ECLI:NL:RBROT:2009:BJ5636

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
280524 / HA ZA 07-739
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Hofmeijer-Rutten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van de polisvoorwaarden inzake motorrijtuigenrisico in een aansprakelijkheidsverzekering

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 11 februari 2009, stond de uitleg van de polisvoorwaarden van een aansprakelijkheidsverzekering centraal. De eiseres, een besloten vennootschap, had in 2003 werkzaamheden verricht met een hoogwerker die door haar opdrachtgever was gehuurd. Tijdens deze werkzaamheden raakte een werknemer van de eiseres, Breeschoten, met de hoogwerker een kolom, wat leidde tot blijvend letsel bij een metselaar, [X]. De Duitse ziektekostenverzekeraar van [X] stelde de eiseres aansprakelijk voor de gemaakte kosten, wat resulteerde in een veroordeling van de eiseres om een aanzienlijk bedrag te betalen. De eiseres vorderde vervolgens van haar verzekeraar, Allianz, dat deze de schade zou dekken op basis van de polisvoorwaarden.

De rechtbank oordeelde dat de hoogwerker als een motorrijtuig moest worden beschouwd en dat de algemene uitsluiting van aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door motorrijtuigen van toepassing was. De eiseres moest bewijzen dat er een insluiting van toepassing was, maar de rechtbank concludeerde dat de insluiting niet van toepassing was omdat de eiseres als houder van de hoogwerker werd aangemerkt. De rechtbank benadrukte dat de uitleg van de polisvoorwaarden volgens het Haviltexcriterium diende te geschieden, waarbij de context van de gehele tekst van de polis bepalend was. De rechtbank wees de vordering van de eiseres af en veroordeelde haar in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke polisvoorwaarden en de verantwoordelijkheden van partijen in het geval van schade veroorzaakt door motorrijtuigen. De rechtbank bevestigde dat de verzekeraar de bewijslast had om aan te tonen dat een uitsluiting van toepassing was, terwijl de eiseres de bewijslast had voor de insluiting. Dit vonnis biedt belangrijke inzichten in de interpretatie van aansprakelijkheidsverzekeringen en de toepassing van uitsluitingen en insluitingen in de praktijk.

Uitspraak

Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 280524 / HA ZA 07-739
Uitspraak: 11 februari 2009
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [eiseres],
gevestigd te Renswoude,
eiseres,
advocaat mr. J.R. Maas,
- tegen -
de naamloze vennootschap ALLIANZ NEDERLAND SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. W.L.Stolk.
Partijen worden hierna aangeduid als “[eiseres]” en “Allianz”.
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
dagvaarding d.d. 8 maart 2007 met producties;
conclusie van antwoord, met producties;
tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 15 augustus 2007 waarbij Allianz is toegestaan R+V Allgemeine Versicherung AG in vrijwaring te dagvaarden;
- conclusie van repliek, met producties;
- conclusie van dupliek.
2 De vaststaande feiten in conventie en in reconventie
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voor zover van belang - het volgende vast:
2.1
[eiseres] heeft in 2003 in onderaanneming werkzaamheden verricht. Met het oog op die werkzaamheden had haar opdrachtgever, Arendsen Staalbouw BV (hierna: Arendsen), aan [eiseres] een hoogwerker ter beschikking gesteld die daartoe, door Arendsen, was gehuurd bij Gardemann Arbeitsbühnen GmbH en Co KGI (hierna: Gardemann). De hoogwerker kon, door middel van motorische aandrijving, op eigen kracht bewegen, maar was niet voorzien van een kenteken en was ook niet geschikt voor het rijden op de openbare weg.
2.2
Op 7 juli 2003 heeft Breeschoten, een werknemer van [eiseres], met de hoogwerker in het kader van de te verrichten werkzaamheden op de bouwplaats een beperkte afstand gereden. Daarbij heeft hij met de bedieningsbak van de hoogwerker een kolom geraakt, die vervolgens een andere kolom raakte, waarna (één van) de kol[X] heeft/hebben geraakt. [X], een metselaar in dienst van [X] Bau, was aldaar werkzaamheden aan het verrichten.
2.3
[X] heeft als gevolg daarvan blijvend letsel bekomen. De Duitse ziektekostenverzekeraar van [X] heeft [eiseres] aansprakelijk gesteld voor de ziektekosten die zij ten behoeve van [X] heeft gemaakt, hetgeen uiteindelijk heeft geleid tot een veroordeling bij verstek van [eiseres] om een bedrag van € 151.326,20 te betalen. Allianz heeft dit bedrag, alsmede de later vastgestelde (gerechtelijke) kosten coulancehalve aan bedoelde verzekeraar betaald.
2.4
[X] zelf heeft [eiseres] in 2006 gedagvaard voor een Duitse rechter en vergoeding gevraagd van zijn schade als gevolg van het voorval, vooralsnog begroot op € 436.452,72, te vermeerderen met proceskosten.
2.5
Tussen [eiseres] en Zwolsche Algemeene was een bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering bedrijven van kracht; [eiseres] was daarbij verzekerde en verzekeringnemer. Deze verzekering is met ingang van 1 juli 2004 door Allianz op gelijke condities voortgezet. Die daarop toepasselijke polisvoorwaarden houden voor zover thans van belang, in:
“(...)
art.7 UITSLUITINGEN
e Motorrijtuigen en luchtvaartuigen
Uitgesloten is de aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door of met een motorrijtuig of (lucht-)vaartuig. Deze uitsluiting geldt evenwel niet voor:
de aansprakelijkheid van de verzekeringnemer als werkgever voor schade toegebracht door of met een motorrijtuig waarvan hij geen eigenaar of houder is en dat door een ondergeschikte gebruikt wordt ten dienste van het bedrijf.
(...)
De onder 1, 2 en 3 vermelde dekking geldt niet indien en voor zover de schade is gedekt onder een verzekering in de zin van de Wet aansprakelijkheid Motorrijtuigen of een andere speciale verzekering voor het aansprakelijkheidsrisico van een motorrijtuig of een luchtvaartuig, of indien de schade op een dergelijke verzekering gedekt zou zijn indien de onderhavige verzekering niet bestaan zou hebben.
(...)”
2.6
De Verzekeringsvoorwaarden ACM 98 behorende bij (andere) aansprakelijkheidsverze-keringen voor bedrijven en beroepen van Allianz houden, voor zover van belang, in:
“(...)
Artikel 4 Uitsluiting en bijzondere insluitingen
(...)
4.4 Motorrijtuigen en luchtvaartuigen
4.4.1 Niet verzekerd zijn aanspraken tot vergoeding van schade veroorzaakt door of met een motorrijtuigen of luchtvaartuig.
4.4.2
Verzekerd blijven evenwel:
(...)
4.4.2.3 aanspraken ingesteld tegen de verzekerde als werkgever voor schade veroorzaakt door een ondergeschikte door of met een motorrijtuig dat de aansprakelijk gestelde verzekerde niet in eigendom heeft, bezit of waarvan hij niet de verzekeringsplichtige houder is.
4.4.3 De in 4.4.2 omschreven dekking geldt evenwel nimmer ter zake van de aansprakelijkheid voor schade waarvoor verzekeringsplicht bestaat krachtens de Wet aansprakelijkheid Motorrijtuigen (Wam) of analoge buitenlandse wet.
(...)”
2.7
Gardemann had voor de hoogwerker een verzekering afgesloten bij R+V Allgemeine Versicherung AG (hierna: R+V).
3 Het geschil
De (impliciet) verminderde vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren voor recht dat de polis het risico voor de schade voortvloeiend uit het voorval dekt, Allianz te veroordelen de schade in behandeling te nemen en af te wikkelen en Allianz te veroordelen tot betaling van € 27.563,07 met rente en kosten.
De vordering is, kort samengevat, gebaseerd op (een deel van) de vaststaande feiten en de stelling, dat het onder 2.2 bedoelde voorval onder de dekking valt.
Allianz heeft de vordering van [eiseres] gemotiveerd betwist en geconcludeerd tot afwijzing daarvan, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van [eiseres] in de kosten (inclusief de nakosten) van het geding.
Haar stellingen en verweren zullen in de beoordeling voor zover nodig aan de orde komen.
4 De beoordeling
4.1
Partijen zijn het erover eens, dat het voorval, en daarmee de schade van [X], veroorzaakt is doordat Breeschoten, in het kader van de uitvoering van zijn werkzaamheden voor [eiseres], een bedieningsfout heeft gemaakt bij het besturen van de hoogwerker. In beginsel is daarmee gegeven dat [eiseres], als werkgever van Breeschoten, aansprakelijk is voor die schade. De vraag die partijen verdeeld houdt is, of deze aansprakelijkheid is gedekt onder de polis. Het geschil spitst zich daarbij toe op de uitleg van art.7 van de polisvoorwaarden.
4.2
Tussen partijen is niet in dispuut, dat het onder art.7 e sub 1 genoemde geval een insluiting op de algemene uitsluiting van art. 7 vormt, waarbij de laatste alinea van art. 7 een uitsluiting op die insluiting inhoudt. In het algemeen is het aan de verzekeraar, Allianz, om te stellen en in voorkomend geval te bewijzen dat een uitsluiting van toepassing is, terwijl de stelplicht en de bewijslast voor het toepasselijk zijn van een insluiting op verzekeringnemer, [eiseres], rust.
Nu tussen partijen vast staat dat de hoogwerker een motorrijtuig is, is de algemene uitsluiting van art.7 van toepassing. Dat de insluiting van toepassing is dient vervolgens [eiseres] te bewijzen, dat laatstbedoelde uitsluiting (WAM-dekking) zich voordoet zal Allianz hebben te bewijzen, nu elk van hen zich geconfronteerd ziet met een gemotiveerde betwisting op dit punt van de wederpartij.
4.3
Alvorens eventueel toegekomen wordt aan de vraag of (en zo ja, aan wie) een bewijsopdracht moet worden gegeven dient echter te worden vastgesteld van welke betekenis van bedoelde polisclausule moet worden uitgegaan. Daarbij dient deze te worden uitgelegd volgens het Haviltexcriterium, waarbij echter met name aan de bewoordingen in de context van de gehele tekst van de polisvoorwaarden beslissende betekenis moet worden toegekend; het gaat hier immers om een tussen professionele partijen gesloten overeenkomst op basis van voorwaarden die bedoeld zijn om in vele polissen ten opzichte van een onbepaald aantal wederpartijen toepassing te vinden en waarover tussen partijen niet apart is onderhandeld. Daarbij kan, anders dan [eiseres] meent, aan de onder 2.6 genoemde voorwaarden die Allianz kennelijk in andere polissen (en mogelijk in een andere periode) toepasselijk verklaart of verklaard heeft geen betekenis worden toegekend. Deze voorwaarden zijn immers, naar op zichzelf tussen partijen ook vast staat, in dit geval, bij deze polis, niet van toepassing. De enkele omstandigheid dat de verzekeraar in haar andere polissen de dekking anders omschrijft, is niet van belang voor de interpretatie van de dekkingsomvang in dit geval. Het staat een verzekeraar immers vrij om in elke polis de dekking te omschrijven zoals het haar goeddunkt. Dat geldt ook voor deze omschrijving in de AVB-polis die voorziet in een uitsluiting van het motorrijtuigenrisico, nu een dergelijke uitsluiting in dat type polis alleszins gebruikelijk is.
4.4
De insluiting luidt, voor zover van belang, als volgt:
Deze uitsluiting geldt evenwel niet voor:
de aansprakelijkheid van de verzekeringnemer als werkgever voor schade toegebracht door of met een motorrijtuig waarvan hij geen eigenaar of houder is en dat door een ondergeschikte gebruikt wordt ten dienste van het bedrijf.
Gegeven de onder 4.3 genoemde maatstaf moet art.7 zo worden uitgelegd dat de insluiting alleen van toepassing kan zijn als [eiseres] geen eigenaar of houder van de hoogwerker is. Nu in confesso is dat zij geen eigenaar is, gaat het dus om het houderschap.
[eiseres] stelt dat zij geen houder was nu zij niet de huurder van de hoogwerker was. Allianz meent, dat haar dat niet kan baten, omdat zij als houder moet worden gezien nu haar werknemer de hoogwerker bediende en daarmee de feitelijke macht over de hoogwerker uitoefende; bovendien wijst Allianz er (echter eerst bij dupliek) op, dat aan [eiseres] ook de huurpenningen werden doorberekend. Deze visie wordt door [eiseres] bestreden, omdat zij de betreffende insluiting zinledig zou maken.
4.5.1
In het algemeen kan degene die een motorrijtuig bestuurt als “houder” van dat motorrijtuigen worden aangemerkt. Immers, de bestuurder van een motorrijtuig heeft daarover de feitelijke macht en volgens vaste jurisprudentie moet het begrip “houden” in art.3:107-109 BW worden opgevat als het feitelijk uitoefenen van de macht over een voorwerp. Dit is in overeenstemming met het algemeen spraakgebruik en ook in de WAM wordt, waar in art. 2 lid 2 wordt omschreven welke houders verzekeringsplichtig zijn, impliciet erkend dat niet alle houders verzekeringsplichtig zijn.
Dat Breeschoten die feitelijke macht had over de hoogwerker staat vast. Dat Breeschoten daarbij handelde als werknemer van [eiseres] en instructies van [eiseres] opvolgde en meer in het algemeen geheel handelde in het kader van zijn dienstbetrekking tot [eiseres] is evenzeer in confesso.
In die situatie moet [eiseres] worden aangemerkt als houder van de hoogwerker als in art. 7 van de voorwaarden bedoeld.
Of [eiseres] wel of niet de huurpenningen kreeg doorberekend doet daarbij niet ter zake.
4.5.2
De verdere stellingen van [eiseres] kunnen evenmin leiden tot de conclusie dat de insluiting toch toepasselijk zou zijn.
Of er wel of niet een verplichting bestond om de hoogwerker te verzekeren tegen risico’s als bedoeld in de WAM respectievelijk het Duitse equivalent daarvan en op wie die verplichting in voorkomend geval rustte is in het kader van de uitleg van de onderhavige AVB- polis niet van belang. Dat geldt, gelet op de tekst van art.7, evenzeer voor de vraag, of het risico zoals zich dat heeft verwezenlijkt wel of niet is aan te merken als een verkeersrisico als bedoeld in de WAM.
Meer in het bijzonder is van spiegelbeelddekking of een, door de tekst, opgewekt vertrouwen dat deze polis dekking zou bieden voor een voorval als het onderhavige geen sprake. Van een naast deze polis door [eiseres] (bij Allianz of zelfs bij een andere verzekeraar) afgesloten WAM-verzekering die [eiseres] kon beschouwen als complementair aan deze verzekering is immers geen sprake. Arendsen had kennelijk wel een verzekering die in enigerlei vorm van aansprakelijkheidsdekking voorziet, hoewel geen van partijen blijkbaar op de hoogte van de precieze inhoud daarvan is. Dat [eiseres] er bij het verrichten van de werkzaamheden in het kader van dit project vanuit is gegaan en/of vanuit mocht gaan dat haar verzekering bij Allianz aansloot bij die verzekering is echter gesteld noch gebleken.
Dat de insluiting door deze interpretatie zinledig zou worden is niet juist, nu wel degelijk situaties denkbaar zijn waarin deze insluiting, zo geïnterpreteerd, tot dekking leidt. [eiseres] kan worden toegegeven dat er veel meer situaties zullen zijn waarin deze insluiting niet van toepassing is, maar dat is gezien de aard ervan -een insluiting op een uitsluiting- niet verwonderlijk en daaraan komt geen belang voor de beslissing toe. Zoals gezegd is uitsluiting van het motorrijtuigenrisico in een AVB-polis gebruikelijk en toelaatbaar. Evenmin is relevant, op de hiervoor onder 4.3 weergegeven gronden, wat zou gelden onder vigueur van de onder 2.6 bedoelde bepalingen.
4.6
Op basis van vorenstaande uitleg van art.7 kan de conclusie dus slechts zijn dat, gegeven de vaststaande feiten, de insluiting op de algemene uitsluiting niet van toepassing is, zodat de vraag of het vervolg van de bepaling toepasselijk is of niet belang mist. Dit betekent, dat er geen aanleiding bestaat voor enige bewijslevering en dat de vordering voor onmiddellijke afwijzing gereed ligt.
4.7
[eiseres] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten worden veroordeeld, waarbij de nakosten voorwaardelijk in aanmerking worden genomen als hierna in het dictum vermeld.
Voor een veroordeling van [eiseres] tot het aan Allianz vergoeden van de kosten van de vrijwaringsprocedure is geen aanleiding. Het oproepen van R+V in vrijwaring was een eigen keuze van Allianz. Zij had ook de uitslag van deze procedure kunnen afwachten en vervolgens (na zo nodig de verjaring gestuit te hebben) R+V kunnen aanspreken als daartoe dan aanleiding bestond.
5 De beslissing
De rechtbank,
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Allianz bepaald op € 830,= aan vast recht en op € 904,= aan salaris voor de advocaat;
veroordeelt [eiseres], indien zij niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de veroordeling voldoet, tot betaling van € 131,-- aan nakosten, verhoogd met € 68,-- aan betekeningskosten in het geval betekening van de executoriale titel plaatsvindt, vermeerderd met de wettelijke rente over de nakosten vanaf veertien dagen na aanzegging van de nakosten tot aan de dag der voldoening.
verklaart dit vonnis voor zover het de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr.Hofmeijer-Rutten
Uitgesproken in het openbaar.
106