ECLI:NL:RBROT:2009:BI9844

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
315275 / HA ZA 08-2278
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij internationaal vervoer van goederen en stuwageverantwoordelijkheid

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen DSV ROAD B.V. en H.B. TRANSPORT B.V. over de aansprakelijkheid voor schade aan een lading lege flessen tijdens het vervoer van Duitsland naar Nederland. DSV had de opdracht gegeven om de lading te vervoeren, maar heeft deze uitbesteed aan H.B. Transport. Tijdens het vervoer is schade aan de lading ontstaan, wat leidde tot een vordering van DSV op H.B. Transport voor schadevergoeding.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de CMR van toepassing is op het onderhavige vervoer. DSV stelde dat H.B. Transport aansprakelijk was op grond van artikel 17 lid 1 CMR, omdat de lading beschadigd was aangekomen. H.B. Transport voerde verweer en stelde dat de schade was ontstaan door nalatigheid van DSV, die verantwoordelijk was voor de stuwage van de lading. De rechtbank oordeelde dat de afzender, DSV, verantwoordelijk was voor de stuwage, omdat zij zelf ook een professionele wegvervoerder was. De rechtbank concludeerde dat er geen algemene controleplicht op de chauffeur van H.B. Transport rustte, tenzij er bijzondere omstandigheden waren die dit vereisten.

De rechtbank wees de vordering van DSV af en veroordeelde DSV in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van zowel de afzender als de vervoerder in het kader van de CMR en de specifieke omstandigheden die van invloed zijn op de aansprakelijkheid voor schade aan de lading.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 315275 / HA ZA 08-2278
Uitspraak: 20 mei 2009
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid DSV ROAD B.V.,
gevestigd te Venlo,
eiseres,
advocaat mr. J. Kneppelhout,
- tegen -
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid H.B. TRANSPORT B.V.,
gevestigd te Groningen,
gedaagde,
advocaat mr. E.M. Olinga.
Partijen worden hierna aangeduid als "DSV" respectievelijk "H.B. Transport".
1. Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 5 september 2008 en de door DSV overgelegde producties;
- conclusie van antwoord;
- tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 3 december 2008, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 4 februari 2009.
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voor zover van belang - het volgende vast:
2.1
HB Transport voert op vaste basis transporten uit voor DSV.
2.2
In mei 2007 ontving DSV van [bedrijf] (hierna: [bedrijf]) de opdracht een lading te vervoeren van Montabaur te Duitsland naar Nolet Distillery B.V. (hierna: Nolet) te Schiedam. Deze lading bestond uit 12 pallets met lege flessen voor jenever.
DSV heeft dit vervoer uitbesteed aan HB Transport.
2.3
Op vrijdag 11 mei 2007 heeft de chauffeur van HB Transport voornoemde lading opgehaald en vervoerd in een aanhanger/trailer van DSV.
2.4
Tegelijkertijd en in dezelfde trailer vervoerde HB Transport in opdracht van DSV Nintendo-apparatuur van Grossostheim naar het terrein van DSV te Venlo.
2.6
Te Venlo hebben medewerkers van DSV het zeil aan de rechterzijde van de trailer geopend en de Nintendo-apparatuur gelost.
2.7
Op maandag 14 mei 2007 heeft de chauffeur van HB Transport de trailer weer opgehaald en de pallets met lege flessen verder vervoerd naar Schiedam.
Bij aankomst aldaar is breuk van (een deel van) de flessen geconstateerd.
2.8
Bij e-mail van 14 mei 2007 heeft DSV HB Transport aansprakelijk gehouden.
2.9
Van de schade is in opdracht van de verzekeraar van [bedrijf] rapport opgemaakt door het expertisebureau Van Karsen. Daarnaast is in opdracht van DSV een rapport uitgebracht door het expertisebureau ETAS.
2.1
Op 20 maart 2008 heeft DSV aan HB Transport een factuur ter zake doen toekomen ten bedrage van € 15.152,72.
2.11
Bij schrijven van 9 mei 2008 heeft de raadsman van DSV HB Transport aansprakelijk gesteld voor een bedrag € 15.152,72. In dit schrijven is voorts is aangegeven dat dit tevens dient ter stuiting van de verjaring.
3. Het geschil
3.1
De vordering luidt om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad HB Transport te veroordelen tot betaling aan DSV van een bedrag van in totaal € 15.152,72, vermeerderd met de CMR rente van 5 % per jaar over het bedrag van € 15.152,72 vanaf 20 maart 2008 tot aan de dag der voldoening, met veroordeling van HB Transport in de kosten van de onderhavige procedure.
3.2
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft DSV aan de vordering - zakelijk en verkort weergegeven - de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
- op het onderhavige vervoer is de CMR van toepassing;
- op grond van artikel 8 CMR rustte op HB Transport de taak de lading flessen op de juiste wijze te laden, te stuwen en te controleren;
- nu HB Transport dit heeft nagelaten en de lading beschadigd is aangekomen, is zij aansprakelijk op grond van artikel 17 lid 1 CMR zodat zij gehouden is de schade te vergoeden op basis van artikel 25 CMR.
3.3
HB Transport heeft gemotiveerd verweer gevoerd strekkende tot afwijzing van de vordering met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van DSV in de kosten van het geding.
3.4
HB Transport heeft daartoe - kort samengevat - het volgende aangevoerd:
- de vordering is op grond van artikel 32 lid 1 sub a CMR verjaard;
- HB Transport is niet aansprakelijk: primair op grond van artikel 17 lid 4 sub c (stuwage) subsidiair op grond van artikel 17 lid 4 sub b juncto d (verpakking resp. aard goederen);
- meer subsidiair beroept HB Transport zich op overmacht (artikel 17 lid 2 CMR);
- HB Transport betwist de hoogte van de schade;
- Er zijn geen schriftelijke stukken ontvangen, zodat de rente eerst toewijsbaar is vanaf de dag waarop de vordering in rechte aanhangig is gemaakt.
4. Beoordeling
4.1
Het onderhavige geschil heeft betrekking op het internationale vervoer van goederen over de weg van Duitsland naar Nederland, zodat daarop de CMR van toepassing is.
Deze rechtbank is bevoegd van het geschil kennis te nemen op grond van artikel 31 lid 1 aanhef en sub b CMR, nu de goederen zijn afgeleverd te Schiedam.
4.2
Ter comparitie van partijen is zijdens H.B. Transport erkend dat zij de brief d.d. 9 mei 2007 waarin zij door DSV aansprakelijk is gesteld en waarin tevens is aangegeven dat de brief dient ter stuiting van de verjaring, heeft ontvangen. Dit betekent dat de vordering niet is verjaard.
4.3
Niet is geschil is dat de schade tijdens het vervoer en meer in het bijzonder na de tussenstop te Venlo is ontstaan. Nu voorts vaststaat dat de lege flessen met breuk zijn aangekomen, geldt uit hoofde van artikel 17 lid 1 CMR dat H.B. Transport als vervoerder in beginsel gehouden is deze schade te vergoeden, tenzij zich één van de uitzonderingssituaties als opgenomen in artikel 17 lid 2 of lid 4 CMR zich voordoet.
4.4
In dat kader heeft H.B. Transport allereerst aangevoerd zij niet aansprakelijk is, omdat DSV als afzender verantwoordelijk was voor het lossen van een deel van de lading te Venlo en daarbij is verzuimd de overgebleven lading lege flessen te herstuwen waardoor de schade heeft kunnen ontstaan, zodat dit krachtens het bepaalde in artikel 17 lid 4 aanhef en sub c CMR voor rekening en risico van DSV is.
DSV heeft daar ter comparitie van partijen tegenovergesteld dat dit verweer niet kan slagen, omdat de zorgplicht in dit geval zwaarder weegt, nu de chauffeur wist dat een deel van de lading te Venlo was gelost. Hij had de lading dienen te controleren. Bovendien is artikel 17 lid 4 sub c niet van toepassing, omdat deze bepaling ziet op het lossen van de lading zelf, terwijl in het onderhavige geval de schade is ontstaan tijden het lossen van de andere lading.
4.5
Het beroep van HB Transport op artikel 17 lid 4 aanhef en sub b CMR slaagt. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
4.5.1
In beide expertiserapporten wordt aangegeven dat de schade heeft kunnen ontstaan doordat de achtergebleven lading flessen na lossing van de Nintendo-apparatuur niet is verplaats naar voren, tegen het kopschot van de trailer aan, maar op de oorspronkelijke plek is blijven staan in de achterste helft van de trailer, zonder dat deze is vastgezet. Daardoor is de lading gaan schuiven tijdens een noodstop (zie beide rapporten pag. 6). De schade is dan ook niet zozeer ontstaan door het lossen van de Nintendo-apparatuur als wel door het nalaten de zich nog in de trailer bevindende lading flessen te herstuwen, zodat artikel 17 lid 4 sub c CMR van toepassing kan zijn.
4.5.2
Nu - naar DSV zelf stelt - de Nintendo-apparatuur te Venlo is gelost door personeel van DSV, had het voor de hand gelegen dat het kennelijk noodzakelijk herstuwen van de flessen door dit personeel ter hand was genomen. Dat de chauffeur van HB Transport daarbij aanwezig is geweest, is niet gesteld en daarvan is ook niet gebleken.
4.5.3
In een situatie als deze, waarin de afzender - die ook zelf een professionele wegvervoerder is - zorg draagt voor de stuwage, rust op de (chauffeur van de) vervoerder geen algemene controleplicht ten aanzien van de belading en stuwage. Dit kan slechts dan uitzondering leiden indien sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat het de chauffeur duidelijk moet zijn dat de wijze van belading of stuwage het behoud van de lading (of de verkeersveiligheid) in gevaar zou kunnen brengen. Het enkele feit dat de chaufeur in casu wist dat een deel van de lading te Venlo was gelost en de lading uit lege flessen bestond, is daartoe onvoldoende, te meer nu gesteld noch gebleken is dat het niet herstuwen van de lading voor hem bij het ophalen van de trailer zichtbaar was. Andere feiten of omstandigheden die - indien bewezen - tot het oordeel zouden kunnen leiden dat de hierbedoelde uitzondering zich voordoet, zijn niet gesteld en daarvan is evenmin gebleken.
4.6
Het voorafgaande leidt er toe dat de vordering dient te worden afgewezen.
De overige nog door partijen naar voren gebrachte stellingen en weren kunnen dan ook buiten bespreking blijven.
4.7
DSV zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding.
3. De beslissing
De rechtbank,
wijst af de vordering van DSV;
veroordeelt DSV in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van HB Transport bepaald op € 335,- aan vastrecht en op € 904,- aan salaris voor de advocaat;
verklaart dit vonnis voor zover het de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Heevel.
Uitgesproken in het openbaar.
1515/10