Zaak-/rolnummer: 315473 / HA ZA 08-2316
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
de naamloze vennootschap ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. D.L.A. van Voskuilen,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. J.W. Prinsen.
Partijen worden hierna aangeduid als "ABN AMRO" respectievelijk "[gedaagde]".
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 26 augustus 2008 en de door ABN AMRO overgelegde producties;
- conclusie van antwoord, met producties;
- tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 19 november 2008, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- brief van mr. Van Heest, namens mr. Van Voskuilen, d.d. 29 december 2008, met bijlagen;
- brief van mr. Prinsen d.d. 29 december 2008, met bijlagen;
- proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 13 januari 2009;
- brief van mr. Prinsen d.d. 16 februari 2009.
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast:
2.1
Tussen ABN AMRO als kredietgever enerzijds en [gedaagde] en [persoon 1] (hierna: [persoon 1]) als kredietnemers anderzijds is op 6 september 2004 een Kredietovereenkomst Flexibel Krediet met contractnummer [contactnummer] en bankrekeningnummer [bankrekeningnummer] (hierna: de Flexibel Kredietovereenkomst) gesloten, waarbij ABN AMRO een krediet van maximaal
€ 34.500,-- ter beschikking heeft gesteld. Overeengekomen is dat [gedaagde] en [persoon 1] over het opgenomen krediet maandelijks rente dienen te vergoeden, waarbij tot 31 maart 2005 een rentepercentage van 0,608% per maand gold, overeenkomend met een effectief kredietvergoedingspercentage van 7,5% per jaar en vanaf 31 maart 2005 het dan geldende rentepercentage. Voorts is overeengekomen dat [gedaagde] en [persoon 1] ABN AMRO maandelijks een bedrag minimaal gelijk aan de over de afgelopen periode berekende debetrente verschuldigd zijn. Op de Flexibel Kredietovereenkomst zijn de Productvoorwaarden ABN AMRO Flexibel Krediet van toepassing. Op grond van artikel 3 van die voorwaarden zijn alle verbintenissen uit de Flexibel Kredietovereenkomst hoofdelijk.
2.2
Tussen ABN AMRO enerzijds en [gedaagde] en [persoon 1] anderzijds is voorts op
6 september 2004 een Kredietovereenkomst ABN AMRO Privélimiet Plus met bankrekeningnummer [bankrekeningnummer] en een kredietlimiet van € 3.000,-- gesloten. Daarnaast is tussen genoemde partijen op 23 december 2005 een Kredietovereenkomst ABN AMRO Privélimiet Plus met bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 2] en een kredietlimiet van € 4.000,-- (hierna: de Privélimiet Plusovereenkomsten) gesloten. Op de Privélimiet Plusovereenkomsten zijn de Productvoorwaarden ABN AMRO Privélimiet Plus van toepassing.
2.3
Artikel 5 van de Productvoorwaarden ABN AMRO Flexibel Krediet houdt onder meer het volgende in:
“Alle op grond van de Kredietovereenkomst aan de Bank verschuldigde bedragen van het ABN AMRO Flexibel Krediet zullen ineens opeisbaar zijn indien:
a) Kredietnemer gedurende ten minste twee (2) maanden achterstallig is in de betaling van een (1) vervallen Maandbedrag en, na in gebreke te zijn gesteld, nalatig blijft in de volledige nakoming van zijn verplichtingen”.
2.4
In een brief van 17 januari 2008 van Solveon Incasso BV (hierna: Solveon) aan [persoon 1] en [gedaagde] betreffende de Flexibel Kredietovereenkomst is onder meer het volgende opgenomen:
“Uw achterstand in de termijnbetalingen bedraagt op dit moment EUR 1.066,23.
(…)
Wij sommeren u de gehele achterstand ad EUR 1.066,23 binnen 7 dagen na dagtekening van deze brief te voldoen.
Geeft u geen gevolg aan deze sommatie, dan stellen wij u reeds nu voor alsdan in gebreke en gaan wij direct over tot het nemen van rechtsmaatregelen. In dat geval vindt tevens opeising van de gehele vordering plaats.”
2.5
In een brief van 1 februari 2008 van Solveon aan [gedaagde] betreffende de Flexibel Kredietovereenkomst is onder meer het volgende opgenomen:
“Wij bevestigen hierbij de aflossingregeling ten behoeve van bovengenoemd(e) contract en/of rekening.
U zult in de periode van 28-02-2008 tot en met 28-06-2008 een bedrag van minimaal EUR 150,00 per maand betalen. De eerste betaling dient derhalve uiterlijk 28-2-2008 te zijn bijgeschreven op [contactnummer].
(…)
Betaalt u niet stipt dan komt de regeling direct te vervallen. In dat geval zal de gehele vordering inclusief nog te berekenen vertragings- resp. debetrente, ineens opeisbaar worden gesteld.”
2.6
[persoon 1] is op 16 maart 2008 overleden.
2.7
Artikel 6 van de Productvoorwaarden ABN AMRO Flexibel Krediet en artikel 7 van de Productvoorwaarden ABN AMRO Privélimiet Plus houden onder meer het volgende in:
“Indien Kredietnemer, genoemd onder 1A in de Kredietovereenkomst, overlijdt tijdens de looptijd van de Kredietovereenkomst waarbij:
het overlijden plaatsvindt vóór de 75-jarige leeftijd en tot de dag van overlijden alle verplichtingen uit de Kredietovereenkomst op correcte wijze door Kredietnemer werden nagekomen, dan vervalt de verplichting tot betaling van de uit hoofde van de Kredietovereenkomst alsdan bestaande schuld aan de Bank, althans voor zover deze schuld een bedrag van EUR 25.000 niet te boven gaat.
(…)”
2.8
In een brief van 27 mei 2008 van ABN AMRO, gericht aan de erven van [persoon 1], is onder meer het volgende opgenomen:
“Conform het in de kredietovereenkomst bepaalde van het Flexibel Krediet hebben wij géén kwijtschelding verleend, omdat op de dag van overlijden er een achterstand was in de betalingen.
Uit hoofde van de Privélimiet Plus overeenkomst [bankrekeningnummer 3] hebben wij ook géén kwijtschelding verleend, omdat er gedurende ten minste twee maanden voor het overlijden onvoldoende voeding op de rekening is geweest.
Volgens de overeenkomst van een Privélimiet Plus is kredietnemer gehouden tot een maandelijkse betaling aan de bank van een bedrag van 2,5% van de kredietlimiet (de maandtermijn).
Zolang de rekening ten minste eenmaal per maand wordt gecrediteerd (de voeding) met een bedrag ter grootte van ten minste 5% van de kredietlimiet, wordt de maandtermijn geacht in de voeding begrepen te zijn. Aan de verplichtingen van de overeenkomst is door onvoldoende voeding dus niet voldaan.
Uit hoofde van de Privélimiet Plus overeenkomst [bankrekeningnummer 2] zullen wij een kwijtschelding verlenen van EUR 4.000,00. Deze EUR 4.000,00 zullen wij verrekenen met de vordering op het Flexibel Krediet.
Door de kwijtschelding op de Privélimiet Plus [bankrekeningnummer 3] en [bankrekeningnummer 2] zijn de limieten op deze rekeningen komen te vervallen.”
2.9
In een brief van 21 juli 2008 van Flanderijn en Van Eck Incasso Gerechtsdeurwaarders Betalingsbeheer aan [gedaagde] is onder meer het volgende opgenomen:
“Solveon Incasso B.V. (…) heeft ons kantoor namens de ABN AMRO BANK N.V. (…) opdracht gegeven haar vordering wegens een ongeoorloofde achterstand van het op uw naam staande krediet, welke op of omstreeks 6 september 2004 is gesloten onder rekeningnummer [contactnummer] te incasseren.
Op dit moment bedraagt de achterstand in termijnbetalingen € 1.414,42 t/m juli 2008 exclusief rente en voldoet niet aan de voorwaarden van de overeenkomst. U bent gedurende vijf (5) termijnen in gebreke gebleven met de termijnbetalingen.
Wij sommeren u om de achterstand van € 1.414,42 (…) BINNEN TWEE DAGEN NA HEDEN (…) te voldoen.
Wanneer u niet tijdig en/of volledig aan deze sommatie voldoet stellen wij u namens cliënte reeds nu voor alsdan in gebreke en wordt de overeenkomst door cliënte opgezegd. Op het moment dat u in gebreke bent, stelt cliënte op grond van de voorwaarden voor deze kredietverlening de gehele vordering (per heden groot € 33.817,10) direct en ineens opeisbaar.”
De vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 33.808,77, te vermeerderen met de overeengekomen kredietvergoeding en de kosten van het geding.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft ABN AMRO aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
3.1
[gedaagde] is haar verplichtingen uit hoofde van de Flexibel Kredietovereenkomst niet nagekomen. Zij is in gebreke gebleven met de betaling van de overeengekomen maandtermijnen. Aan sommaties is geen gevolg gegeven, zodat op grond van artikel 5 van de Productvoorwaarden ABN AMRO Flexibel Krediet, alsmede ingevolge de Wet op het Consumentenkrediet de restantschuld direct opeisbaar is geworden.
3.2
Per 30 april 2008 was het openstaande saldo € 37.225,34. Tot en met 21 juli 2008 is een bedrag aan kredietvergoeding van € 583,43 verschuldigd. Op de vordering strekt een bedrag van € 4.000,-- in mindering. ABN AMRO heeft tot en met 21 juli 2008 te vorderen
€ 33.308,77, te vermeerderen met de overeengekomen kredietvergoeding vanaf
22 juli 2008.
Het verweer strekt - verkort weergegeven - tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van ABN AMRO in de kosten van het geding.
[gedaagde] heeft daartoe het volgende aangevoerd:
4.1
Het krediet is niet ineens opeisbaar. Betwist wordt dat de verplichtingen uit de Flexibel Kredietovereenkomst niet zijn nagekomen. [gedaagde] heeft wel herinneringsbrieven, maar geen sommaties ontvangen. [gedaagde] heeft met Solveon in januari 2008 een betalingsregeling getroffen.
4.2
De gevorderde hoofdsom en rente worden betwist. Het is niet duidelijk of er een overstand was op de rekening behorende bij de Flexibel Kredietoveenkomst.
4.3
Er dient naar aanleiding van het overlijden van [persoon 1] kwijtschelding plaats te vinden van het verschuldigde uit de Flexibel Kredietovereenkomst.
4.4
De Privélimiet Plusovereenkomsten dienen bij de Flexibel Kredietovereenkomst te worden betrokken. Niet duidelijk is of op de betreffende rekeningen sprake is van een overstand dan wel of daarop kwijtschelding dient plaats te vinden naar aanleiding van het overlijden van [persoon 1]. ABN AMRO dient daarover duidelijkheid te verschaffen. Bij gebrek aan duidelijkheid is [gedaagde] niet gehouden tot betaling.
5.1
De Flexibel Kredietovereenkomst waarop ABN AMRO haar vordering grondt, is een krediettransactie als bedoeld in de Wet op het Consumentenkrediet (hierna: WCK).
5.2
ABN AMRO stelt dat het openstaande saldo ter zake de Flexibel Kredietovereenkomst op grond van artikel 5 van de Productvoorwaarden ABN AMRO Flexibel Krediet ineens opeisbaar is geworden. Overeenkomstig genoemd artikel zijn alle aan de bank uit hoofde van de kredietovereenkomst verschuldigde bedragen ineens opeisbaar indien de kredietnemer gedurende ten minste twee maanden achterstallig is in de betaling van een vervallen maandbedrag en, na in gebreke te zijn gesteld, nalatig blijft in de volledige nakoming van zijn verplichtingen.
5.3
[gedaagde] betwist dat sprake is van een betalingsachterstand. Uit het door ABN AMRO als productie 10 (bij de brief van mr. Van Heest van 29 december 2008) overgelegde mutatieoverzicht van de bij het krediet behorende bankrekening van 31 juli 2007 tot en met 30 april 2008, blijkt evenwel dat vanaf 31 juli 2007 de automatisch afgeschreven maandbetalingen werden gestorneerd, hetgeen [gedaagde] ter gelegenheid van de comparitie van partijen heeft erkend. Voorts blijkt uit genoemd overzicht dat na 30 november 2007 geen automatische afschrijving van maandbetalingen meer heeft plaatsgevonden. Nu voorts gesteld noch gebleken is dat op andere wijze maandbetalingen zijn verricht, geldt dat [gedaagde] haar betwisting van de door ABN AMRO gestelde betalingsachterstand niet, althans - gelet op de onderbouwing door ABN AMRO - onvoldoende gemotiveerd heeft gehandhaafd, zodat vaststaat dat ter zake ten minste één maandbedrag gedurende twee maanden een achterstand bestond.
5.4
ABN AMRO stelt dat zij [gedaagde] bij brieven van 17 januari en 21 juli 2008 in gebreke heeft gesteld. [gedaagde] stelt dat zij wel herinneringsbrieven, doch geen sommaties heeft ontvangen. Naar het oordeel van de rechtbank betreffen in het onderhavige geval de brieven van
17 januari en 21 juli 2008 een schriftelijke aanmaning, waarbij een redelijke termijn voor de nakoming wordt geboden, zodat beide brieven als ingebrekestelling kunnen worden aangemerkt. Gesteld noch gebleken is dat binnen de in die brieven gestelde termijn (volledige) betaling van de achterstallige maandbedragen heeft plaatsgevonden, zodat het openstaande saldo overeenkomstig artikel 5 van de Productvoorwaarden ABN AMRO Flexibel Krediet in beginsel ineens opeisbaar is geworden.
5.5
[gedaagde] beroept zich evenwel op de betalingsregeling die zij op 1 februari 2008 met Solveon is overeengekomen. De rechtbank stelt voorop dat nu binnen de in de brief van 17 januari 2008 gestelde termijn van 7 dagen geen betaling van de achterstallige maandbedragen heeft plaatsgevonden, het gehele openstaande saldo op 25 januari 2008 ineens opeisbaar is geworden. Voorzover de daarna door [gedaagde] met Solveon overeengekomen betalingsregeling in de weg zou staan aan opeisbaarheid, geldt dat aan die regeling de voorwaarde van stipte nakoming van de maandelijkse betaling van € 150,-- was verbonden, bij gebreke waarvan de regeling zou komen te vervallen. Tussen partijen staat vast dat [gedaagde] slechts éénmaal, op 27 februari 2008, het door haar op grond van de betalingsregeling maandelijks te betalen bedrag heeft voldaan. De betalingsregeling is daarmee komen te vervallen, zodat het openstaande saldo (opnieuw) opeisbaar was, hetgeen Solveon [gedaagde] bij brief van 22 april 2008 heeft medegedeeld. De stellingen van [gedaagde] dat haar onduidelijk was wat haar verplichtingen waren en dat medewerkers van ABN AMRO (vestiging Maassluis) haar hebben aangeraden te stoppen met betalingen, kunnen niet tot het oordeel leiden dat geen sprake was van opeisbaarheid dan wel dat ABN AMRO zich niet op opeisbaarheid van het openstaande saldo kan beroepen. Het had [gedaagde] op grond van de correspondentie met Solveon duidelijk dienen te zijn welke gevolgen het niet voldoen aan de betalingsregeling zou hebben. Dat geldt te meer nu [gedaagde] bij brief van 21 juli 2008 opnieuw is gesommeerd tot betaling van de achterstallige maandbedragen, aan welke sommatie zij evenmin heeft voldaan.
5.6
Uit het voorgaande volgt dat het opstaande saldo ter zake de Flexibel Kredietovereenkomst ineens opeisbaar is. ABN AMRO stelt dat het openstaande saldo per 30 april 2008
€ 37.225,34 bedroeg. Zij heeft ter onderbouwing daarvan verwezen naar het als productie 10 (bij de brief van mr. Van Heest van 29 december 2008) overgelegde mutatieoverzicht betreffende de bij het krediet behorende bankrekening over de periode van 31 juli 2007 tot en met 30 april 2008. [gedaagde] heeft haar betwisting van het door ABN AMRO gestelde openstaande saldo niet, althans - gelet op genoemde onderbouwing door ABN AMRO - onvoldoende gemotiveerd gehandhaafd, zodat vast staat dat het openstaande saldo per
30 april 2008 € 37.225,34 bedroeg.
5.7
[gedaagde] beroept zich op kwijtschelding van (een deel van) het openstaands saldo van de Flexibel Kredietovereenkomst op grond van artikel 6 van de Productvoorwaarden ABN AMRO Flexibel Krediet. ABN AMRO stelt dat artikel 6 niet toegepast dient te worden, nu op de dag van overlijden van [persoon 1] een achterstand bestond in de betaling van de termijnbedragen, zoals aan [gedaagde] bij brief van 27 mei 2008 is medegedeeld. Zijdens [gedaagde] is evenwel ter gelegenheid van de comparitie van partijen de vraag opgeworpen of, omdat ABN AMRO een zorgplicht heeft geschonden, artikel 6 niet anders dan taalkundig, en wel aldus dient te worden uitgelegd dat nu ABN AMRO € 4.000,-- op het openstaande saldo in mindering heeft gebracht, geen sprake meer is van een betalingsachterstand. Voorts heeft zij gesteld dat ABN AMRO zich vanwege het schenden van een zorgplicht niet mag beroepen op het buiten toepassing laten van de kwijtscheldingclausule.
5.8
Een redelijke uitleg van artikel 6 van de Productvoorwaarden ABN AMRO Flexibel Krediet brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat in geval van een betalingsachterstand op de datum van overlijden, ABN AMRO niet gehouden is tot kwijtschelding van (een deel van) het openstaande saldo. Gelet op hetgeen hiervoor onder 5.3 is overwogen, staat vast dat op de dag van overlijden van [persoon 1], te weten 16 maart 2008, sprake was van een betalingsachterstand, zodat ABN AMRO niet gehouden was tot kwijtschelding overeenkomstig artikel 6. Een eventuele vermindering van het openstaande saldo na de datum van overlijden kan daaraan niet afdoen. De stellingen van [gedaagde] ter zake de schending van een zorgplicht door ABN AMRO kunnen niet tot het oordeel leiden dat artikel 6 op een andere dan de hiervoor weergegeven wijze dient te worden uitgelegd. Die stellingen zijn voorts onvoldoende voor het oordeel dat toepassing van artikel 6 in het onderhavige geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
5.9
Uit het voorgaande volgt dat ABN AMRO op grond van de Flexibel Kredietovereenkomst opeisbaar te vorderen heeft een bedrag van € 37.225,34. ABN AMRO maakt voorts aanspraak op betaling van een bedrag groot € 583,43 ter zake de overeengekomen kredietvergoeding tot en met 21 juli 2008, almede betaling van de overeengekomen kredietvergoeding vanaf 22 juli 2008. [gedaagde] heeft de stellingen van ABN AMRO betreffende de kredietvergoeding niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist, zodat de verschuldigdheid en de hoogte van de gevorderde kredietvergoeding vaststaat, met dien verstande dat het kredietvergoedingspercentage het krachtens de WCK toegestane percentage niet mag overschrijden.
5.1
[gedaagde] is als hoofdelijk schuldenaar aansprakelijk voor de gehele vordering uit hoofde van de Flexibel Kredietovereenkomst. [gedaagde] beroept zich ten verwere tegen de vordering van ABN AMRO evenwel op onduidelijkheid betreffende de saldi van, alsmede een eventueel recht op kwijtschelding op de Privélimiet Plusrekeningen. De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt. Nu ABN AMRO haar vordering uitsluitend heeft gebaseerd op de Flexibel Kredietovereenkomst en de hoogte en opeisbaarheid van de vordering uit die overeenkomst thans vast staat, staat eventuele onduidelijkheid betreffende (kwijtschelding ter zake) andere kredietovereenkomsten tussen partijen in beginsel niet in de weg aan toewijzing van die vordering. Dat is slechts anders indien [gedaagde] een geslaagd beroep kan doen op verrekening van haar schuld aan ABN AMRO ter zake de Flexibel Kredietovereenkomst met een vordering die zij heeft op ABN AMRO.
5.11
Tussen partijen is niet in geschil dat ABN AMRO kwijtschelding heeft verleend op Privélimiet Plusrekening [bankrekeningnummer 2]. ABN AMRO heeft naar aanleiding daarvan evenwel reeds een bedrag van € 4.000,-- (zijnde een bedrag ter grootte van de kredietlimiet op die rekening) op de onderhavige vordering in mindering gebracht. Nu voorts gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] ter zake genoemde rekening overigens nog enig bedrag van ABN AMRO heeft te vorderen, kan een beroep op verrekening betreffende die rekening niet slagen.
5.12
Voor zover [gedaagde] zich beroept op kwijtschelding ter zake Privélimiet Plusrekening [bankrekeningnummer 3] en verrekening van het saldo op die rekening met de schuld uit de Flexibel Kredietovereenkomst, geldt het volgende. Voor een geslaagd beroep op een dergelijke verrekening dient [gedaagde] te stellen dat en op grond waarvan kwijtschelding dient te worden verleend, dat en op grond waarvan verrekening dient plaats te vinden alsmede welk bedrag dient te worden verrekend. Nu zij in plaats daarvan slechts heeft gesteld dat zij niet weet wat het saldo is op Privélimiet PlusPlusrekening [bankrekeningnummer 3] en of op die rekening kwijtschelding heeft plaatsgevonden dan wel dient plaats te vinden, zal haar verweer ter zake als onvoldoende onderbouwd worden gepasseerd. Dat in de laatste alinea van de brief van ABN AMRO van 27 mei 2007 is opgenomen dat op genoemde rekening kwijtschelding heeft plaatsgevonden, kan aan het voorgaande reeds niet afdoen omdat in de tweede en derde alinea van die brief is toegelicht dat en waarom geen kwijtschelding op die rekening is verleend, zodat [gedaagde] er niet op heeft mogen vertrouwen dat kwijtschelding zou plaatsvinden.
5.13
Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde] een bedrag van € 37.225,34, zijnde het openstaande saldo, alsmede betaling van de overeengekomen kredietvergoeding - tot en met 21 juli 2008 groot € 583,43 - aan ABN AMRO verschuldigd is. Overeenkomstig het door ABN AMRO gestelde dient daarop een bedrag van € 4.000,--, in mindering te worden gebracht. De vordering inhoudende betaling van € 33.808,77, vermeerderd met de gevorderde kredietvergoeding daarover vanaf 22 juli 2008, zal worden toegewezen.
5.14
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde] worden veroordeeld in de kosten van het geding.
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan ABN AMRO te betalen het bedrag van € 33.808,77 (zegge: drieëndertigduizend achthonderdacht euro en zevenenzeventig eurocent), vermeerderd met de overeengekomen kredietvergoeding daarover, doch niet meer dan het krachtens de WCK maximaal toegestane percentage, vanaf 22 juli 2008 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van ABN AMRO bepaald op € 745,-- aan vast recht, op € 85,44 aan overige verschotten en op € 1.158,-- aan salaris voor de advocaat.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.J. Visser.
Uitgesproken in het openbaar.
1884/544