ECLI:NL:RBROT:2009:BJ6310

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
294359 / HA ZA 07-2662
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.W. Vogels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenlease en huurkoop: aanhouding van de procedure in afwachting van uitspraak Hoge Raad

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam, vorderde DSB Bank N.V. betaling van een bedrag van € 19.415,30 van gedaagden [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] op basis van een in 1999 gesloten overeenkomst genaamd 'Hollands Welvaren Select'. De rechtbank heeft kennisgenomen van verschillende processtukken, waaronder de dagvaarding en conclusies van antwoord en repliek. De rechtbank constateerde dat partijen in oktober 1999 een overeenkomst van effectenkrediet hadden gesloten, waarbij een effectenportefeuille was aangekocht, en dat er ook een overeenkomst van doorlopend krediet was gesloten. Deze overeenkomsten vormden de basis voor de vorderingen in deze procedure.

De rechtbank merkte op dat er inmiddels veel jurisprudentie was verschenen over vergelijkbare zaken, met name in de Dexia-zaken, en dat de Hoge Raad naar verwachting in februari of maart 2009 uitspraak zou doen in een aanhangige effectenleasezaak. Gezien de omstandigheden besloot de rechtbank de procedure aan te houden totdat de Hoge Raad zijn uitspraak had gedaan. Partijen werden in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de aanhouding en de vraag of de zaak naar de kantonrechter moest worden verwezen.

De rechtbank hield iedere verdere beslissing aan en verwees de zaak naar de rol van 28 januari 2009, waarbij DSB als eerste partij de gelegenheid kreeg om zich bij akte uit te laten. De rechtbank benadrukte het belang van een goede procesorde en de mogelijkheid voor partijen om hun geschil onderling te schikken, alvorens verder te procederen. De beslissing van de rechtbank werd openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 294359 / HA ZA 07-2662
Uitspraak: 14 januari 2009
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
de naamloze vennootschap DSB BANK N.V.,
gevestigd te Wognum,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. P. van der Mersch,
- tegen -
1. [gedaagde sub 1],
wonende te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. P.C. Ouwendijk,
2. [gedaagde sub 2],
wonende te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
niet verschenen.
Partijen worden hierna aangeduid als "DSB" respectievelijk "[gedaagde sub 1]" en "[gedaagde sub 2]".
1. Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende stukken:
- de dagvaarding van 16 oktober 2007, met bijlage (3 pagina’s);
- de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, met producties 1 tot en met 5;
- de conclusie van repliek in conventie, tevens antwoord in reconventie, met producties 1 tot en met 9;
- de conclusie van dupliek in conventie, tevens repliek in reconventie;
- de conclusie van dupliek in reconventie.
2. Het geschil
DSB vordert in conventie op grond van een in 1999 gesloten overeenkomst "Hollands Welvaren Select" betaling van een bedrag van € 19.415,30 van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], te vermeerderen met rente en kosten.
[gedaagde sub 1] voert hiertegen verweer en vordert in reconventie - kort gezegd - (primair) ontbinding van voormelde overeenkomst, (subsidiair) een verklaring dat DSB onrechtmatig jegens [gedaagde sub 1] heeft gehandeld, waardoor zij jegens hem schadeplichtig is en (meer subsidiair) vernietiging van voormelde overeenkomst, steeds met veroordeling van DSB tot terugbetaling van reeds aan haar betaalde bedragen, alsmede een verklaring dat [gedaagde sub 1] niet gehouden is de restschuld van € 14.257,43 aan DSB te betalen. DSB voert op haar beurt verweer tegen deze reconventionele vorderingen.
3. De beoordeling
3.1 Vaststaat dat partijen in oktober 1999 voor fl. 50.000,= een overeenkomst van effectenkrediet hebben gesloten, waarbij een effectenportefeuille is aangekocht. Deze overeenkomst is genaamd "Hollands Welvaren Select". Ook hebben partijen in oktober 1999 een overeenkomst van doorlopend krediet ten belope van fl. 80.000,= gesloten. Voormelde overeenkomsten vormen de grondslag voor de in deze procedure over en weer ingestelde vorderingen.
3.2 Vastgesteld moet worden dat over de onderhavige materie inmiddels veel jurisprudentie is verschenen, met name van de rechtbank en van het gerechtshof in Amsterdam in de zogenoemde Dexia-zaken. In deze jurisprudentie komt een belangrijk deel van de ook in de onderhavige procedure spelende geschilpunten aan de orde, onder meer over de bijzondere zorgplicht van banken en over rol van tussenpersonen en de vraag of deze als hulppersonen kunnen worden aangemerkt.
Van belang is dat de Hoge Raad naar verwachting in februari of maart 2009 uitspraak kan doen in een in cassatie aanhangig gemaakte effectenleasezaak (zie: rechtspraak.nl onder rechtbank Amsterdam: persbericht van 25 november 2008).
3.3 Op grond van een goede en efficiënte procesorde bestaat aanleiding deze procedure aan te houden totdat de Hoge Raad vorenbedoelde uitspraak heeft gedaan. Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld zich hierover bij akte uit te laten.
Verwacht mag worden dat partijen dan in staat zullen zijn hun geschil onderling door middel van een schikking te regelen. Indien dat niet het geval mocht zijn, mag van partijen worden verlangd in deze procedure aan te geven welke geschilpunten nog resteren gelet op de dan bekende jurisprudentie.
3.4 Voorts dient de vraag onder ogen te worden gezien of het onderhavige geschil een zaak betreffende een huurkoopovereenkomst is, in welk geval op grond van artikel 93 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) de zaak niet door de sector civiel recht maar door de kantonrechter (van de sector kanton van de rechtbank Rotterdam) dient te worden behandeld.
Op grond van artikel 71 lid 2 Rv kan ambtshalve verwijzing plaatsvinden naar de kantonrechter. De rechtbank dient op grond van artikel 71 lid 3 Rv de vraag of de zaak dient te worden verwezen naar de kantonrechter te beantwoorden aan de hand van haar voorlopige oordeel over het onderwerp van het geschil. Alvorens omtrent verwijzing te beslissen dienen partijen in de gelegenheid te zijn geweest zich hierover uit te laten. Partijen hebben reeds gedebatteerd over de kwalificatie van de tussen hen gesloten overeenkomsten, doch kunnen zich bij akte desgewenst nader uitlaten met het oog op de vraag of verwijzing naar de kantonrechter dient plaats te vinden.
3.5 De zaak zal naar de rol worden verwezen voor het nemen van een akte respectievelijk antwoordakte, waarin partijen zich (uitsluitend) kunnen uitlaten over voormelde aanhouding in afwachting van het arrest van de Hoge Raad en over de vraag of de zaak naar de kantonrechter dient te worden verwezen.
4. De beslissing
De rechtbank
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 28 januari 2009 om partijen, DSB als eerste, in de gelegenheid te stellen zich bij akte respectievelijk antwoordakte uit te laten als hiervoor aangegeven;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W. Vogels.
Uitgesproken in het openbaar.
[1954/1694]