Aan dit verzoek heeft TopForce naast hetgeen logisch voortvloeit uit de hiervoor aangehaalde vaststaande feiten –kort samengevat- het navolgende ten grondslag gelegd.
- Zij stelt voorop dat [verweerder] zich een harde werker heeft getoond en dat hij over het algemeen goed presteerde.
- Volgens haar is echter in de loop van het dienstverband steeds duidelijker gebleken dat [verweerder] door zijn houding, handelswijze en wijze van communiceren niet te handhaven is binnen de onderneming van TopForce, ondanks zijn inhoudelijke kwaliteiten.
- Het gedrag van [verweerder] heeft regelmatig geleid tot conflicten, waardoor anderen binnen de organisatie zich ongemakkelijk zijn gaan voelen en soms zelfs geïntimideerd en onveilig.
Voorts stelt zij dat [verweerder] zich tegenover de directie en de medewerkers van TopForce volstrekt onafhankelijk opstelt, hij geen acht slaat op aanwijzingen van de directie en verzuimt overleg te plegen over contacten met klanten en de daaruit voortvloeiende afspraken. TopForce stelt dat zij [verweerder] meerdere malen de gelegenheid heeft geboden om zich op dat gebied te ontwikkelen en te verbeteren. Op het gesprek van 3 april 2008 hebben de bestuurders [verweerder] concreet aangegeven dat er twijfels bestonden over zijn geschiktheid om daadwerkelijk partner te worden. [verweerder] is in de gelegenheid gesteld om zijn houding en gedrag te verbeteren, waarbij hij werd bijgestaan door een coach van zijn keuze. In september 2008 heeft er een herbeoordeling plaatsgevonden, maar er waren geen verbeteringen ten opzichte van het gedrag van [verweerder], waardoor hij wederom niet in aanmerking kwam voor de functie als partner.
In februari 2009 heeft TopForce [verweerder] een derde kans gegeven, nadat hij beterschap beloofde.
- De houding van [verweerder] is geenszins verbeterd, maar de situatie verergerde.
Zo heeft [verweerder] zich een houding aangemeten als ware hij de allesbepalende persoon (eigenaar) van de TopForce Group. [verweerder] kwam met nieuwe voorstellen tijdens de onderhandelingen, waarop TopForce op 11 februari 2009 aangaf een definitief voorstel te zullen doen. [verweerder] heeft hier furieus op gereageerd en in een gesprek op 12 februari 2009 is de zaak geëscaleerd.
Zo uitte hij zijn gebrek aan respect voor zijn werkgever en heeft hij dreigende taal uitgesproken.
Hij toonde zich zeer minachtend naar TopForce. Zij zou het recht niet hebben zijn advocaat te benaderen, haar handelwijze was dom en zij besefte niet dat [verweerder] het bedrijf meer dan eens had gered van de ondergang. “Wat was überhaupt de waarde van de directie voor het bedrijf ? “ TopForce zag zich genoodzaakt om [verweerder] op non-actief te stellen gezien zijn agressieve manier van communicatie en zijn minachtende opstelling hetgeen in strijd is met zijn wettelijke verplichting om zich als goed werknemer te gedragen.
- Nu [verweerder] meerdere malen is gewezen op zijn gedrag en houding en desondanks geen verbetering heeft laten zien, is TopForce van mening dat er sprake is van een (door [verweerder] veroorzaakte) ernstige vertrouwensbreuk. [verweerder] kan dus ook niet aanspraak maken op een vergoeding.
- Uit zijn verweer (zoals blijkt uit zijn verweerschrift en het op schrift gestelde tegenverzoek met producties, waarnaar [verweerder] ook heeft verwezen) blijkt dat [verweerder] zelf ook de mening is toegedaan dat de vertrouwensbreuk zodanig is dat die tot ontbinding moet leiden, ook al wijt [verweerder] het ontstaan van die breuk op zijn beurt aan de volgens hem wisselende houding die (de bestuurders van) TopForce bij de onderhandelingen hebben ingenomen. TopForce bevond en bevindt zich echter in een moeilijke positie en moest voorzichtig laveren tussen enerzijds de eisen en voorwaarden van vertrekkende en vertrokken partners, en anderzijds wensen en voorwaarden van aspirant partners. Het is juist “het driemanschap” geweest, die de eisen steeds heeft opgevoerd en aangescherpt.
- Partijen hebben lang onderhandeld over een regeling in der minne, maar die is afgeketst op de eis van [verweerder] m.b.t. het vroegtijdige verval van zijn non-concurrentiebeding, welke eis voor TopForce niet acceptabel was (en is);
- Partijen verschillen nog slechts over de mate van verwijtbaarheid en de bijbehorende vergoeding. Aan [verweerder] komt geen vergoeding toe, gelet op het ernstige verwijt dat TopForce hem maakt.
- TopForce weerspreekt de door [verweerder] in dit verband genoemde argumenten.
Dat geldt in het bijzonder voor het argument dat TopForce hem zonder redelijke gronden aan het non-concurrentiebeding wenst te houden.
“De belangen van TopForce bij bescherming tegen concurrentie door [verweerder] zijn concreet en reëel. [verweerder] daarentegen is een jonge man, die naast zijn ICT-ervring een opleiding in het facility management heeft genoten, zodat hij ook buiten het werkgebied van SAP-implementatie, ruimschoots de mogelijkheid heeft om een nieuwe dienstbetrekking te vinden.
Verder leent deze procedure zich niet voor een toetsing van het non-concurrentiebeding.
[verweerder] heeft daarvoor al een kort geding datum aangevraagd. Thans lijkt [verweerder] door middel van een ontbindingsvergoeding te proberen, een vergoeding ex 7:653 lid 4 BW te krijgen. Deze werkelijke motivering voor de buitensporig hoge ontbindingsvergoeding blijkt ook uit het tegenverzoek.
Dit kan echter niet in de bepaling van de ontbindingsvergoeding betrokken worden.”.
Mocht er al een vergoeding worden toegekend, dan moet in aanmerking worden genomen de korte duur van het dienstverband, de jonge leeftijd van [verweerder] en zijn vele mogelijkheden en perspectieven op de arbeidsmarkt. Bij bepaling van de B-factor dient de variabele bonus buiten beschouwing te worden gelaten.