ECLI:NL:RBROT:2009:BJ2968
Rechtbank Rotterdam
- Kort geding
- W.F. Lubberink
- Rechtspraak.nl
Schorsing van een non-concurrentiebeding in kort geding
In deze zaak vorderde eiser in kort geding de schorsing van een non-concurrentiebeding dat hem door zijn werkgever, TopForce B.V., was opgelegd. Eiser, die sinds 1 februari 2007 in dienst was bij TopForce als senior manager, stelde dat het concurrentiebeding hem belemmerde in het vinden van een nieuwe baan binnen zijn vakgebied als SAP-specialist. Hij voerde aan dat de redactie van het beding onduidelijk was en dat het te ruim geformuleerd was, waardoor het in een bodemprocedure vernietigd zou kunnen worden. Eiser stelde dat hij door de op non-actiefstelling door TopForce al zes maanden niet had kunnen werken en dat dit zijn kansen op de arbeidsmarkt negatief beïnvloedde.
TopForce verweerde zich door te stellen dat het concurrentiebeding rechtsgeldig was en dat eiser voldoende mogelijkheden had om werk te vinden bij andere bedrijven die geen concurrenten waren. De kantonrechter oordeelde dat er voldoende spoedeisend belang was voor eiser om de vordering in kort geding te behandelen, maar dat de belangenafweging in het voordeel van TopForce uitviel. De rechter concludeerde dat de belangen van TopForce bij het in stand houden van het concurrentiebeding zwaarder wogen dan de belangen van eiser bij schorsing van het beding. De vordering van eiser werd dan ook afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging in kort geding procedures, vooral wanneer het gaat om concurrentiebedingen die werknemers beperken in hun toekomstige werkmogelijkheden. De rechter hield rekening met de argumenten van beide partijen, maar concludeerde dat de bescherming van de bedrijfsbelangen van TopForce voorop stond.