ECLI:NL:RBROT:2009:BI3154

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/996511-07
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Daalmeijer
  • A. de Vreede
  • J. Frankruijter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan een criminele organisatie met als oogmerk het plegen van misdrijven in de vastgoedsector

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 mei 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een periode van ruim twee jaar betrokken was bij een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband dat tot doel had het plegen van strafbare feiten, waaronder valsheid in geschrift en oplichting. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat er onvoldoende bewijs was voor de deelname aan een criminele organisatie, en concludeerde dat de verdachte een essentieel aandeel had in de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie, namelijk het verkrijgen van wederrechtelijk voordeel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, hoewel onder aansturing, actief betrokken was bij het aanbrengen van klanten en het begeleiden van hen naar de notaris, waarbij hij hen aanzette tot het doen van valse opgaven in authentieke akten. De rechtbank legde de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden op, gecombineerd met een onvoorwaardelijke taakstraf van 240 uur. De rechtbank overwoog dat de organisatie de rechtsorde ondermijnde en grote maatschappelijke onrust veroorzaakte, en dat een gevangenisstraf van korte duur passend was. De rechtbank verklaarde de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging en sprak de verdachte vrij van een deel van de tenlastelegging, namelijk het witwassen van geld, omdat dit niet bewezen kon worden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Parketnummer: 10/996511-07
Datum uitspraak: 7 mei 2009
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte 3],
geboren op [geboortedatum] 1974 te [geboorteplaats],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
naar eigen zeggen wonende te [verblijfsadres],
raadsman mr. F.G.L. van Ardenne, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 22 en 23 april 2009.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
Het ten laste gelegde komt er op neer dat de verdachte gedurende een periode van ruim twee jaar deel heeft genomen aan een criminele organisatie.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Paulus heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van voorarrest.
ONTVANKELIJKHEID OFFICIER VAN JUSTITIE
Namens de verdachte is aangevoerd dat de desbetreffende notarissen zich dienen uit te laten over de vraag of de bij derden in beslag genomen documenten, zoals door de officier van justitie in haar requisitoir genoemd, te weten de documenten genummerd D/001-03, D/002-05, D/007-03, D/007-04, D/010c, D/012b, D/023-03, D/024-03, D/027-06, D/028-05, D/033-02 en D/042-03 vallen onder de geheimhoudingsplicht van deze notarissen. Voorts dient, indien de notarissen zich op het standpunt stellen dat deze stukken onder de geheimhoudingsplicht vallen, het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vervolging.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
De stukken waarnaar wordt verwezen, zijn nota’s van afrekening van de notarissen aan de kopers inzake onroerendgoedtransacties. In deze nota’s zijn onder meer de aankoopsommen van de registergoederen en/of de hypothecaire leningen alsmede aanvullende kosten en heffingen vermeld Deze nota’s bevatten derhalve grotendeels informatie die tevens in hypotheekakten wordt vermeld Deze informatie is derhalve voor het overgrote deel uit openbare bronnen verkrijgbaar, zoals het kadaster. De genoemde stukken zijn voorts niet bij de desbetreffende notarissen in beslag genomen maar door aangevers, kopers of verkopers aan de FIOD overlegd of onder dezen inbeslaggenomen.
Gezien het bovenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het geen stukken betreft die onder de geheimhoudingplicht van de desbetreffende notarissen vallen, zodat deze notarissen daaromtrent niet behoeven te worden gehoord.
De rechtbank stelt voorts vast dat niet gebleken is dat naar aanleiding van deze stukken nadere onderzoekshandelingen zijn verricht en evenmin dat deze stukken in de bewijssfeer tot ‘vruchten’ hebben geleid. De desbetreffende stukken dragen derhalve niet aan het bewijs bij en behoeven door de rechtbank niet voor het bewijs te worden gebruikt, zodat het verdedigingsbelang bij het horen van de notarissen in deze ook om die reden al ontbreekt.
Gezien het bovenstaande verwerpt de rechtbank het verweer en verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging.
PARTIELE VRIJSPRAAK
Nu uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet is komen vast te staan dat de verdachte gelden heeft witgewassen, acht de rechtbank dit onderdeel van de tenlastelegging niet bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Van het volgende wordt uitgegaan:
Onder het convenant van het project Alijda-panden heeft de Politie Rotterdam-Rijnmond halverwege het jaar 2006 aan de FIOD/ECD informatie ter beschikking gesteld, waaronder begrepen aangiften van banken en natuurlijke personen, een mutatierapport naar aanleiding van CIE-informatie en een melding bij het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties van een notaris te Rotterdam betreffende een mogelijke situatie van hypotheekfraude. Hierop is door de FIOD/ECD een onderzoek ingesteld naar de personen die in die informatie voorkomen, waartoe onder meer [koper 2], [koper 3], [koper 4], [koper 5], [koper 6], [koper 7] en [koper 8] behoren.
De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben van het Kadaster informatie ontvangen in verband met overdracht van panden in Rotterdam ten name van deze [koper 2], [koper 3], [koper 4], [koper 5], [koper 6], [koper 7] en [koper 8].
De hypotheekaktes van deze respectievelijke panden bevinden zich in het dossier.
Het is de verbalisanten opgevallen dat gedurende een korte periode meerdere panden per persoon zijn geleverd aan bovengenoemde personen waarbij de transportakten telkens door een andere notaris werden verleden. Daarnaast vonden de leveringen aan de kopers vaak op dezelfde dag plaats waarbij hoge brutowinsten werden genoten in verhouding tot de waarde van het pand. Tenslotte zijn de panden telkens voor een substantieel lagere prijs op de veiling verkocht. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat de aankopen door [koper 2], [koper 3], [koper 4], [koper 5], [koper 6], [koper 7] en [koper 8] (hierna: de kopers) bij steeds verschillende hypotheeknemers zijn gefinancierd middels een hypothecaire geldlening op basis van onjuiste gegevens, nu de hypotheekgever de panden immers niet alle voor eigen bewoning kan hebben gebruikt.
Criminele organisatie.
De raadsman heeft betoogd dat onvoldoende blijkt dat sprake is geweest van een criminele organisatie.
Dit verweer wordt verworpen.
De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende: Voor het bestaan van een criminele organisatie dient allereerst sprake te zijn van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen met een bepaalde organisatiegraad.
Uit het dossier komt dienaangaande het volgende naar voren: Blijkens een uittreksel van de Kamer van Koophandel is op 26 september 2003 ingeschreven het bedrijf Solid Trust B.V. i.o., met als enig bestuurder de verdachte: [verdachte 3]. Op 3 juni 2005 is de medeverdachte [verdachte 4] bij de Kamer van Koophandel als enig bestuurder ingeschreven. De bedrijfsomschrijving luidt: ‘verhuur, beheer, aan- en verkopen van onroerend goed’. De medeverdachte [verdachte 4] heeft dienaangaande verklaard dat [voornaam verdachte 1] (de rechtbank begrijpt: [verdachte 1]), [verdachte 3], [verdachte 2] en hijzelf voor Solid Trust hebben gewerkt. De verdachte heeft verklaard dat hij weliswaar als enig natuurlijk persoon stond ingeschreven, maar dat het de bedoeling was dat [verdachte 1] ook ingeschreven zou staan. De medeverdachte [verdachte 2] heeft verklaard dat hijzelf met de verdachte en de medeverdachte [verdachte 1] vennoot werd in het bedrijf.
De getuige [koper 10] heeft verklaard dat zijn oude jeugdvriend [verdachte 3] en [verdachte 2] eind 2003 een eigen bedrijf zijn begonnen. [verdachte 1] zou zich later bij hen voegen in het bedrijf Solid Trust. De getuige [koper 6] verklaarde dat [verdachte 1] een bedrijf voerde in het WTC te Rotterdam, genaamd Solid Trust, dat deze later is verhuisd naar een adres schuin tegenover de Pauluskerk en dat het bedrijf vanaf dat moment [naam opvolgende B.V.] ging heten. Dit wordt bevestigd door de verdachte en zijn medeverdachte [verdachte 2]. De getuige [koper 9] heeft verklaard dat de verdachte zei dat hij werkte bij een makelaarskantoor genaamd Solid Trust. Tenslotte is er de aangifte van [getuige 3], die in september 2004 zijn pand aan de [vestigingsadres] te Rotterdam heeft verhuurd aan Solid Trust i.o., vertegenwoordigd door [verdachte 2], [verdachte 4] en de verdachte.
Binnen Solid Trust bestond een zekere hiërarchie: [verdachte 1] was de baas en de verdachte, [verdachte 2] en [verdachte 4] dienden naar zijn aanwijzingen te handelen. Dit blijkt uit de verklaringen van de verdachte, die verklaarde dat [verdachte 1] hem opdrachten heeft gegeven en van [verdachte 4], die verklaarde dat [verdachte 1] de baas was. Door de organisatie werd bedreiging met geweld niet geschuwd: uit de aangifte van [koper 4] komt naar voren dat de medeverdachte [verdachte 1] hem dwong bepaalde documenten te tekenen door te zeggen dat hij wist waar de ouders van [koper 4] woonden en dat de medeverdachte [verdachte 4] dit soort problemen oploste waarvoor zij (de rechtbank begrijpt: de organisatie) deze een 9mm-pistool zouden hebben gegeven.
[koper 5] heeft verklaard dat [verdachte 1] hem heeft gezegd dat hij diende te tekenen, omdat deze anders wel wat Joegoslaven zou sturen om hem op te halen, waarbij hij zei het adres van [koper 5]’ moeder te kennen. De verdachte zou [koper 5] gedwongen hebben te tekenen door te zeggen dat deze als hij niet tekende 10% van de aankoopsom verschuldigd was. Vervolgens haalde hij de medeverdachte [verdachte 1] erbij. De verdachte is ook met [koper 5] meegegaan naar de notaris en heeft tegen [koper 5] gezegd dat als de notaris zou vragen of hij zelf in het betreffende pand zou gaan wonen, hij ja zou moeten zeggen.
Ook de getuige [getuige 4] verklaarde over bedreiging met geweld: zij verklaarde dat toen haar partner ([partner getuige 4]) een huurachterstand had, de medeverdachte [verdachte 4] haar vriend vertelde dat hij zijn huur diende te betalen omdat hij anders door de verdachte in elkaar geslagen zou worden.
Voorts is er voor het aannemen van het bestaan van een criminele organisatie vereist dat deze tot oogmerk heeft het plegen van strafbare feiten. Daarover blijkt in het dossier het volgende.
Uit de aangiften/getuigenverklaringen van [koper 5], [koper 3], [koper 4], [koper 6], [koper 8] en [koper 7] komt het volgende beeld naar voren. Namens Solid Trust worden potentiële kopers overgehaald om meerdere woningen aan te kopen waarbij dezen wordt voorgespiegeld veel geld te kunnen verdienen met deze aankoop door het vervolgens (via Solid Trust) verhuren van de desbetreffende woningen.
Teneinde de financiering rond te krijgen worden de volgende strafbare feiten gepleegd:
- de hypotheekaanvragen worden ingediend met als omschrijving van het doel eigen bewoning. Zoals blijkt uit de hierboven door de kopers aangehaalde verklaringen is daarvan echter geen sprake;
- in de taxatierapporten wordt telkens vermeld dat de aanvrager van de hypothecaire geldlening de aangekochte woning zelf zal gaan bewonen en bovendien is vermeld dat het doel van de taxatie is het verkrijgen van financiering met Nationale Hypotheek Garantie. Het is een feit van algemene bekendheid dat eigen bewoning wordt vereist voor een dergelijke hypotheekvorm;
- door gebruik te maken van deze valse geschriften (de hypotheekaanvraag en het taxatierapport) worden financiële instellingen bewogen tot het verlenen van een hypothecaire geldlening. Onder meer de [bank 1] (bijvoorbeeld tegen de koper [koper 2]) en [bank 3] (bijvoorbeeld tegen de koper [koper 3]) hebben hiervan aangifte gedaan. Binnen enkele dagen tot weken worden ten name van een koper meerdere panden aangekocht en getransporteerd;
- het transport wordt telkens door een andere notaris, soms zelfs in een andere gemeente, verricht op één dag of binnen korte tijd. In de hypotheekakten wordt vermeld dat het onderpand dient voor zelfbewoning;
- een aantal kopers heeft aangifte gedaan van oplichting: (onder meer [koper 2] en [koper 8]) zij voelen zich opgelicht door hetgeen hen is voorgespiegeld door de verdachte en zijn medeverdachten.
Gezien het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van het bestaan van een criminele organisatie die ten doel had het plegen van de misdrijven valsheid in geschrift, oplichting en het doen opnemen van valse opgaven in authentieke akten.
De rol van de verdachte binnen de organisatie.
Door de raadsman is bepleit dat, mocht de rechtbank van oordeel zijn dat er sprake is van een criminele organisatie, de verdachte hieraan niet heeft deelgenomen. De verdachte is hierbij op geen enkele manier betrokken geweest, zodat de verdachte geen opzet in de zin van wetenschap heeft gehad bij hetgeen zich afspeelde met betrekking tot de in de tenlastelegging vermelde feiten.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
Uit het dossier blijkt dienaangaande het volgende:
[koper 5] heeft aangifte gedaan. Hij heeft verklaard dat hem werd voorgespiegeld dat hij veel geld kon verdienen met het kopen en vervolgens verhuren van de door hem aangekochte huizen en dat hij via de personen [alternatieve naam verdachte 1] (de rechtbank begrijpt: [verdachte 1]), een collega van hem genaamd [verdachte 4] en [verdachte 3] (de verdachte) van een kantoor genaamd Solid Trust is overgehaald hieraan mee te werken. [koper 5] heeft verklaard dat [verdachte 4] maar op hem in bleef praten en dat hij, [koper 5], uiteindelijk vijf werkgeversverklaringen aan hem heeft gegeven. De post terzake de panden moest hij aan [verdachte 4] geven. [koper 5] verklaarde voorts dat de verdachte hem zei dat hij 10% van de aankoopsom schuldig zou zijn als hij ([koper 5]) niet zou tekenen. [koper 5] is naar zijn zeggen twee keer samen met de verdachte naar de notaris geweest. In beide gevallen diende [koper 5] volgens de verdachte bij de notaris te zeggen dat het pand voor eigen bewoning was .
[koper 7] is ook door de FIOD gehoord. Hij heeft verklaard dat hij panden heeft aangekocht door mee te werken met twee personen genaamd [voornaam verdachte 1] [alternatieve naam verdachte 1] (de rechtbank begrijpt: [verdachte 1]) en [verdachte 4] van Solid Trust en voorts dat de verdachte tweemaal met hem is meegegaan naar de notaris, alwaar hij steeds heeft gezegd dat de panden voor eigen bewoning bestemd waren, hoewel hij wist dat de panden voor verhuur door hem werden aangekocht .
[koper 10] heeft verklaard dat de verdachte hem vertelde dat hij ([koper 10]) geld kon verdienen met de verkoop van huizen en dat hij het pand aan de [pand 3] had gekocht met behulp van de verdachte, bij hem ook de stukken tekende en bij hem ook stukken zoals werkgeversverklaringen had ingeleverd en ook het pand aan de [pand 25] met behulp van de verdachte had gekocht: hij was met de verdachte naar de notaris gegaan en had verklaard dat dit pand voor eigen bewoning bedoeld was, hoewel hij het pand nooit gezien had.
De getuige [koper 9], een goede vriend van [koper 10], heeft – naast hetgeen hierboven is aangehaald – verklaard dat [verdachte 3] zei dat hij werkte bij een makelaarskantoor genaamd Solid Trust en dat Solid Trust woningen zou kunnen aankopen en de woningen vervolgens verhuren. Hij had vervolgens twee panden op zijn naam gekregen waar hij niets van wist. Hij was wel eens met [verdachte 3] naar een notaris was geweest om een volmacht te tekenen. Toen [koper 9] tweemaal een geldbedrag op zijn rekening kreeg bijgeschreven, heeft hij dat geld aan [verdachte 3] gegeven .
[verdachte 5], een van de betrokken taxateurs, heeft, geconfronteerd met een tabel waarin de verschillen in koopsom van panden aan (onder meer) [pand 5], [pand 9] en [pand 12] zijn opgenomen, verklaard dat deze panden in korte tijd fors in prijs zijn gestegen, dat deze adressen hem bekend voorkomen en dat hij daar mogelijk heeft getaxeerd en dat de opdrachtgever van die taxaties altijd Solid Trust is geweest, in de persoon van [verdachte 1]. Ene [verdachte 3] en ene [verdachte 3] waren diens compagnons .
Ter ondersteuning van bovenbedoelde verklaringen geldt nog het navolgende.
De verdachte is blijkens een uittreksel van de Kamer van Koophandel tot juni 2005 de enige natuurlijke persoon voor wiens rekening de handelsnaam Solid Trust B.V. i.o. werd gedreven. De bedrijfsomschrijving luidt: ‘verhuur, beheer, aan- en verkopen van onroerend goed’ .
Handelaren in vastgoed, onder meer [getuige 5] en [getuige 6] , hebben over de verdachte verklaard dat hij zou samenwerken met [verdachte 1] en tot taak hebben koopovereenkomsten op te stellen. Dit wordt ondersteund door de verklaring van de medeverdachte [verdachte 2] die ook heeft verklaard dat hijzelf tezamen met [verdachte 3] en [verdachte 1] vennoot werd in het bedrijf en daarvoor van [verdachte 1] een bedrag tussen de € 2.500 en € 5.000 kreeg betaald en de verklaring van de medeverdachte [verdachte 4], die heeft verklaard dat [voornaam verdachte 1] (de rechtbank begrijpt: [verdachte 1]), [verdachte 3], [verdachte 2] en hijzelf voor Solid Trust hebben gewerkt .
De verdachte heeft verklaard dat hij weliswaar als enige natuurlijk persoon stond ingeschreven , maar dat het de bedoeling was dat [verdachte 1] ook ingeschreven zou staan .
Uit het bovenstaande blijkt dat de verdachte wel degelijk betrokken is geweest bij de criminele organisatie en ook wetenschap droeg van de strafbare feiten die door deze organisatie werden gepleegd. De rechtbank wijst daarbij met name op de verklaringen van [koper 5], [koper 7] en [koper 10].
De verdachte heeft hier zelf over verklaard dat hij de contracten opstelde door gegevens van klanten te verwerken door middel van het opnemen van de gegevens van loonstroken en andere documentatie op de koopcontracten en dat hij deze stukken aan [verdachte 1] heeft gegeven. Ook heeft hij in een voorkomend geval een koper ([koper 5] ) begeleid naar de notaris. Voorts heeft hij verklaard wel eens contact te hebben gehad met taxateurs en ook eenmaal een klant te hebben aangebracht. Middels deze werkzaamheden heeft de verdachte 500 euro per contract verdiend . Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat dit inderdaad wel erg makkelijk verdiend was .
Uit bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de rol van de verdachte hieruit heeft bestaan dat hij klanten aanbracht en hiermee contacten onderhield, aanbrengprovisies heeft geregeld en verkregen bij handelaars in vastgoed, hij kopers naar de notarissen heeft vergezeld en makelaars, taxateurs en financiële instellingen documenten heeft doen toekomen .
Hiermee heeft de verdachte - weliswaar onder aansturing - een essentieel aandeel in de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie, het verkrijgen van wederrechtelijk voordeel, geleverd. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan het vereiste opzet aan deelneming van de organisatie (HR 18 november 1997, NJ 1998, 225). De rechtbank neemt hierbij overigens in aanmerking dat wetenschap van concrete misdrijven niet is vereist, voldoende is dat de verdachte in zijn algemeenheid wist dat de organisatie het plegen van misdrijven tot het oogmerk heeft gehad (HR 5 september 2006, NJ 2007, 336).
Gelet op het bovenstaande is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij
in de periode van september 2003 tot en met augustus 2005
te Rotterdam en/of Schiedam en/of Hellevoetsluis en/of Hoogvliet
en/of elders in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie,
bestaande uit hem, verdachte, en [verdachte 1] en [verdachte 2]
en [verdachte 4] en/of een of meer andere natuurlijke
personen
en/of
[naam opvolgende B.V.] en/of [bedrijfsnaam alternatieve naam verdachte 1]
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven
(in de vastgoedsector),
namelijk
het plegen van valsheid in geschrift
als bedoeld in artikel 225 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht
en
het gebruikmaken van valse geschriften
als bedoeld in artikel 225 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht
en
het plegen van oplichting
als bedoeld in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht
en
het doen opnemen van valse opgaven in authentieke akten
als bedoeld in artikel 227 van het Wetboek van Strafrecht
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
TOELICHTING OP DE BEWEZENVERKLARING
Namens de verdachte is aangevoerd dat in het geval van de verdachte geen sprake is geweest van een fair trial als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). De raadsman heeft gewezen op twee arresten van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM), te weten “Case of Salduz v. Turkey, judgment of 27 november 2008, application no. 36391/02” (hierna: Salduz) en “Case of Panovits v. Cyprus, judgment of 11 december 2008, application no. 4268/04” (hierna: Panovits).
Volgens de raadsman volgt uit deze arresten dat de verdachte voorafgaand aan de verhoren door de politie en het verhoor voorafgaand aan de inverzekeringstelling, bijstand van een advocaat had behoren te hebben. Nu dat in het onderhavige geval niet is gebeurd en de inhoud van de verklaring van de verdachte tijdens het verhoor vóór inverzekeringstelling hem belast, is artikel 6 EVRM geschonden.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat voornoemde arresten zijn gewezen ruim na de aanhouding van de verdachte in 2007, zodat deze toepassing missen op de zaak van de verdachte. Voorts heeft zij gesteld dat beoordeeld dient te worden of redelijkerwijs aan de vrijwilligheid van de afgelegde verklaring kan worden getwijfeld. In dit geval is daarvan geen sprake. Artikel 6 EVRM is dan ook niet geschonden, aldus de officier van justitie.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat uit de door de raadsman aangehaalde arresten van het EHRM niet volgt dat de verdachte recht heeft op de fysieke aanwezigheid van een raadsman bij het politieverhoor. Wel moet hem in het algemeen de gelegenheid zijn geboden om een raadsman te raadplegen over de (inhoud van de) af te leggen verklaring, in het bijzonder met betrekking tot de vraag of het verstandig is om gebruik te maken van het zwijgrecht.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte bij zijn verhoor van 21 augustus 2007 om 14.50 uur, het verhoor voorafgaand aan de inverzekeringstelling en het verhoor van 21 augustus 2007 om 19.00 uur gewezen is op zijn zwijgrecht. Bij het eerste verhoor heeft hij aangegeven dat hij bereid is om mee te werken aan het onderzoek van de FIOD en heeft hij antwoord gegeven op de gestelde vragen. Bij het verhoor voorafgaand aan de inverzekeringstelling heeft de verdachte eveneens zijn visie over de hem verweten feiten kenbaar gemaakt. Hetzelfde geldt voor het verhoor van 21 augustus 2007 om 19.00 uur. Na tijdens dat verhoor bezocht te zijn door een raadsman heeft de verdachte geen antwoord meer willen geven op vragen. Deze houding heeft de verdachte eveneens aangenomen in zijn verhoor van 22 augustus 2007 om 11.55 uur. In zijn laatste verhoor van 23 augustus 2007 om 13.10 uur heeft de verdachte echter op de overgrote meerderheid van de vragen inhoudelijk geantwoord en op de overige vragen zich beroepen op zijn zwijgrecht.
Geconstateerd wordt dat het consultatierecht van de verdachte feitelijk pas geëffectueerd werd tijdens het derde verhoor van de verdachte, het verhoor voorafgaand aan de inverzekeringstelling meegerekend. Beoordeeld dient dan te worden of het strafproces in zijn geheel bezien een eerlijk proces (fair trial) is geweest in de zin van artikel 6 van het EVRM.
Hiervoor is in de eerste plaats van belang dat – anders dan in de genoemde arresten van het EHRM – de verdachte meerderjarig was. Blijkens zijn justitiële documentatie is de verdachte ook eerder aan politieverhoren onderworpen geweest. De verdachte kan daarmee geacht worden zich in aanmerkelijke mate bewust te zijn geweest van zijn recht op rechtsbijstand. Hij heeft tijdens de verhoren gelegen vóór het bezoek door de raadsman op 21 augustus 2007 om 20.09 uur echter niet verzocht om contact met zijn raadsman te mogen opnemen.
Ondanks dat hij was gewezen op zijn zwijgrecht heeft de verdachte zich daarnaast bereid verklaard om inhoudelijk antwoord te geven op de aan hem gestelde vragen. Weliswaar is hij zich na het overleg met de raadsman – aanvankelijk volledig, vervolgens deels – gaan beroepen op zijn zwijgrecht, de wijze waarop hij uiteindelijk vragen inhoudelijk heeft beantwoord tijdens zijn laatste verhoor op 23 augustus 2007 om 13.10 uur brengt met zich dat niet gesproken kan worden van een koerswijziging in de verdediging als gevolg van het van de raadsman verkregen rechtskundig advies. Ook ter terechtzitting, op 22 april 2009, heeft de verdachte de vragen van de rechtbank beantwoord.
Onder de gegeven omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat redelijkerwijs niet gezegd kan worden dat getwijfeld dient te worden aan de vrijwilligheid van de verklaringen die de verdachte voorafgaand aan het bezoek van de raadsman op 21 augustus 2007 te 20.09 uur heeft afgelegd.
Van een schending van artikel 6 EVRM is dan ook geen sprake, zodat de officier van justitie in zoverre ontvankelijk is in de vervolging, geen aanleiding bestaat om het verkregen bewijsmateriaal van het bewijs uit te sluiten of in het kader van de strafmaat enige consequentie aan de beschreven gang van zaken te verbinden.
STRAFBAARHEID FEIT
Het bewezen feit levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Het feit is strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
De verdachte is strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie die zich op grote schaal en gedurende een aanzienlijke periode heeft bezig gehouden met het plegen van strafbare feiten, namelijk valsheid in geschrift, het gebruik maken van die geschriften, het plegen van oplichting en het doen opnemen van valse opgaven in authentieke akten.
Binnen deze organisatie had ieder van de verdachten zijn essentiële aandeel. De verdachte hield zich binnen deze organisatie bezig met het aanbrengen van en het onderhouden van contact met klanten, het regelen en verkrijgen van aanbrengprovisies bij handelaars in panden, het vergezellen van kopers naar de notaris en overige administratieve werkzaamheden. Criminele organisaties als de onderhavige ondermijnen de rechtsorde en veroorzaken grote maatschappelijke onrust. Daarnaast berokkenen zij de maatschappij financieel nadeel.
Op een dergelijk feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van korte duur.
Namens de verdachte is bepleit dat het Openbaar Ministerie in strijd met de beginselen van goede procesorde heeft gehandeld door de verdachte te dagvaarden voor deelname aan een criminele organisatie en de notarissen, taxateurs en [broer verdachte 1] niet. Deze schending dient bij een eventuele strafoplegging gecompenseerd te worden.
De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Vooropgesteld wordt dat de rechtbank geconstateerd heeft dat het opsporingsonderzoek niet éénzijdig is geweest, nu ook de kopers uitgebreid in dit onderzoek zijn betrokken.
Ten aanzien van het vervolgingsbeleid van het Openbaar Ministerie overweegt de rechtbank dat het opportuniteitsbeginsel wordt beperkt door beginselen van goede procesorde. Van schending van het gelijkheidsbeginsel c.q. willekeur is eerst sprake bij afwijking van een bestendig patroon van beslissen in een groot aantal vergelijkbare gevallen. Daarvan is hier geen sprake, nu de kopers c.q. hypotheekgevers - volgens het dossier- veelal verkeerd werden voorgelicht dan wel werden gedwongen om tot de verweten strafbare feiten over te gaan. Ook overigens is van vergelijkbare gevallen geen sprake nu de kopers/ hypotheekgevers in tegenstelling tot de verdachte met soms aanmerkelijke schade bleven zitten.
Van strafbare feiten gepleegd door de hypotheekadviseurs en notarissen is niet gebleken nu volgens het dossier klaarblijkelijk opzettelijk soms zelfs op dezelfde dag door een koper/hypotheekgever meerdere notarissen werden bezocht en meerdere hypotheekoffertes werden aangevraagd bij verschillende banken. Ten aanzien van de taxateurs wijst de rechtbank erop dat zij voor deze rechtbank zijn gedagvaard.
Namens de verdachte is voorts bepleit dat, gezien de rolverdeling en de geringe betrokkenheid van de verdachte, dit naar de mening van de verdediging tot uitdrukking dient te komen in de aan de verdachte op te leggen straf en dat, voor zover al een straf moet volgen, dat in de vorm van een taakstraf dient te worden vertaald.
Gelet hierop en op het feit dat de verdachte naar verhouding niet overmatig geprofiteerd heeft van de winst verkregen uit deze strafbare feiten, alsmede in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gesteld uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 8 oktober 2008 niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten, wordt aanleiding gezien de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf te matigen en deze voorwaardelijk op te leggen en deze straf te combineren met een forse onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf.
Alles afwegend worden na te noemen straffen passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 140 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
- verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- verklaart de verdachte strafbaar;
- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 6 (zes) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten;
- stelt daarbij een proeftijd vast van 2 (twee) jaren; de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
• de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
- legt de verdachte een taakstraf op bestaande uit een werkstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uur, waarbij de Stichting Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de werkstraf dient te bestaan;
- beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 (honderdtwintig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Daalmeijer, voorzitter,
en mrs. De Vreede en Frankruijter, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Kandemir-Akkal en Balk, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 mei 2009.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bij vonnis van 7 mei 2009:
TEKST TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
in of omstreeks de periode van september 2003 tot en met augustus 2005
te Rotterdam en/of Schiedam en/of Hellevoetsluis en/of Hoogvliet en/of Rucphen
en/of elders in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie,
bestaande uit hem, verdachte, en/of [verdachte 1] en/of [verdachte 2]
en/of [verdachte 4] en/of [broer verdachte 1] en/of een of meer andere natuurlijke
pers(o)n(en)
en/of
[naam opvolgende B.V.] en/of [bedrijfnaam alternatieve naam verdachte 1] en/of
een of meerdere andere rechtsperso(o)n(en),
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven
(in de vastgoedsector),
namelijk
het plegen van valsheid in geschrift
als bedoeld in artikel 225 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht
en/of
het gebruikmaken van valse geschriften
als bedoeld in artikel 225 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht
en/of
het plegen van oplichting
als bedoeld in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht
en/of
het doen opnemen van valse opgave(n) in (een) authentieke akte(n)
als bedoeld in artikel 227 van het Wetboek van Strafrecht
en/of
het witwassen van geld
als bedoeld in artikel 420bis lid 1 onder b van het Wetboek van Strafrecht;
(artikel 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht)