Parketnummer: 10/661321-08
Datum uitspraak: 10 april 2009
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [adres],
raadsman mr. J.M. Lintz, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2009.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
Het tenlastegelegde komt er op neer dat de verdachte [slachtoffer] opzettelijk heeft proberen te doden (primair tenlastegelegde) dan wel hem opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht (subsidiair tenlastegelegde) of dat heeft geprobeerd (meer subsidiair tenlastegelegde) door hem met een glazen fles op het hoofd te slaan dan wel die fles naar zijn hoofd te gooien.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Van der Helm heeft gerekwireerd tot:
- vrijspraak van het primair ten laste gelegde;
- bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf van 200 uur, subsidiair 100 dagen hechtenis;
- teruggave van een inbeslaggenomen bankbiljet van €100,= aan [slachtoffer];
- onttrekking aan het verkeer van de overige in beslag genomen goederen.
Het primair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. De officier van justitie heeft dit ook gevorderd, terwijl het eveneens is bepleit door de raadsman.
BEWIJSMOTIVERING EN BEWEZENVERKLARING
De hierna opgenomen feiten en omstandigheden zijn redengevend voor het bewijs van het subsidiair ten laste gelegde feit. De bewijsmiddelen waaruit die feiten en omstandigheden blijken staan vermeld in de voetnoten. Voor zover nodig is door middel van een nadere bewijsmotivering aangegeven waarom die feiten en omstandigheden tot het bewijs bijdragen.
Op de avond van 8 november 2008 was de verdachte in een woning te Rotterdam. In die woning waren voorts aanwezig de vriendin van de verdachte, alsmede [slachtoffer] en zijn vriendin [vriendin]. Omstreeks middernacht is er ruzie ontstaan tussen [slachtoffer] en [vriendin] waarbij [vriendin] door [slachtoffer] in het gezicht is geslagen. Dit vond plaats in de keuken van de woning. [vriendin] is daarop de aangrenzende woonkamer ingegaan waar ook de verdachte en zijn vriendin waren. [slachtoffer] kwam ook naar de woonkamer. De ruzie tussen [slachtoffer] en [vriendin], waarbij door [slachtoffer] opnieuw fysiek geweld werd gebruikt tegen [vriendin], heeft zich daar voortgezet. De verdachte en zijn vriendin hebben geprobeerd [slachtoffer], die erg boos en opgewonden was, tegen te houden en tot rust te brengen wat niet lukte. [slachtoffer] heeft daarop in de keuken en mes gepakt met een totale lengte tussen de 30 en 40 centimeter. Met dat mes in de hand is hij op de verdachte, zijn vriendin en [vriendin] afgekomen. De punt van het mes wees daarbij in hun richting. Uit angst voor [slachtoffer] zijn de verdachte, zijn vriendin en [vriendin] door het huis gaan rennen, daarbij achtervolgd door [slachtoffer] die het mes daarbij nog steeds dreigend in zijn hand had. Ze hebben zo een aantal rondjes door de woonkamer, keuken en aangrenzende hal gerend en weer terug, ondanks het aanroepen van [slachtoffer] om het mes neer te leggen en op te houden. Op een gegeven moment is de verdachte blijven staan. Hij heeft een glazen fles van een tafel gepakt en, terwijl hij zich op korte afstand van [slachtoffer] bevond, deze daarmee uitgeschakeld. De fles heeft daarbij het hoofd van [slachtoffer] getroffen . [slachtoffer] heeft daardoor een breuk in de schedel en een breuk van de linker oogkas opgelopen, alsmede een bloedende hoofdwond die gehecht moest worden. Hij is daarvoor opgenomen geweest in het ziekenhuis, heeft daar enige tijd op de intensive care afdeling gelegen en is beademd. Zijn herstel bedraagt minimaal 6 weken.
Met fles slaan of gooien ?
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de verdachte de fles tegen het hoofd van [slachtoffer] heeft geslagen. De verdachte heeft dit ontkend. Hij heeft verklaard dat hij de fles tegen het hoofd van [slachtoffer] heeft gegooid. Op grond van deze eigen verklaring van de verdachte wordt dit laatste bewezen geacht. Nu uitsluitend door [slachtoffer] is verklaard dat de verdachte hem met de fles heeft geslagen is daarvoor onvoldoende bewijs voorhanden.
De officier van justitie heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat het letsel dat [slachtoffer] heeft opgelopen zwaar lichamelijk letsel betreft. De officier is er daarbij van uitgegaan dat [slachtoffer], zoals is tenlastegelegd, een schedelbasisfractuur en/of gekneusde hersenen en/of een (grote) hoofdwond heeft opgelopen.
Namens de verdachte is aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Een schedelbasisfractuur kan niet in alle gevallen als zodanig worden aangemerkt. Dit hangt af van de wijze waarop de genezing plaatsvindt. Een schedelbasisfractuur kan volledig genezen, zonder restverschijnselen.
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende bewijs voorhanden is dat [slachtoffer] een schedelbasisfractuur en gekneusde hersenen heeft opgelopen, zoals is tenlastegelegd. Omtrent dit letsel wordt gerelateerd in het proces-verbaal van de politiefunctionaris die [slachtoffer] op de dag van het incident in het ziekenhuis (Erasmus MC) heeft gehoord. Het proces-verbaal vermeldt als relaas van de betreffende politiefunctionaris dat hij ter plaatse van de behandelend artsen heeft gehoord dat [slachtoffer] dit letsel heeft opgelopen. In de FARR-verklaring die over [slachtoffer] is opgesteld, welke verklaring is gebaseerd op informatie van het Erasmus MC, wordt echter geen melding gemaakt van een schedelbasisfractuur en gekneusde hersenen. Hetgeen de raadsman met betrekking tot de schedelbasisfractuur heeft opgemerkt behoeft dan ook geen verdere bespreking.
Het vorenstaande laat onverlet dat bewezen kan worden dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, nu genoegzaam is komen vast te staan dat de verdachte het letsel heeft opgelopen dat hierboven onder de niet-betwiste feiten is genoemd, welk letsel als zwaar lichamelijk letsel wordt aangemerkt. De omstandigheid dat een beschrijving van dit letsel in de tenlastelegging ontbreekt, staat niet aan bewezenverklaring van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel in de weg, nu het begrip zwaar lichamelijk letsel behalve een kwalificatief tevens een feitelijk begrip is.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte het letsel opzettelijk aan [slachtoffer] heeft toegebracht. Meer in het bijzonder heeft de officier van justitie aangevoerd dat sprake is van voorwaardelijk opzet.
Namens de verdachte is dit betwist, omdat uit niets blijkt dat de kans op zwaar letsel aanmerkelijk is als een lege fles tegen het hoofd van iemand wordt gegooid. Voorts is aangevoerd dat nergens uit blijkt dat de verdachte de kans op dit letsel willens en wetens heeft aanvaard. De verdachte wilde aangever slechts tijdelijk uitschakelen.
De rechtbank volgt in dit opzicht het standpunt van de officier van justitie en verwerpt het betoog dat namens de verdachte is gevoerd. Daartoe wordt overwogen dat wanneer vanaf betrekkelijk korte afstand een glazen fles naar of in de richting van het hoofd van een persoon wordt gegooid de aanmerkelijke kans bestaat dat deze zwaar gewond raakt, nu het hoofd een kwetsbaar deel van het lichaam is met vitale en kwetsbare organen. Een ieder weet dat dit een gevolg van deze handelwijze kan zijn zodat er daarom van wordt uitgegaan dat dit ook bekend is geweest bij de verdachte. Dat de verdachte zich daarvan ook bewust is geweest, is aannemelijk op grond van zijn verklaring dat hij de fles naar [slachtoffer] gooide met als doel hem uit te schakelen.
Gelet op het bovenstaande is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op of omstreeks 08 november 2008 te Rotterdam aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (waaronder een grote hoofdwond), heeft toegebracht, door opzettelijk (met kracht) een glazen fles naar/in de richting van het hoofd van die [slachtoffer] te gooien.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Het bewezen feit levert op:
Namens de verdachte is een beroep gedaan op noodweer.
De officier van justitie heeft gesteld dat het beroep op noodweer dient te worden verworpen, omdat voor de verdachte geen noodzaak bestond zich te verdedigen, aangezien hij de mogelijkheid had om te vluchten.
Zoals hiervoor is overwogen werden de verdachte en de twee aanwezige vrouwen achternagezeten door [slachtoffer] die daarbij dreigend een groot mes in hun richting hield en daarbij in ieder geval de indruk heeft gewekt dat hij hen daarmee wilde steken. Er was aldus sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, althans een onmiddellijk dreigend gevaar voor een dergelijke aanranding door [slachtoffer] van de verdachte en de twee vrouwen.
Een en ander vond plaats in een betrekkelijk kleine ruimte (in de woonkamer, de keuken en de gang van een appartement met slechts een uitgang). [slachtoffer] had alcohol gedronken, was daardoor aangeschoten en niet voor rede vatbaar. Hij reageerde niet op het aanroepen door verdachte en de twee vrouwen dat hij moest ophouden.
Onder de gegeven omstandigheden, daarbij in aanmerking genomen de (algemeen bekende) wetenschap dat het steken met een mes verstrekkende en zelfs fatale gevolgen kan hebben, is de rechtbank van oordeel dat er voor de verdachte een noodzaak bestond om zich tegen [slachtoffer] te verdedigen. Het gooien van een glazen fles naar/in de richting van het hoofd van [slachtoffer] met de bedoeling hem uit te schakelen wordt beschouwd als een redelijk verdedigingsmiddel.
De door de officier genoemde alternatieve mogelijkheden om zich aan de dreigende aanval door [slachtoffer] te onttrekken (het vragen om de sleutel van de voordeur en vervolgens vluchten uit de woning, het zich in de douche opsluiten en het bellen van de politie), worden - gelet op de aard van de aanval door [slachtoffer] en de plaats en omstandigheden waaronder deze plaatsvond - niet reëel geacht. Daarbij speelt tevens een rol, de hectiek van de situatie, de kennelijk ongeremde agressie van [slachtoffer] en het feit dat niet alleen de verdachte maar ook de twee vrouwen door [slachtoffer] werden bedreigd waardoor -als dat al mogelijk zou zijn geweest- niet van hem verlangd kon worden dat hij in zijn eentje zou vluchten, daarbij de twee vrouwen zonder zijn bescherming bij [slachtoffer] achterlatend.
Het beroep op noodweer wordt daarom gehonoreerd, wat meebrengt dat het hierboven bewezen verklaarde feit niet strafbaar is. De verdachte wordt derhalve van alle rechtsvervolging ontslagen.
IN BESLAG GENOMEN VOORWERPEN
De vordering van de officier van justitie om te gelasten dat de inbeslaggenomen € 100,= die toebehoort aan [slachtoffer] aan hem zal worden teruggegeven, zal worden toegewezen.
De vordering van de officier van justitie om de overige in beslag genomen goederen te onttrekken aan het verkeer zal worden afgewezen, nu daarvoor geen rechtsgrond aanwezig is.
VORDERING BENADEELDE PARTIJ
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer], wonende te Rotterdam. De benadeelde partij vordert vergoeding van materiële schade tot een bedrag van € 7.794,55 en immateriële schade tot een bedrag van € 4.500,=.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu aan de verdachte geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het wetboek van strafrecht evenmin toepassing heeft gevonden.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal hij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
- verklaart niet bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- verklaart bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte subsidiair meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
- verklaart het bewezen verklaarde feit niet strafbaar en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
- beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen d.d. 8 november 2008, als volgt:
- gelast de teruggave aan [slachtoffer], wonende te [adres] van € 100,= :
- wijst af de vordering van de Officier van Justitie tot onttrekking aan het verkeer van de overige in beslag genomen voorwerpen;
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
- verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten tot op heden op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Asscheman-Versluis, voorzitter,
en mrs. Van Nijen en Van de Ven, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Knol, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 april 2009.
Bijlage bij vonnis van 10 april 2009:
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
op of omstreeks 08 november 2008
te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven,
met dat opzet (met kracht) een (glazen) fles op/tegen het hoofd van die
[slachtoffer] heeft geslagen, althans een (glazen) fles naar/in de richting van
het hoofd van die [slachtoffer] heeft gegooid,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
[art. 287 jo 45 Wetboek van Strafrecht]
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij
op of omstreeks 08 november 2008
te Rotterdam
aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk
letsel (een schedelbasisfractuur en/of gekneusde hersenen en/of een (grote)
hoofdwond), heeft toegebracht, door opzettelijk (met kracht) een (glazen) fles
p/tegen het hoofd van die [slachtoffer] te slaan, althans een (glazen) fles
naar/in de richting van het hoofd van die [slachtoffer] te gooien;
[art. 302 Wetboek van Strafrecht]
meer subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij
op of omstreeks 08 november 2008
te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk
letsel toe te brengen, met dat opzet (met kracht) een (glazen) fles op/tegen
het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen, althans een (glazen) fles
naar/in de richting van het hoofd van die [slachtoffer] heeft gegooid,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
[art. 302 jo 45 Wetboek van Strafrecht]