Zaak-/rolnummer: 300181 / HA ZA 08-306
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid DAIMLERCHRYSLER FINANCIAL SERVICES B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. P.H.Ch.M. van Swaaij,
1) de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 1],
gevestigd te Stellendam,
gedaagde in conventie,
2) de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid CARGO LINK B.V.,
gevestigd te Stellendam,
gedaagde in conventie,
3) de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid KBS B.V.,
gevestigd te Dordrecht,
gedaagde in conventie,
eiseressen in reconventie,
4) [gedaagde 4],
wonende te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. G.J. Schras.
Partijen worden hierna aangeduid als "DaimlerChrysler”respectievelijk "[gedaagde 1]". Gedaagden worden afzonderlijk aangeduid als [gedaagde 1], Cargo Link, KBS en [gedaagde 4].
1. Het verloop van het geding
1.1.
1.1 De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 22 januari 2008 en de door DaimlerChrysler overgelegde producties;
- conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in
voorwaardelijke reconventie, met producties;
- tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 28 mei 2008, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 2 september 2008;
- de ter gelegenheid van de comparitie van partijen door DaimlerChrysler overgelegde
producties;
- conclusie na comparitie in conventie, tevens conclusie van antwoord in
voorwaardelijke reconventie, houdende vermeerdering van de grondslag van de eis / vermeerdering van de eis in voorwaardelijke reconventie met producties van de zijde van [gedaagde 1];
- nadere conclusie van antwoord na comparitie van de zijde van DaimerChrysler.
1.2 Voorts is vonnis bepaald.
2. De vaststaande feiten in conventie en in reconventie
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast:
2.1. Op 22 juli 2004 is tussen Mercedes Benz CharterWay B.V. als lessor en [persoon 1] (hierna: [persoon 1]) als lessee een leaseovereenkomst gesloten met betrekking tot een Mercedes-Benz Actros vrachtauto met het kenteken [kenteken] (hierna: de vrachtauto).
2.2. Mercedes Benz CharterWay B.V. is op 2 augustus 2007 is als verdwijnende vennootschap gefuseerd met DaimlerChrysler.
2.3. Op 12 december 2005 is tussen [gedaagde 1] en Cargo Link/KBS een huurovereenkomst tot stand gekomen met betrekking tot de vrachtauto.
2.4. Een aanvraagformulier overdracht leaseovereenkomst gedateerd 2 juli 2007 vermeldt als huidige contractspartij [persoon 1] en als overnemende partij [gedaagde 1].
2.5. Op 18 juli 2007 heeft DaimlerChrysler aan [persoon 1] onder meer het volgende geschreven:
“Betreft: Ontbinding overeenkomst 785951
Geachte cliënt,
U heeft ons hedenmiddag te kennen gegeven de overeenkomst te willen beëindigen. Nu er tevens sprake is van een betalingsachterstand en een in beslagname van de auto, beschouwen wij per heden de gesloten overeenkomst 785951 als voortijdig ontbonden.
Wij zullen de politie Rotterdam Rijnmond verzoeken het object direct aan ons vrij te
geven.”
2.6. [gedaagde 1] heeft op 23 juli 2007 conservatoir beslag tot afgifte gelegd op de vrachtauto.
DaimlerChrysler heeft in kort geding de opheffing van het beslag gevorderd, welke vordering op 22 november 2007 is afgewezen. Dit beslag is vervallen omdat de eis in de hoofdzaak niet tijdig is ingesteld.
2.7. Cargo Link heeft op 23 november 2007 conservatoir beslag tot afgifte gelegd op de vrachtauto.
2.8. Cargo Link is (op een de rechtbank onbekende datum) in staat van faillissement verklaard. De curator van Cargo Link heeft de raadsman van DaimlerChrysler per brief van 25 april 2008 laten weten dat het conservatoir beslag op de vrachtauto waardeloos is geworden en als vervallen kan worden beschouwd.
2.9. [persoon 1] heeft aangifte gedaan van diefstal van de auto. De auto is als gevolg daarvan strafrechtelijk in beslag genomen, welk beslag later weer is opgeheven. De Staat heeft de vrachtauto ook daarna nog een tijd onder zich gehouden. Na de comparitie van partijen op 2 september 2008 is de vrachtauto door de Staat aan DaimlerChrysler afgegeven.
3. De vordering in conventie
3.1. De vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad
- op te heffen het ten verzoeke van Kwint gelegd conservatoir beslag op de vrachtauto
- [gedaagde 1] en Cargo Link te veroordelen zich te onthouden van het ondernemen van nieuwe juridische actie, bestaande uit het opnieuw doen leggen van conservatoir beslag op de vrachtauto en/of het indienen van een bezwaarschrift dat zich richt tegen het voornemen van het openbaar ministerie de vrachtauto aan DaimlerChrysler terug te geven, op straffe van een dwangsom van € 1.000,-- per dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde 1] en/of Cargo Link zich niet aan deze veroordeling houdt.
- KBS en [gedaagde 4] te veroordelen zich te onthouden tot het nemen van juridische actie met betrekking tot de vrachtauto, bestaande uit het doen leggen van conservatoir beslag met betrekking tot de vrachtauto en/of het indienen van een bezwaarschrift dat zich richt tegen het voornemen van het openbaar ministerie de vrachtauto aan DaimlerChrysler terug te geven, op straffe van een dwangsom van € 1.000,-- per dag of gedeelte daarvan met betrekking tot elk der gedaagden, voor zover zij zich niet aan deze veroordeling houden;
- [gedaagde 1] hoofdelijk te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2. Ter gelegenheid van de comparitie van partijen heeft DaimlerChrysler verklaard dat zij bij de vorderingen tot opheffing van de gelegde beslagen geen belang meer heeft. Wel wil zij met de onderhavige procedure voorkomen dat één der gedaagden wederom beslag op de vrachtauto zal leggen omdat door hen nog steeds een gebruiksrecht wordt gepretendeerd.
3.3. Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft DaimlerChrysler aan de (resterende) vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd. De rechtsvoorganger van DaimlerChrysler heeft met [persoon 1] de onder 2.1 bedoelde leaseovereenkomst gesloten.
DaimlerChrysler wist vanaf januari 2006 dat [gedaagde 4] van de vrachtauto gebruik maakte. Dat gebruik werd gedoogd. Vanaf een bepaald moment wist DaimlerChrysler dat KBS de leasetermijnen voor de vrachtauto betaalde. DaimlerChrysler heeft, nadat [gedaagde 4] haar had benaderd over de betaling van de leasetermijnen, contact opgenomen met [persoon 1] en haar gezegd dat zij verantwoordelijk bleef voor de betalingen van de leasetermijnen.
3.4. DaimlerChrysler betwist dat zij heeft ingestemd met overname van het leasecontract met van Papendrecht door KBS. Het formulier waarin het verzoek tot overdracht van de leaseovereenkomst wordt gedaan is nooit in het bezit van DaimlerChrysler gekomen.
3.5. Op enig moment heeft [gedaagde 4] contact opgenomen met DaimlerChrysler omdat er een nieuwe cabine op de vrachtauto geplaatst moest worden. DaimlerChrysler heeft aangegeven dat zij daarmee instemde, dat [gedaagde 4] dat zelf moest weten, maar dat dit niet de contractuele verhoudingen veranderde.
4. Het verweer in conventie
4.1. Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, jegens [gedaagde 1], KBS en [gedaagde 4] met veroordeling van DaimerChrysler, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het geding.
4.2. [gedaagde 1] hebben daartoe het volgende aangevoerd. Primair stellen zij zich op het standpunt dat er sprake is van contractsoverneming, subsidiair dat een nieuwe overeenkomst tot stand is gekomen, meer subsidiair dat er een gebruiksrecht bestaat op grond van de huurovereenkomst van KBS met [persoon 1].
5. De vordering in voorwaardelijke reconventie van KBS
5.1. De voorwaarde waaronder de eis in reconventie wordt ingesteld is dat er geen leaseovereenkomst dan wel een andere rechtsverhouding die tot gebruik recht geeft bestaat tussen DaimlerChrysler en KBS.
De vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad DaimlerChrysler te veroordelen tot betaling van € 34.807,64 met rente en kosten.
5.2. Aan deze vordering heeft KBS, naast hetgeen in conventie als verweer is aangevoerd, ten grondslag gelegd dat bij het ontbreken van een leaseovereenkomst het door KBS gevorderde onverschuldigd is betaald, dan wel dat dan sprake is van zaakwaarneming.
6. Het verweer in reconventie
6.1. Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van KBS bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad in de kosten van het geding.
DaimlerChrysler heeft daartoe betwist dat sprake was van contractsoverneming. Zij stelt dat zij nimmer met contractsoverneming heeft ingestemd. KBS heeft als derde voor [persoon 1] betaald, aldus DaimlerChrysler.
7.1. Zoals besproken is ter comparitie van partijen beschouwt de rechtbank de na faillissementsdatum namens Cargo Link ingediende conclusie van antwoord als een op de
schorsing van de procedure gerichte proceshandeling. De rechtbank gaat ervan uit dat het geding tegen Cargo Link is geschorst. In het vervolg van dit vonnis worden gedaagde nog steeds [gedaagde 1] genoemd, maar wordt Cargo Link hieronder niet langer verstaan.
7.2. Nu DaimerChrysler geen belang meer heeft bij de opheffing van de beslagen, wordt dat onderdeel van de vordering afgewezen.
7.3. Inmiddels is de vrachtauto door de Staat aan DaimerChrysler teruggegeven, zodat ook het onderdeel van de vordering dat betrekking heeft op het indienen van een bezwaarschrift tegen afgifte bij het openbaar ministerie zal worden afgewezen.
7.4. [gedaagde 1] hebben aangevoerd dat DaimerChrysler geen grond heeft gesteld voor een vordering jegens [gedaagde 1] dan wel [gedaagde 4]. DaimerChrysler heeft in ieder geval ten aanzien van de thans nog resterende vordering daarop niet gereageerd, zodat de vordering jegens [gedaagde 1] en [gedaagde 4] dienen te worden afgewezen.
7.5. Vervolgens zal worden onderzocht of contractsoverneming heeft plaatsgevonden. Als de door [gedaagde 1] gestelde contractsoverneming zou hebben plaatsgevonden, heeft KBS een gebruiksrecht op grond van de leaseovereenkomst, dat haar de bevoegdheid geeft conservatoir beslag tot afgifte op de vrachtauto te leggen. In dat geval is er geen grond voor het gevorderde verbod om in de toekomst beslag te leggen.
7.6. [gedaagde 1] stellen dat de wet weliswaar voor contractsoverneming een akte vereist, maar dat uit de rechtspraak is af te leiden dat een verklaring, zelfs een impliciete verklaring, ook voldoende kan zijn. Zij beroepen zich op HR 23 april 1999 (NJ 1999, 497). Dit beroep faalt, nu in die zaak niet werd aangenomen dat de overname tussen de oorspronkelijke contractspartij aan de derde aan wie wordt overgedragen vormvrij is, maar slechts dat dit geldt voor de toestemming van de wederpartij. Dit vloeit ook voort uit artikel 6:159 Burgerlijk Wetboek (BW). Nu [gedaagde 1] in dit geding erkennen dat een daartoe opgemaakte akte tussen [persoon 1] en KBS ontbreekt, is alleen al daarom geen geldige contractsoverneming tot stand gekomen.
7.7. Bovendien is ook onvoldoende gesteld om aan te kunnen nemen dat DaimlerChrysler met contractsoverneming heeft ingestemd. Dat deze instemming uitdrukkelijk is gegeven wordt niet gesteld en is ook overigens niet gebleken.
Deze instemming kan ook niet worden afgeleid uit het feit dat DaimerChrysler de betalingen van KBS heeft aanvaard of dat zij haar incassoactiviteiten op KBS heeft gericht. Dit kan immers evenzeer het geval zijn als slechts sprake was van betaling door een derde, zoals DaimerChrysler stelt. Naar de rechtbank onder 7.12-7.13 nader uiteen zal zetten, is hier sprake van betaling door een derde.
Ook het feit dat DaimlerChrysler heeft ingestemd met het gebruik door een ander dan de lessee en de gestelde bekendheid van DaimerChrysler met een reparatie door KBS ten bedrag van € 10.000 leiden niet tot het oordeel dat DaimerChrysler heeft ingestemd met contractsoverneming.
Om twee redenen kan dus geen contractsoverneming worden aangenomen.
7.8. Op grond van hetgeen onder 7.7 is overwogen is er evenmin reden om aan te nemen dat een nieuwe overeenkomst tussen DaimerChrysler en KBD is ontstaan.
7.9. Nu uitgangspunt is dat DaimerChrysler eigenaar is van de vrachtauto en de rechtbank tevens tot het oordeel komt dat KBS geen gebruiksrecht aan de bestaande of een nieuwe leaseovereenkomst kan ontlenen, is het gevorderde verbod om opnieuw beslag op de vrachtauto te leggen toewijsbaar.
7.10. Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.
7.11. Nu in conventie is vastgesteld dat geen contractsoverneming heeft plaatsgevonden, is de voorwaarde waaronder KBS de reconventionele vordering heeft ingesteld vervuld.
7.12. KBS stelt dat zij onverschuldigd aan DaimerChrysler heeft betaald dan wel dat sprake was van zaakwaarneming.
Daimler stelt echter dat de betalingen door KBS een betaling door een derde waren.
7.13. Uitgangspunt is dat de betalingen zelf niet betwist worden en dus vaststaan. Nu reeds in conventie is vastgesteld dat geen contractsoverneming heeft plaatsgevonden, is de leaseovereenkomst geen rechtsgrond voor de betalingen en zijn zij dus onverschuldigd, tenzij zij - zoals DaimerChrysler stelt - als betalingen door een derde aan de lessor ten behoeve van de lessee kunnen worden aangemerkt. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft DaimerChrysler aangevoerd dat [gedaagde 4] in een telefoongesprek op 19 januari 2006 heeft laten weten dat met [persoon 1] was afgesproken dat [gedaagde 4], althans KBS voor betaling van de door [persoon 1] verschuldigde leasetermijnen voor de vrachtauto zou zorg dragen. [persoon 1] heeft dat vervolgens op diezelfde dag telefonisch bevestigd, aldus DaimerChrysler. [gedaagde 1] hebben deze gang van zaken als zodanig niet gemotiveerd betwist, zodat de rechtbank hiervan uitgaat. Dat heeft tot gevolg dat aangenomen moet worden dat sprake is geweest van betalingen door een ander dan de schuldenaar (te weten KBS) als bedoeld in artikel 6:30 BW. Deze betaling geldt als nakoming van de op de schuldenaar ([persoon 1]) rustende verbintenis (uit hoofde van de leaseovereenkomst) en dus als een verschuldigde betaling. De vordering op grond van onverschuldigde betaling dient daarom te worden afgewezen.
7.14. Hetgeen onder 7.13 is overwogen staat er ook aan in de weg zaakwaarneming in de zin van artikel 6:198 BW aan te nemen. Immers bestond ten tijde van de betaling door KBS een rechtsverhouding, te weten de leaseovereenkomst tussen [persoon 1] en DaimerChrysler, die tot de betaling verplichtte.
7.15. KBS wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten in de reconventie veroordeeld. De kosten aan de zijde van DaimerChrysler worden begroot op:
- vast recht 765,00
- salaris advocaat 1.447,50 (2,5 punten x factor 1,0 × tarief EUR 579,00)
Totaal EUR 2.212,50
8.1. veroordeelt KBS zich te onthouden van het doen leggen van conservatoir beslag met betrekking tot de vrachtauto op straffe van een dwangsom van € 1.000,-- per dag of gedeelte daarvan, voor zover zij zich niet aan deze veroordeling houdt,
8.2. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
8.3. verklaart de onder 8.1 genoemde veroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
8.4. wijst het meer of anders gevorderde af,
8.5. wijst het gevorderde af,
8.6. veroordeelt KBS in de proceskosten, aan de zijde van DaimerChrysler tot op heden begroot op EUR 2.212,50
8.7. verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. Jongeneel en uitgesproken in het openbaar door mr. C. Bouwman op 17 juni 2009.