2.8 Uiteindelijk is bij vonnis van deze rechtbank d.d. 24 maart 2004 beslist dat Erasmus de bedrijfsschade over een periode van 26 weken diende te vergoeden en Erasmus veroordeeld om aan K&B te betalen het bedrag van € 134.370,22 vermeerderd met rente en proceskosten (hierna: het vonnis). Dit vonnis luidt – voor zover thans van belang – als volgt:
“(...)
2.1 Bij (...) tussenvonnis is Erasmus het bewijs opgedragen van feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat door K&B geen daadwerkelijke maatregelen tot herstel van de exploitatie zijn genomen binnen acht weken na de brand.
2.2 Erasmus heeft in enquête als getuigen doen horen [getu[getuige 1] (schade-expert) en [getuige 2] (accountant). K&B heeft in contra-enquête als getuigen doen horen [getuige 3] (schade-expert), [getuige 4] (secretaresse bij K&B) en [getuige 5] (directeur van K&B).
2.3 Vooropgesteld zij dat de verklaring van [getuige 1] geen bewijs ten voordele van Erasmus kan opleveren, nu [getuige 1] slechts heeft verklaard dat hij niet weet of K&B pogingen tot herstel heeft ondernomen.
[getuige 2] heeft verklaard dat hem niet is gebleken van enige herstelactiviteiten door K&B en dat uit de door hem ontvangen stukken volgens hem niet kan worden afgeleid dat K&B daadwerkelijk maatregelen tot herstel heeft genomen.
Tegenover de verklaring van [getuige 2] staan de verklaringen van de getuigen [getuige 3], [getuige 4] en [getuige 5]. Uit deze verklaringen blijkt dat K&B direct na de brand heeft geprobeerd het project voort te zetten en TechnoCity 2 te verwezenlijken. De getuigen verklaren eenduidig, zeer gedetailleerd en met onderbouwing door producties welke activiteiten K&B ontplooid heeft om te trachten een herstart te bewerkstelligen. Zij noemen met name de contacten met participanten, toeleveranciers, sponsors en SMO, die in het kader van de herstart hebben plaatsgevonden direct na de brand en in de eerste twee maanden erna. Bovendien verklaart [getuige 5] dat nagenoeg alle partijen offertes hebben uitgebracht.
De rechtbank acht op grond van de verklaring van [getuige 2] – temeer wanneer zij gezien wordt in het licht van de verklaringen van getuigen [getuige 3], [getuige 4] en [getuige 5] – niet bewezen dat door K&B geen daadwerkelijke maatregelen tot herstel van de exploitatie zijn genomen binnen 8 weken na de brand, zodat Erasmus niet is geslaagd in het haar opgedragen bewijs.
2.4 Bij conclusie na enquête heeft Erasmus betoogd dat in het onderhavige geval - naast het ontbreken van daadwerkelijke maatregelen tot herstel - sprake is van opheffing in de zin van artikel 2 van de algemene verzekeringsbepalingen (hierna: "de polisvoorwaarden"), hetgeen volgens haar een zelfstandige grond vormt voor een beperking van de uitkeringstermijn tot tien weken. (…)
2.5 Artikel 2 van de polisvoorwaarden luidt – voor zover van belang – als volgt:
“... In geval van verkoop, opheffing of indien geen pogingen tot herstel zijn ondernomen binnen 8 weken na de gebeurtenis, is de uitkeringsduur beperkt tot het hoogste 10 weken.”
2.6 De rechtbank stelt voorop dat voor de uitleg van de polisvoorwaarden het aankomt op de zin die partijen daaraan over en weer mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien van elkaar mochten verwachten.
2.7 De rechtbank heeft in rechtsoverweging 6.5 van haar tussenvonnis d.d. 13 juli 2000 - voorzover hier van belang - met betrekking tot bovenstaand artikel reeds het volgende overwogen:
"Blijkens het gebruik van de woorden "verkoop" en "opheffing" ziet de laatste alinea van artikel 2 op de situatie dat de keus gemaakt wordt voor het stopzetten van de exploitatie. In dat geval wordt de te vergoeden bedrijfsschade gefixeerd op een termijn van 10 weken, ongeacht of de verzekeringnemer aan zijn schadebeperkingsplicht ... voldaan heeft. Tegen deze achtergrond kan de zinsnede "geen pogingen tot herstel zijn genomen binnen 8 weken na de gebeurtenis", niet anders worden begrepen dan dat dit beding het moment bepaalt waarvóór daadwerkelijke maatregelen tot herstel van de exploitatie moeten zijn genomen en waarna de verzekeringnemer geacht wordt te hebben gekozen voor het stopzetten van de exploitatie."
2.8 In aansluiting op voorgaande rechtsoverweging overweegt de rechtbank dat artikel 2 van de polisvoorwaarden aldus moet worden gelezen dat - indien zoals in dit geval de verzekeringnemer binnen acht weken na de gebeurtenis daadwerkelijke pogingen tot herstel heeft gedaan en binnen deze termijn niet de keus heeft gemaakt om de onderneming te verkopen of op te heffen - zij geacht wordt te hebben gekozen voor voortzetting van de exploitatie. In dat geval is van een beperking van de uitkeringsduur geen sprake.
Een andere lezing van voormeld artikel zou het onredelijke gevolg hebben dat beperking van de uitkeringsduur ook zou kunnen plaatsvinden in het geval dat met het oog op voortzetting van de exploitatie wel daadwerkelijke maatregelen worden genomen om tot herstel van de exploitatie te komen, met de daarmee gepaard gaande kosten en inspanningen, maar dat pas geruime tijd na de schadeveroorzakende gebeurtenis blijkt dat herstel niet mogelijk is en de exploitatie derhalve wordt gestaakt.
Bij het bovenstaande heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat ingevolge de rechtspraak in geval van twijfel de polisvoorwaarden ten nadele van de professionele partij die ze heeft opgesteld kunnen worden uitgelegd.
2.9 In het onderhavige geval volgt uit de verklaringen die in contra-enquête zijn afgelegd dat K&B binnen acht weken na de brand daadwerkelijke maatregelen tot herstel heeft genomen, zodat zij - gelet op hetgeen in rechtsoverweging 2.8 is overwogen - geacht moet worden te hebben gekozen voor voortzetting van de exploitatie en dus van opheffing in de zin van artikel 2 van de polisvoorwaarden geen sprake is.
Hieraan doet niet af het feit dat negen maanden na de gebeurtenis is gebleken dat voortzetting van de exploitatie niet mogelijk was en dat K&B vervolgens heeft besloten de exploitatie stop te zetten.
(…)”.