schade door [opposant] reeds geleden of nog te lijden, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 november 2002,
4) de gemeente te veroordelen tot een vergoeding van € 5,- per dag voor iedere dag dat de onrechtmatig geoordeelde situatie in stand blijft of door haar toedoen of nalaten in stand wordt gehouden;
5) de reeds gelegde beslagen op te heffen en deze aanschrijving vervallen te verklaren, althans de gemeente te gelasten deze door te halen;
6) de gemeente te veroordelen in de proceskosten.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft [opposant] aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
3.1 Gedurende de periode 13 oktober 2002 (datum indiening verzoek om een voorlopige voorziening) tot en met 9 december 2002 (datum van de beslissing van de voorzieningen¬rechter tot niet-ontvankelijk verklaring van het verzoek) was het de gemeente niet toegestaan nakoming van de aanschrijving te verlangen of de aanschrijving ten uitvoer te brengen. Dit laatste is wel gebeurd: de aannemer is per 18 november 2002 tot feitelijke uitvoering van de werkzaamheden overgegaan. Voor de werkzaamheden in de periode van 18 november 2002 tot en met 9 december 2002 is geen rechtstitel aanwezig die tot kosten¬verhaal strekt of kan strekken. Vaste regel is dat een reeds ingediend schorsingsverzoek als zodanig opschortende werking heeft. Dit, om te voorkomen dat zonder partijen te horen aanstonds een voorlopige voorziening moet worden getroffen die dezelfde dag moet ingaan. Lagere over¬heden plegen te eerbiedigen dat de rechter in vrijheid uitspraak kan doen; dit vertaalt zich daarin dat men de mondelinge behandeling afwacht en tot die tijd geen uitvoerings¬handelingen pleegt. In de situatie dat de gemeente bekend was met het ingediende verzoek om een voorlopige voorziening, handelt de gemeente onrechtmatig door desondanks tot uitvoering van de aanschrijving over te gaan.
3.2 In het kader van het kostenverhaal mogen alleen de werkelijk gemaakte kosten in rekening worden gebracht. In dat kader past niet een forfaitair bedrag ter zake van beheerskosten ad 15%.
3.3 Dit geldt ook voor de gestelde invorderingskosten.
3.4 De kosten ten behoeve van disproportioneel en daardoor onrechtmatig optreden kunnen niet worden verhaald. Ten gevolge van dit onrechtmatig handelen van de gemeente heeft [opposant] schade geleden. Drie bestaande badkamers, keukens en toiletten zijn volledig gesloopt en niet meer vervangen of vergoed, terwijl de aanschrijving daar¬omtrent na bezwaar op deze onderdelen alsnog is komen te vervallen. Bij brief van 25 augustus 2005 heeft [opposant] de gemeente daarvoor aansprakelijk gesteld. Op basis daarvan wordt aanspraak gemaakt op vergoeding van wettelijke rente en de (buiten¬gerechtelijke) incassokosten. Door middel van een vordering in reconventie wordt schadevergoeding gevorderd. Die schade bestaat uit deze sloop en niet terugplaatsen in de voormalige staat van die drie toiletten, deze drie keukens en deze drie badkamers, alsmede uit het uitblijven van compensatie voor die schade, respectievelijk het daaruit voortvloeiende gemis van de mogelijkheid deze woning¬gedeelten voor langere of kortere perioden te verhuren, te vermeerderen met rente en kosten van juridische bijstand.
4 Het verweer
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [opposant] in de kosten van het geding.
De gemeente heeft daartoe het volgende aangevoerd:
4.1 Het aanschrijvingsbesluit is onherroepelijk geworden en heeft daardoor formele rechtskracht gekregen. De rechtmatigheid van het besluit dient in de onderhavige procedure derhalve niet meer ter discussie te staan.
4.2 De stelling dat het een vaste regel zou zijn dat een ingediend schorsingsverzoek opschortende werking heeft is onjuist. Hoewel onder omstandigheden wel eens wordt gewacht met de uitvoering van een besluit indien schorsing in rechte wordt gevraagd, is van een vaste regel geen sprake. Het aanschrijvingsbesluit is voorafgaand aan de uitspraak van de voorzieningenrechter niet geschorst geweest. Het aanschrijvingsbesluit heeft haar werking altijd behouden. De gemeente was gerechtigd de werkzaamheden van gemeente¬wege uit te voeren. Dat dit is gebeurd gedurende het aanhangig zijn van een schorsings¬verzoek, is niet als onrechtmatig te beschouwen.
4.3 In artikel 5:25 lid 4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is bepaald dat onder de kosten ook de kosten van de voorbereiding van de bestuursdwang vallen. Tot deze kosten behoren de administratiekosten van de dienst en de salarissen en de overige personeelskosten van de ambtenaren die betrokken zijn bij de voorbereiding van de feitelijke uitvoering van de bestuursdwang. De werkzaamheden van de aannemer worden tussentijds en na afloop ook gecontroleerd door de gemeente. Er zitten veel manuren in het overleg met de ingeschakelde aannemer over de offerte, de feitelijke uitvoering van het werk en de oplevering ervan. Al deze door de gemeente gemaakte kosten, heeft zij berekend door heffing van 15% over de aanneemsom. Het is bestendig gebruik om voor de berekening van de beheerskosten een dergelijk percentage te hanteren.
4.4 Tot invorderingskosten behoren administratiekosten en tijdsbesteding van de bij de invordering betrokken medewerkers van de Dienst Stedebouw + Volkshuisvesting. Deze medewerkers hebben diverse werkzaamheden ten behoeve van de invordering verricht. Het is niet onredelijk om daarvoor 15% van de hoofdsom in rekening te brengen. De gemeente refereert zich op dit punt aan het oordeel van de rechtbank.
4.5 Onduidelijk is waarom [opposant] de vordering tot schadevergoeding in reconventie instelt. Hij had als aanlegger van de procedure deze eis in conventie kunnen instellen.
4.6 Subsidiair betwist de gemeente dat drie bestaande badkamers, drie keukens en drie toiletten volledig zijn gesloopt en niet meer zijn vervangen of vergoed. In plaats hiervan zijn twee “badkamers”, twee “keukens” en twee “toiletten” gesloopt. Bij brief van 13 juni 2006 heeft de gemeente aan [opposant] te kennen gegeven dat de te verhalen kosten naar beneden werden bijgesteld, omdat de voorzieningen 5a, b, c en 10 a, b, c, van de voorzieningenlijst (het verwijderen van de closetpot en douchebak met toebehoren en het verwijderen van het keukenblok, op de eerste en tweede etage) geschrapt waren bij besluit van 22 mei 2003. De kosten voor de sloop zijn derhalve niet bij [opposant] in rekening gebracht.
4.7 Daarnaast zijn de kosten voor het terugplaatsen van twee keukenblokken en twee badkamers met toiletten in mindering gebracht op het door [opposant] verschuldigde bedrag. De gemeente heeft voor het niet terugplaatsen van twee keukenblokken en twee badkamers met toilet een bedrag van € 6.600,- in mindering gebracht op het totale bedrag dat [persoon 1] en [opposant] voor de toepassing van bestuursdwang verschuldigd waren. De gemeente ziet geen aanleiding om behoudens de reeds vergoede kosten nog schade te vergoeden. Dat woning¬gedeelten in een bepaalde periode niet konden worden verhuurd, is een omstandigheid die slechts voor rekening van [opposant] behoort te komen. Niet duidelijk is waarom dit de gemeente dient te worden aangerekend.
4.8 De gemeente mocht de kosten van bestuursdwang verhalen op [opposant]. [opposant] heeft de desbetreffende rekeningen nooit betaald. De gemeente ziet daarom geen enkele aanleiding om de reeds gelegde beslagen door te halen.
4.9 [opposant] heeft er bewust voor gekozen de werkzaamheden niet zelf uit te voeren, maar dit aan de gemeente over te laten. Omdat [opposant] de kosten hiervoor nooit voldaan heeft, is hij wettelijke rente verschuldigd. Niet valt in te zien op basis van welke vordering de gemeente wettelijke rente verschuldigd zou zijn, noch waarom zij kosten van juridische bijstand zou moeten vergoeden.
5 De beoordeling
5.1 Het aanschrijvingsbesluit is onherroepelijk geworden en heeft daardoor formele rechts¬kracht gekregen. De rechtbank gaat in deze civielrechtelijke procedure daarom uit van de rechtmatigheid van het aanschrijvingsbesluit.
5.2 De rechtbank stelt vast dat [persoon 1] en [opposant] binnen de in de aanschrijving vermelde termijn niet aan de aanschrijving hadden voldaan. De gemeente was dan ook bevoegd om na ommekomst van die termijn de (herstel)werkzaamheden, zoals weergegeven in de bij het aanschrijvingsbesluit behorende voorzieningenlijst, zelf op kosten van [persoon 1] en [opposant] te doen uitvoeren.
5.3 In artikel 6:16 Awb is bepaald dat het bezwaar of beroep niet de werking schorst van het besluit waartegen het is gericht, tenzij bij of krachtens wettelijk voorschrift anders is bepaald. Deze uitzondering doet zich in dit geval niet voor. Op grond van artikel 8:81 Awb kan - voor zover van belang - de indiener van het bezwaarschrift de voorzieningenrechter verzoeken de werking van het besluit te schorsen. Een door de voorzieningenrechter uitgesproken schorsing van het besluit heeft geen terugwerkende kracht. Tussen het moment van indiening van het verzoek om een voorlopige voorziening en de uitspraak van de voor¬zieningenrechter is de werking van het besluit dus niet geschorst. Geen rechtsregel verzet zich er tegen dat in die tussenliggende periode een aanvang wordt gemaakt met de uitvoering van een aanschrijvingsbesluit als het onderhavige. Dat lagere overheden geregeld uit eigen beweging wachten met de uitvoering van een besluit totdat de voorzieningen¬rechter heeft beslist op een schorsingsverzoek, brengt niet mee dat in het geval als het onderhavige waarin wel een aanvang met de uitvoering is gemaakt, jegens de indiener van het schorsingsverzoek onrechtmatig wordt gehandeld. Het had op de weg van [opposant] en/of [persoon 1] gelegen op het moment dat de gemeente een aanvang met de werkzaamheden maakte, de voorzieningenrechter te verzoeken om een spoed¬uitspraak als bedoeld in artikel 8:83 lid 4 Awb. Dit is niet gebeurd. Nu de voorzieningenrechter het verzoek van [opposant] van 13 oktober 2002 bij uitspraak van 9 december 2002 niet-ontvankelijk heeft verklaard, heeft het aanschrijvingsbesluit steeds haar werking behouden. Een gegronde reden ontbreekt derhalve voor het oordeel dat de kosten van de in de periode van 18 november tot en met 9 december 2002 uitgevoerde werkzaam¬heden niet bij [opposant] in rekening hadden mogen worden gebracht.
5.4 Voor het overige is niet in geschil dat [persoon 1] en [opposant] de kosten van uitoefening van bestuursdwang verschuldigd zijn. [opposant] heeft alleen de verschuldigdheid van de beheerskosten en invorderingskosten betwist.
5.5 Het is geoorloofd dat de gemeente ter zake van de uitoefening van bestuursdwang beheerskosten in rekening brengt. Het standaardpercentage van 15% is in dit geval redelijk.
5.6 Gelet op de aard van de dwangbevelprocedure, waarbij de daadwerkelijk gemaakte invorderingskosten beperkt zijn, is de rechtbank van oordeel dat de invorderingskosten vastgesteld dienen te worden op twee punten van het toepasselijke liquidatietarief met een maximum van 15% van de hoofdsom. De rechtbank zal het dwangbevel voor het meerdere buiten effect stellen.
5.7 De vordering tot schadevergoeding op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet dient naar het oordeel van de rechtbank niet te worden opgevat als een vordering in reconventie, nu daaraan geen eis in conventie is voorafgegaan. Geen rechtsregel verzet zich er echter tegen dat een dergelijke vordering wordt ingesteld in dezelfde dagvaarding als die waarbij het verzet tegen het dwangbevel is aangetekend. De rechtbank zal daarom op deze vordering beslissen.
5.8 [opposant] heeft gesteld dat de gemeente ten onrechte drie keukens, drie badkamers en drie toiletten heeft verwijderd. Hij houdt de gemeente aansprakelijk voor de schade die hij dientengevolge heeft geleden. Ter gelegenheid van de comparitie van partijen hebben [persoon 1] en [opposant] erkend dat zij ieder voor de helft tot de schade gerechtigd zijn.
5.9 De gemeente heeft gemotiveerd betwist dat zij drie keukens, badkamers en toiletten heeft verwijderd. Zij stelt dat zij er twee van ieder heeft verwijderd. De gemeente erkent dat dit ten onrechte is gebeurd. Volgens de gemeente heeft zij [persoon 1] en [opposant] al afdoende gecompenseerd. Zij heeft de kosten van sloop in mindering gebracht op het bedrag dat bij dwangbevelen bij [persoon 1] en [opposant] wordt ingevorderd. Voorts heeft zij daarop voor de aanschaf en plaatsing van twee keukenblokken en badkamers € 6.600,00 in mindering gebracht. Gelet op de gemotiveerde betwisting van de gemeente rust op [opposant], op grond van de hoofdregel van artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de bewijslast van de stelling dat de gemeente drie in plaats van twee keukens, badkamers en toiletten heeft verwijderd. Hij roept immers dienaangaande het rechtsgevolg schadevergoeding in.
5.10 De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen, teneinde [opposant] in de gelegenheid te stellen zich bij conclusie erover uit te laten of hij, en zo ja op welke wijze, bewijs wenst te leveren van zijn stelling dat drie keukens, badkamers en toiletten ten onrechte zijn verwijderd. Indien hij bewijs wil bijbrengen door geschriften en/of foto’s, moet hij dat bij diezelfde conclusie doen.
5.11 Het antwoord op de vraag of drie in plaats van twee keukens, badkamers en toiletten zijn verwijderd is relevant voor de vaststelling van de schadeomvang. De gemeente heeft [persoon 1] en [opposant] immers slechts voor twee van ieder gecompenseerd. Die schade laat zich in deze procedure begroten. Verwijzing naar de schadestaatprocedure zal daarom achter¬wege blijven. Bij het tussenvonnis van 23 april 2008 heeft de rechtbank al overwogen dat de door [opposant] aangevoerde feiten en omstandigheden voorshands niet de conclusie recht¬vaardigen dat de door hem geleden schade nog niet (voldoende) kan worden vastgesteld en dat de rechtbank daarom vooralsnog geen reden ziet om voor de vaststelling van de schade te verwijzen naar een schadestaatprocedure. [opposant] is daarom verzocht zich in deze procedure uit te laten omtrent de omvang van zijn schade. Hem is voorts verzocht ter voorbereiding op de terechtzitting geschriften toe te zenden waaruit de omvang van de gestelde schade blijkt. Hieraan heeft [opposant] niet voldaan. [opposant] heeft bij gelegenheid van de comparitie van partijen verklaard een calculatie te hebben gemaakt (die hij niet heeft overgelegd), waarin hij voor drie badkamers en keukens uitkomt op ruim € 52.000,- exclu¬sief BTW.
5.12 [opposant] wordt thans nogmaals in de gelegenheid gesteld de schade bij conclusie te becijferen, voorzien van een deugde¬lijke onderbouwing. De rechtbank merkt in dit verband reeds op dat bij de begroting van de schade de waarde van de ten tijde van de aanschrijving aanwezige keukenblokken, badkamer- en toiletvoorzieningen relevant is. Met het bedrag van de schadevergoeding moeten [persoon 1] en [opposant] in staat worden geacht vergelijkbare voorzieningen te plaatsen/installeren. Hierop dient [opposant] zich bij de becijfering van de schade te baseren. De rechtbank acht vooralsnog de door de gemeente gegeven compensatie voor twee keukens, badkamers en toiletten niet irreëel. De gemeente krijgt de gelegenheid bij antwoordconclusie te reageren.
5.13 Indien - eventueel na bewijslevering - komt vast te staan dat de omvang van de schade groter is dan de door de gemeente al gegeven compensatie, heeft [opposant] recht op vergoe¬ding van de helft van het meerdere. Dit is overigens ook niet (meer) in geschil.
5.14 Nu de rechtbank van oordeel is dat het dwangbevel grotendeels in stand kan blijven, is er geen aanleiding de gelegde beslagen op te heffen. Dit deel van de vordering van [opposant] zal bij eindvonnis in ieder geval worden afgewezen. De vordering tot veroordeling van de gemeente tot betaling van € 5, - per dag zal worden afgewezen wegens het ontbreken van een (deugdelijke) feitelijke grondslag. Voor het overige houdt de rechtbank iedere verdere beslissing aan.
6 De beslissing
De rechtbank,
alvorens verder te beslissen,
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 15 april 2009 voor het nemen van een conclusie door [opposant] als bedoeld in 5.10 en 5.12 van dit vonnis.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C.C. Hes-Bakkeren.
Uitgesproken in het openbaar.
336