ECLI:NL:RBROT:2009:BI9844
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Aansprakelijkheid bij internationaal vervoer van goederen en stuwageverantwoordelijkheid
In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen DSV ROAD B.V. en H.B. TRANSPORT B.V. over de aansprakelijkheid voor schade aan een lading lege flessen tijdens het vervoer van Duitsland naar Nederland. DSV had de opdracht gegeven om de lading te vervoeren, maar heeft deze uitbesteed aan H.B. Transport. Tijdens het vervoer is schade aan de lading ontstaan, wat leidde tot een vordering van DSV op H.B. Transport voor schadevergoeding.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de CMR van toepassing is op het onderhavige vervoer. DSV stelde dat H.B. Transport aansprakelijk was op grond van artikel 17 lid 1 CMR, omdat de lading beschadigd was aangekomen. H.B. Transport voerde verweer en stelde dat de schade was ontstaan door nalatigheid van DSV, die verantwoordelijk was voor de stuwage van de lading. De rechtbank oordeelde dat de afzender, DSV, verantwoordelijk was voor de stuwage, omdat zij zelf ook een professionele wegvervoerder was. De rechtbank concludeerde dat er geen algemene controleplicht op de chauffeur van H.B. Transport rustte, tenzij er bijzondere omstandigheden waren die dit vereisten.
De rechtbank wees de vordering van DSV af en veroordeelde DSV in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van zowel de afzender als de vervoerder in het kader van de CMR en de specifieke omstandigheden die van invloed zijn op de aansprakelijkheid voor schade aan de lading.