de stichting Stichting Woonstad Rotterdam, onder meer handelend onder de naam
de Nieuwe Unie,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 21 april 2009,
gemachtigde: mr. R. van der Hoeff,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
gemachtigden: mr. A.K. Ramdas en mr. S. Karkache.
Partijen worden verder aangeduid als “Woonstad Rotterdam” respectievelijk “[gedaagde]”.
1. Het verloop van de procedure
Woonstad Rotterdam heeft overeenkomstig de dagvaarding, onder overlegging van stukken gevorderd, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
a. [gedaagde] te veroordelen om de woning aan de [locatie] te [woonplaats], binnen drie dagen na betekening van dit vonnis, te ontruimen en te verlaten en door afgifte van de sleutels aan Woonstad [woonplaats] ter beschikking te stellen, met machtiging aan Woonstad Rotterdam, om indien [gedaagde] in gebreke blijft aan de desbetreffende veroordeling te voldoen, deze zelf te doen bewerkstelligen, zonodig met hulp van de sterke arm van politie en/of justitie;
b. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de huurachterstand ad € 189,87, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
c. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de maandelijkse huurprijs van € 456,83 per
maand vanaf 1 mei 2009 tot aan de dag dat Woonstad Rotterdam weer de beschikking over de woning krijgt, een ingegane maand voor een volle gerekend;
d. [gedaagde] terzake het voorschot op schadevergoeding te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.500,--;
e. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van dit geding.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op vrijdag 15 mei 2009.
Namens Woonstad Rotterdam zijn bij die gelegenheid verschenen: V.C. Jongeneel, buurtagent, M. Possemis, wijkconsulente en [naam A], schoonzoon van één van de huurders van Woonstad Rotterdam, bijgestaan door mr. R. van der Hoeff.
[gedaagde] is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. S. Karkache.
Mr. A.K. Ramdas heeft schriftelijk van antwoord geconcludeerd.
Van het verhandelde is door de griffier, aantekening gehouden.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd, strekkende tot niet-ontvankelijk verklaring van Woonstad Rotterdam in haar vordering dan wel deze vordering geheel af te wijzen dan wel op grond van redelijkheid en billijkheid en gelijkheidbeginsel een vervangende woonruimte aan te bieden, met veroordeling van Woonstad Rotterdam in de kosten van deze procedure.
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet (voldoende) gemotiveerd weersproken alsmede op grond van de in zoverre niet weersproken inhoud van de producties staat tussen partijen - voor zover thans van belang - het volgende vast:
- [gedaagde] huurt een flatwoning van Woonstad Rotterdam. Het gehuurde maakt onderdeel uit van een 55+ complex, ook wel “[Flat]”genoemd. De meeste bewoners van [Flat] zijn de leeftijd van 70 jaar ruim gepasseerd;
- In de nacht van vrijdag 27 op zaterdag 28 maart 2009 is in de woning van [gedaagde] een man, genaamd [naam B], die tijdelijk bij [gedaagde] verbleef, mishandeld en beroofd;
- [gedaagde] betaalt de huur onregelmatig en momenteel bedraagt de huurachterstand € 189,87;
- In de door [gedaagde] gehuurde woning zijn beschadigingen aangebracht.
3. De stellingen van partijen:
3.1 Aan de vorderingen heeft Woonstad Rotterdam naast de hierboven genoemde vaststaande feiten - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang- de volgende stellingen ten grondslag gelegd.
[gedaagde] is en wordt voortdurend in relatie gebracht met overlast in de seniorenflat waar hij woont. Een aantal medehuurders zijn bang voor zijn agressief, gewelddadig en intimiderend gedrag, dat ontstaat door overmatig alcoholgebruik.
Dit blijkt onder meer uit:
a. melding van overlast door [gedaagde] (lawaai en vernieling ) op 10 maart 2009 aan Woonstad Rotterdam van [naam C], [adres];
b. melding van overlast door [gedaagde] (lawaai, geweld, gebuik van messen en vernieling) aan Woonstad Rotterdam van [naam C], mede namens de bewoners van [adressen], respectievelijk [naam D] [naam E] en [naam F] op 31 maart 2009;
c. melding van overlast door [gedaagde] (lawaai en vernieling) op 8 april 2009 aan Woonstad Rotterdam;
d. rapport van V.C. Jongeneel, buurtagent Feijenoord, waaruit blijkt dat [gedaagde] zich in zijn woning schuldig maakt ruzie en vernieling (18 augustus 2007 ), aan geluidsoverlast (11 november 2007) diefstal door middel van geweld (28 maart 2009). Uit gesprekken met diverse bewoners van [Flat], is Jongeneel gebleken dat met name de laatste gebeurtenis een grote impact heeft gehad;
e. schriftelijke klacht over [gedaagde] van [naam A], vergezeld van de handtekening van 32 medebewoners, waarin geklaagd wordt over het aggressieve en gewelddadige gedrag van [gedaagde] wanneer hij teveel alcohol heeft gebruikt;
f. verklaring van R. van der Meer (manager Zorg en Welzijn van [Flat]) aan de wijkconsulente M.Possemis, waaruit gewag wordt gemaakt van veel onrust bij de bewoners van de servicewoningen en [Flat] naar aanleiding van de gebeurtenissen in de nacht van 27 op 28 maart 2009.
In de nacht van vrijdag 27 op 28 maart 2009 is de situatie in en rondom de woning van [gedaagde] geëscaleerd. Op dat moment heeft [gedaagde] tezamen met zijn bezoekers eerdergenoemde
[naam B] beroofd en ernstig mishandeld. Door het hiermee gepaard gaande rumoer zijn bewoners in hun nachtrust gestoord. Sommigen zijn getuige geweest van de mishandeling, anderen werden later geconfronteerd met scherven en bloed in de gemeenschappelijke gang.
Na dit incident heeft Woonstad Rotterdam, vanwege de agressiviteit en het onberekenbare gedrag van [gedaagde], wat zijn weerslag had op de andere bewoners, de voordeur van [gedaagde] dichtgemaakt met hangsloten. Op 3 april 2009 heeft [gedaagde], nadat hij een aantal dagen was opgenomen bij Bouman GGZ, zich weer de toegang tot het gehuurde verschaft door twee hangsloten te verbreken. Het is bijzonder onwenselijk dat [gedaagde] weer gebruik maakt van het gehuurde, nu de andere huurders in het complex zich niet meer vrij durven te bewegen uit angst voor [gedaagde]. Medewerkers van de verzorging zijn niet meer bereid alleen de gemeenschappelijke gang bij de door [gedaagde] gehuurde woning te betreden. Zij laten zich door een huismeester vergezellen.
[gedaagde] is niet bereid hulp van buitenaf te accepteren. In het geval [gedaagde] hiertoe wel bereid was, zou Woonstad Rotterdam in staat zijn geweest om iets voor [gedaagde] te doen, zoals bemiddelen om voor hem vervangende woonruimte te krijgen. In een andere situatie, waarbij een voormalig huurder van [adres] ([voormalig huurder]) wel hulp accepteerde, zijn de inspanningen van Woonstad Rotterdam op dit vlak wel succesvol geweest.
3.2 [gedaagde] heeft tegen de vordering -zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang- het volgende aangevoerd dat hij geen overlast veroorzaakt en kan zich niet voorstellen dat de ander bewoners bang voor hem zijn. Wellicht verwarren de bewoners van [Flat] hem met de bewoner van [adres], die veel overlast bezorgde vanwege zijn drugsverslaving.
[gedaagde] heeft navraag gedaan bij [naam C], zij vertelde hem dat zij geen last heeft van lawaai etc, maar wel van etensluchtjes. De door Woonstad in geding gebrachte klachtenformulieren heeft [naam C] ook niet zelf ingevuld.
Verder hebben de door [naam A] in het geding geplaatste handtekeningen niet alleen betrekking op overlast van [gedaagde], omdat de voormalige bewoner van de woning met huisnummer [nummer 1] ook genoemd wordt. Hierbij komt dat de bewoners van de woningen met de huisnummers [nummers 2 en 3] een handtekening op de lijst hebben geplaatst, terwijl [gedaagde] verklaringen van hen overlegt, waaruit blijkt dat zij geen hinder van hem ondervinden.
Met betrekking tot rapport van de buurtagent V.C. Jongeneel stelt [gedaagde] dat dit rapport niet op ambtseed is opgemaakt. [gedaagde] heeft twijfels of het rapport wel afkomstig is van de politie Rotterdam-Rijnmond, temeer daar dergelijke rapporten doorgaans niet openbaar zijn en niet aan derden worden verstrekt. Inhoudelijk kloppen de gegevens uit dit rapport ook niet, omdat [gedaagde] niet vaak met de politie in aanraking is geweest.
Met betrekking tot de mishandeling stelt [gedaagde] dat [naam B] hem valselijk heeft beschuldigd, omdat [gedaagde] jegens hem geen geweld heeft gebruikt.
[gedaagde] betwist verder dat zijn keukenraam kapot is en stelt dat de vernielingen van de ruit in de deur en de deur zelf niet door hem zijn aangebracht.
Als [gedaagde] het gehuurde al zou moeten verlaten, verzoekt de medewerking van Woonstad Rotterdam voor het vinden van vervangende woonruimte. Hij heeft hierbij verwezen naar een ander huurder die met behulp van Woonstad Rotterdam vervangende woonruimte heeft verkregen, nadat hij wegens het veroorzaken van overlast moest verhuizen.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. In dit kort geding moet aan de hand van de door partijen gepresenteerde feiten, zonder nader onderzoek, beoordeeld worden of een daartoe strekkende vorderingen van Woonstad in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopen daarop, gerechtvaardigd is.
4.2. Woonstad verwijt [gedaagde] dat hij de oorzaak, althans de bron, is van veel en ernstige overlast in het gebouw [Flat]. De overlast ontwricht volgens Woonstad het leven van de veelal oudere bewoners in het gebouw. Dat sprake is van ernstige overlast door [gedaagde], althans vanuit de door hem gehuurde woning, is naar het oordeel van de kantonrechter vooralsnog voldoende komen vast te staan en wel door de volgende verklaringen.
Door de verklaring van wijkagent Jongeneel is voldoende komen vast te staan dat al geruime tijd sprake is van overlastklachten , agressie en vernieling begaan door [gedaagde]. De wijkagent heeft voorts verklaard over de gebeurtenissen in de nacht van 27 op 28 maart 2009. Uit de verklaring van de wijkagent blijkt voldoende dat [gedaagde] een bron van onrust is in het gebouw. De door de heer Schallenberg, namens zijn schoonmoeder, afgelegde verklaring laat evenmin aan duidelijkheid te wensen over. Met name het feit dat de schoonmoeder angstig is en lijdt onder de gebeurtenissen oordeelt de kantonrechter als van groot belang voor de beoordeling van deze zaak. Tot het oordeel draagt verder bij de op 30 maart 2009 door de amnager Zorg en Welzijn van [Flat] aan mevrouw Possemis verzonden mail. In deze mail wordt het incident van 27 op 28 maart 2009 gemeld en wordt duidelijk aangegeven dat dit gebeuren veel onrust veroorzaakt. De aangifte van [naam B], in combinatie met de melding van dit incident en de direct na het incident gemaakte foto’s van bloedvlekken en gebroken glas op de gemeenschappelijke gang, maken meer dan aannemelijk dat zich in die nacht voor de bewoners uiterst belastende zaken hebben voorgedaan.
4.3. [gedaagde] heeft, behoudens ten aanzien van het incident in de nacht van 27 op 28 maart 2009, ontkend dat hij overlast heeft veroorzaakt. De kantonrechter oordeelt dat deze blote ontkenning, afgezet tegen de hiervoor aangehaalde verklaringen onvoldoende is om aan te nemen dat van overlast geen sprake is geweest. De kantonrechter is het eens met [gedaagde] dat door de wijkagent geen op ambtseed opgesteld proces-verbaal is opgesteld. Dit betekent evenwel niet dat de aan de verklaring van de wijkagent ter zitting geebn betekenis kan worden toegekend. De kantonrechter acht juist deze verklaring, gelet op de functie van de wijkagent, erg belangrijk voor de vorming van zijn oordeel. Het is juist dat de schriftelijke verklaring van de heer Schallenberg, evenals de daarbij behorende handtekeningenlijst mede ziet op een ander adres. Dit neemt echter niet weg dat de verklaring ook ziet op de door [gedaagde] veroorzaakte overlast. Uit hetgeen de heer Schallenberg ter zitting heeft verklaard is duidelijk geworden dat de bewoners wel degelijk doelen op [gedaagde] als zij spreken over overlast. De aangifte van [naam B] alleen is niet voldoende om aan te nemen dat hetgeen daarin wordt gesteld ook daadwerkelijk is gebeurt. In combinatie met de overige verklaringen en vaststellingen is vooralsnog voldoende aannemelijk geworden dat [naam B] in de woning van [gedaagde] wel degelijk is mishandeld. De door [gedaagde] in het geding gebrachte verklaringen vormen een onvoldoende tegenwicht tegenover de overige verklaringen en meldingen om te kunnen oordelen dat [gedaagde] niet in verband kan worden gebracht met overlast.
4.5. [gedaagde] heeft niet betwist dat in de nacht van 27 op 28 maart 2009 in en buiten zijn woning sprake is geweest van een ernstig incident. Daarbij is een zekere [naam B] zodanig mishandeld dat hij naar het ziekenhuis werd gebracht. [gedaagde] heeft gesteld dat hij deze [naam B] niet zelf heeft mishandeld. De kantonrechter oordeelt dat inderdaad niet onomstotelijk is komen vast te staan dat [gedaagde] de hamer heeft gehanteerd waarmee [naam B] mishandeld werd. Voor de beoordeling van dit geschil is die vaststelling evenwel niet relevant. Het gaat erom dat het incident zich heeft afgespeeld in het gehuurde en dat [gedaagde] daarbij aanwezig was. [gedaagde] is verantwoordelijk voor wat in zijn woning gebeurt. Alleen al het feit dat personen in zijn woning aanwezig zijn geweest die zich schuldig hebben gemaakt aan een ernstige mishandeling levert een ernstige tekortkoming op in het nakomen van de verplichtingen uit de huurovereenkomst. Het incident kan [gedaagde] daarom wel worden aangerekend.
4.6. Uit het voorgaande volgt dat vooralsnog voldoende vaststaat dat sprake is geweest van ernstige overlast veroorzaakt door [gedaagde], althans zich onder zijn verantwoordelijkheid afspelend in en nabij de door hem gehuurde woning. Vervolgens dient te worden beoordeeld of deze vaststelling kan leiden tot de door Woonstad gevorderde ontruiming van [gedaagde] uit het gehuurde. Daartoe weegt de kantonrechter de belangen van de beide partijen. Het is evident dat [gedaagde] een zeer groot belang heeft bij het behoud van de woning, nu hij niet over vervangende woonruimte kan beschikken. Tegenover dit belang staat het belang van Woonstad om haar huurders het ongestoord genot van de door hen gehuurde woningen te bieden. De vooralsnog vastgestelde overlast verstoort het woongenot van de omwonenden in zeer ernstige mate. Daarbij is van belang dat de omwonenden vrijwel allemaal oudere tot zeer oudere mensen zijn, die gekozen hebben voor het wonen in de beschermde omgeving van een wooncomplex voor ouderen. Juist in deze omgeving moeten de huurders kunnen vertrouwen op een rustige woonomgeving. Het is voldoende duidelijk geworden dat deze rustige woonomgeving door de aanwezigheid van [gedaagde] niet geboden kan worden. Er is al langere tijd van overlast sprake. Het incident van 27 op 28 maart 2009 gaat alle grenzen te buiten. De omwonenden lijden onder de overlastgevende gebeurtenissen, doordat zij angstig en onrustig worden. In deze omstandigheden dient het belang van [gedaagde] te wijken voor het grotere belang van woonstad en haar huurders. Gelet op de klachten en de gevolgen daarvan voor de omwonenden is er voldoende spoedeisendheid om de ontruiming in een voorlopige voorziening uit te spreken. Het is voldoende aannemelijk geworden dat een bodemprocedure niet kan worden afgewacht.
4.7. De vordering wordt toegewezen. De termijn van ontruiming wordt gesteld op 7 dagen.
4.8. De gevorderde huurachterstand is niet, danwel onvoldoende weersproken, zodat die zal worden toegewezen.
4.9. Het gevorderde bedrag van € 1.500,-- als voorschot voor de schade aan de woning van [gedaagde], staat naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende vast.
Woonstad heeft geen rekening of offerte overgelegd waaruit de kosten van herstel blijken. Van een spoedeisend belang is geen sprake.
4.10. Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij dient [gedaagde] verwezen te worden in de kosten van dit geding.
5. De beslissing
De kantonrechter,
bij wege van voorlopige voorziening,
veroordeelt [gedaagde] om binnen 7 dagen na betekening van dit vonnis de woning aan de [locatie] te [woonplaats] te ontruimen met alle personen en zaken die zich vanwege [gedaagde] daar bevinden en het gehuurde onder overgave van sleutels ter beschikking van Woonstad Rotterdam te stellen;
machtigt Woonstad Rotterdam om indien [gedaagde] het gehuurde niet tijdig ontruimt, die ontruiming zelf te laten uitvoeren, zo nodig met behulp van de daartoe bevoegde macht;
veroordeelt [gedaagde] om aan Woonstad Rotterdam te betalen een bedrag van € 189,87 aan achterstallige huur berekend tot en maand april 2009;
veroordeelt [gedaagde] om aan Woonstad Rotterdam te betalen de maandelijkse huur van
€ 456,83 met ingang van 1 mei 2009 tot en met de maand waarin de ontruiming plaatsvindt;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten tot op heden aan de zijde van Woonstad Rotterdam vastgesteld op € 293,98 aan verschotten en € 300,-- aan salaris van de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. van Die en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.