ECLI:NL:RBROT:2009:BJ0631
Rechtbank Rotterdam
- Kort geding
- W.F. Lubberink
- Rechtspraak.nl
Ontbinding huurovereenkomst en schadevergoeding in kort geding
In deze zaak gaat het om een kort geding tussen een huurder en verhuurder van een bedrijfsruimte. De partijen hebben op 23 augustus 2008 een overeenkomst gesloten, waarbij de huurder het pand zou huren, maar de verhuurder was nog geen eigenaar van het pand. In de huurovereenkomst, ondertekend op 7 oktober 2008, is opgenomen dat de huurder pas huurpenningen verschuldigd is nadat de verhuurder eigenaar is en de benodigde vergunningen zijn verleend. De huurder heeft de overeenkomst ontbonden omdat de verhuurder, na geruime tijd, nog steeds niet over de vergunningen beschikte en het pand niet in eigendom had. De verhuurder betwist de opzegging en stelt dat deze niet mogelijk was onder de voorwaarden van de huurovereenkomst.
De huurder vordert in kort geding ontbinding van de huurovereenkomst en schadevergoeding. De kantonrechter oordeelt dat de aard van de procedure zich niet leent voor een kort geding, omdat de vorderingen niet voldoende waarschijnlijk zijn om in een bodemprocedure toegewezen te worden. De kantonrechter wijst de vorderingen van de huurder af en veroordeelt hem in de proceskosten. De uitspraak benadrukt dat de huurovereenkomst nog steeds geldig is, ondanks de opzegging door de huurder, en dat er onvoldoende bewijs is dat de huurder schade heeft geleden die rechtvaardigt dat de vordering tot schadevergoeding wordt toegewezen.