ECLI:NL:RBROT:2009:BJ8456

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
296294 / HA ZA 07-2932
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. van Lokven van der Meer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissement en de gevolgen voor de echtelijke woning bij huwelijkse voorwaarden zonder gemeenschap van goederen

In deze zaak, uitgesproken op 19 augustus 2009 door de Rechtbank Rotterdam, werd de curator van de gefailleerde [persoon 2] geconfronteerd met de vraag of de echtelijke woning, die op naam van de echtgenote [gedaagde] staat, onder de faillissementsboedel valt. Partijen waren gehuwd op huwelijkse voorwaarden, waarin was bepaald dat er geen gemeenschap van goederen zou bestaan. De curator vorderde onder andere dat de woning deel uitmaakt van de gefailleerde boedel en dat [gedaagde] een bedrag van € 2.942,83 aan de curator moest betalen, dat op haar rekening was gestort als loon van [persoon 2]. De rechtbank oordeelde dat de faillissementswet uitgaat van de veronderstelling dat alle aan beide echtgenoten toebehorende goederen in de boedel vallen, tenzij de echtgenoot van de gefailleerde kan bewijzen dat bepaalde goederen niet tot de gemeenschap behoren. De rechtbank concludeerde dat [gedaagde] niet voldoende bewijs had geleverd dat zij de woning met eigen middelen had gefinancierd. De rechtbank verwierp het verweer van [gedaagde] en oordeelde dat de echtelijke woning in de boedel van het faillissement valt. Daarnaast werd de vordering van de curator om het recht van erfpacht op de onroerende zaak te erkennen, toegewezen. De rechtbank veroordeelde [gedaagde] tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente, en wees het meer of anders gevorderde af. Dit vonnis benadrukt de strikte bewijsvoeringseisen die gelden voor de echtgenoot van de gefailleerde in faillissementzaken, vooral in het kader van huwelijkse voorwaarden zonder gemeenschap van goederen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 296294 / HA ZA 07-2932
Uitspraak: 19 augustus 2009
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
[eiser]
Ex artikel 1:14 BW woonplaats kiezende te
Barendrecht,
eiser,
advocaat: mr. M.L Vos
tegen -
[gedaagde]
wonende te Rotterdam,
gedaagde
advocaat mr. A.H.G. Katz
Partijen worden hierna aangeduid als " de curator" respectievelijk "[gedaagde]".
1 Het verloop van het geding
1.1 De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 9 oktober 2007 en de door eiser overgelegde producties
- conclusie van antwoord d.d. 23 januari 2008 met producties;
- conclusie van repliek, tevens akte aanvulling van eis d.d. 9 april 2008 met
producties;
- conclusie van dupliek, d.d. 16 juli 2008 met producties.
2 De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast:
2.1 Bij vonnis van 29 augustus 2006 is de vennootschap onder firma ESCA-TEX V.O.F., voorheen gevestigd te [adres 1], aan de [adres 1] alsmede de vennoten, [persoon 1] en [persoon 2], hierna [persoon 2], door de rechtbank Rotterdam in staat van faillissement verklaard. Tot curator in deze faillissementen is aangesteld mr. M.A.D. Bol. Bij beschikking van 25 januari 2007 is
mr. M.A.D. Bol ontslagen als curator en is mr. B.J. Nauta tot opvolgend curator aangesteld.
2.2. [persoon 2] is op 9 mei 1997 op huwelijkse voorwaarden met [gedaagde] in het huwelijk getreden. Artikel 2 van de huwelijksvoorwaarden bepaalt dat tussen partijen geen huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap zal bestaan.
‘’ artikel 2 huwelijksvoorwaarden.”
Er zal tussen de echtgenoten geen huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap bestaan. Derhalve zal ieder der echtgenoten behouden hetgeen door hem of haar aan baten en schulden ten huwelijk wordt aangebracht of tijdens het huwelijk door hem of haar wordt verkregen of aangegaan op welke wijze dan ook.
“artikel 6 huwelijksvoorwaarden”
De kosten van de gemeenschappelijke huishouding , waaronder begrepen de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen die tot het gezin van de echtgenoten behoren, komen ten laste van de man en de vrouw naar evenredigheid van hun netto-inkomsten, waarbij onder netto inkomsten zullen worden verstaan de inkomsten na aftrek van in het bijzonder daarop betrekking hebbende lasten, zoal belastingen naar inkomen, kosten van verwerving, kosten die verband hebben met de pensioen voorzieningen en op bepaalde zaken der echtgenoten betrekking hebbende belastingen en heffingen ……..
…...de echtgenoten zullen ter bepaling van de gehoudenheid tot het dragen van voormelde kosten verplicht zijn behoorlijk boek te houden en elkaar inzage van deze boekhouding en van bescheiden tot staving daarvan te verlenen. De gehoudenheid tot het dragen van de kosten zal door de echtgenoten in onderling overleg worden vastgesteld. ……
Artikel 7 huwelijksvoorwaarden
…..onder de kosten van de huishouding zullen in elk geval niet zijn begrepen de premies, koopsommen en kosten en belastingen verschuldigd wegens het sluiten van de overeenkomst van levensverzekering, verschuldigd en/of betaald wegens overeenkomsten uit levensverzekering, ongevallenverzekering daaronder begrepen, gesloten of later overgenomen door één van de echtgenoten, op het leven van één hunner, ten gunste van de andere echtgenoot.Deze premies komen geheel ten laste van de andere echtgenoot. Voor het geval (een deel van) de premies en/of de hiervoor genoemde kosten en belastingen ten laste is gekomen van het vermogen van de andere echtgenoot zal er verrekening plaatsvinden, zodanig dat er niets van het vermogen van de andere echtgenoot is onttrokken.
Artikel 8 huwelijksvoorwaarden
….hetgeen van de jaarlijkse netto-inkomsten der echtgenoten, als bedoeld in artikel 6, zal resteren nadat daaruit in artikel 6 bedoelde kosten zijn, alsmede alle overige lasten en belastingen zijn voldaan, zal tussen de echtgenoten gelijkelijk worden verdeeld.
……indien aan één hunner surséance van betaling wordt verleend of één hunner bij gewijsde in staat van faillissement wordt verklaard, zal met ingang van de dag van uitspraak het recht op deze verdeling vervallen en zal in geval van een faillissement herleven indien en zodra het faillissement is geëindigd door homologatie van een akkoord…….
Artikel 9 huwelijksvoorwaarden
…..het recht om verrekening van de resterende inkomsten van teveel of te weinig betaalde bedragen te vorderen vervalt na afloop van het vijfde jaar, volgend op dat waarop deze verrekening betrekking heeft….
2.3 Op of omstreeks 2 september 1997 is de woning gelegen te [adres 2], hierna de echtelijke woning, aangekocht. Op deze onroerende zaak rust een recht van erfpacht, welk recht verkregen is door [gedaagde]. Op het registergoed, en het daarop rustende recht van erfpacht, is op 1 september 1997 een recht van hypotheek gevestigd. Deze hypothecaire geldlening is zowel door [persoon 2] als door [gedaagde] aangegaan.
2.4 De curator heeft op of omstreeks 12 september 2007 van de rechtbank Rotterdam toestemming gekregen tot het leggen van conservatoir derden beslag op de echtelijke woning met het daarop rustende recht van erfpacht.
3 De vordering en de grondslag daarvan
De bij conclusie van repliek gewijzigde vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. Primair:
Ten aanzien van de echtelijke woning:
1 Voor recht te verklaren dat het recht van erfpacht betrekking hebbende op de onroerende zaak deel uitmaakt van de gefailleerde massa van gefailleerde [persoon 2];
2 [gedaagde] te veroordelen om binnen 31 dagen na betekening van dit vonnis voornoemde onroerende zaak met al het hare en de haren te ontruimen en ontruimd te houden en onder afgifte van de sleutel ter vrije beschikking te stellen van de curator op straffe van het verbeuren van een dwangsom van € 1000,00 voor iedere dag of deel daarvan dat [gedaagde] weigert aan het vonnis te voldoen, met machtiging van de curator om bij niet tijdige ontruiming deze zelf te bewerkstelligen, middels de deurwaarder en met behulp van de sterke arm van justitie en politie.
Ten aanzien van de overige vermogensbestanddelen:
1. Primair voor recht te verklaren dat ex artikel 61 Faillissementwet (Fw) het faillissement het gehele vermogen van [persoon 2] en [gedaagde] omvat, behoudens de vermogensbestanddelen waarvan [gedaagde] kan aantonen dat zij deze ex artikel 61 Fw terug kan nemen;
2. Subsidiair voor recht te verklaren dat het faillissement van [persoon 2] ex artikel 63 Fw als een faillissement van de gemeenschap behandeld dient te worden, welke gemeenschap het gehele vermogen- behoudens de uitzondering van artikel 21 Fw- van [persoon 2] en [gedaagde] omvat, althans welke gemeenschap het gehele vermogen -behoudens de uitzonderingen van artikel 21 Fw van [persoon 2] en [gedaagde] omvat, behoudens de vermogensbestanddelen waarvan [gedaagde] in de onderhavige procedure aan kan tonen dat deze ex artikel 63 Fw buiten het faillissement vallen.
Subsidiair
Ex artikel 3:178 BW jo 677 Rechtsvordering (Rv) de gemeenschap verdelen, althans ex artikel 3: 185 BW jo 678 lid 2 Rv, de verdeling vast te stellen of de wijze van verdeling vast te stellen.
III. Ten aanzien van het op rekening van [gedaagde] gestorte loon
[gedaagde] te veroordelen aan de curator tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een hoofdsom groot € 2.942,83 vermeerderd met de wettelijke vertragingsrente vanaf de respectievelijke data van loonbetaling op de rekening van [gedaagde], tot de dag der algehele voldoening, subsidiair vanaf 4 juli 2007 meer subsidiair vanaf de datum der dagvaarding .
Veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding, procureurssalaris daaronder begrepen.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft de curator aan zijn vorderingen de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
Ten aanzien van de echtelijke woning
3.1 Artikel 61 Fw, vormt dwingend recht waarvan noch bij huwelijksvoorwaarden noch bij overeenkomst kan worden afgeweken. Artikel 61 lid 4 Fw veronderstelt dat in de boedel goederen kunnen voorkomen die voortspruiten uit belegging of wederbelegging van eigen gelden van de echtgenoot van de schuldenaar. Deze goederen uit wederbelegging kan de echtgenoot terug nemen.
3.2 De echtelijke woning is aangekocht door [gedaagde]. De op de echtelijke woning
rustende hypothecaire geldlening staat zowel op naam van [persoon 2] als op naam van [gedaagde]. Nu [gedaagde] niet heeft aangetoond dat zij deze woning met eigen middelen heeft gefinancierd valt op grond van artikel 61 Fw de echtelijke woning in de boedel van het faillissement.
Ten aanzien van de overige vermogensbestanddelen
3.3 Partijen zijn gehuwd op huwelijksvoorwaarden, welke huwelijksvoorwaarden een Amsterdams verrekenbeding bevatten. Blijkens artikel 6 van de huwelijksvoorwaarden worden de kosten van de huishouding gemeenschappelijk betaald, woonlasten zijn daarvan niet uitgezonderd. Uit de administratie van [persoon 2] blijkt dat partijen niet behoorlijk hebben boek gehouden en de overgespaarde inkomsten nimmer hebben verrekend. Op grond van vaste jurisprudentie dient daaraan het gevolg te worden verbonden de vermogenbestanddelen, die zij tijdens het huwelijk hebben verworven, alsnog te beschouwen alsof deze vermogensbestanddelen aan hen gemeenschappelijk toe behoren en op grond van artikel 63 Fw, in de boedel van het faillissement vallen.
Ten aanzien van het op rekening van [gedaagde] gestorte loon.
3.4 Tijdens het faillissement heeft [persoon 2] loon uit dienstbetrekking genoten welk
salaris is gestort op de rekening van [gedaagde]. Uit de loonopgaven en het door de rechter –commissaris bepaalde vrij te laten inkomen blijkt dat een bedrag van € 2.942,83 boven het vrij te laten bedrag op de rekening van [gedaagde] is gestort. [gedaagde] is gehouden deze gelden aan de curator af te dragen.
Ten aanzien van de buitengerechtelijke kosten
3.5 De curator stelt dat voor de behandeling van de zaak zowel intern als extern buiten gerechtelijke kosten zijn gemaakt. De curator vordert deze buitengerechtelijke kosten op grond van artikel 6:96 Burgerlijk Wetboek (BW) als geleden vermogensschade, zijnde de in redelijkheid gemaakte kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte.
4 Het verweer
De conclusie strekt om bij vonnis de curator niet ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen althans deze te ontzeggen, kosten rechtens.
[gedaagde] heef daartoe het volgende aangevoerd:
[gedaagde] ontkent al hetgeen door de curator is gesteld voor zover het niet gaaf en voorwaardelijk wordt erkend.
Ten aanzien van de echtelijke woning
4.1 Onder verwijzing naar de huwelijksvoorwaarden, waarin is opgenomen dat tussen partijen geen gemeenschap van goederen zal bestaan betwist [gedaagde] dat de echtelijke woning in de boedel van het faillissement ex art. 61 Fw valt onder aanvoering van het volgende:
- Uit de inschrijving in het kadaster blijkt dat de woning aan [gedaagde] toebehoort.
- De koop van de woning is grotendeels gefinancierd door middel van de hypothecaire
geldlening .
- De periodieke rentebetalingen ter zake van de hypothecaire geldlening zijn uit de
Loonbestanddelen van [gedaagde] betaald.
[gedaagde] bestwist de stelling van de curator dat de woning niet met eigen middelen zou zijn betaald of gefinancierd. Tijdens het huwelijk heeft geen aflossing van de hypothecaire lening plaatsgevonden en is slechts rente betaald. Voor zover rente niet betaald zou zijn door [gedaagde] zijn deze betalingen onderdeel van de kosten van de huishouding en is verrekening niet meer aan de orde. [gedaagde] verwijst daarbij naar de aangifte IB waaruit blijkt dat de rente aftrek over de jaren 2001 tot 2006 bij [gedaagde] plaatsvond. [gedaagde] ontkent dat partijen de bedoeling hebben gehad met het opstellen van de huwelijksvoorwaarden eventuele schuldeisers te benadelen.
Ten aanzien van de overige vermogensbestanddelen
4.2. Nu de tijdens het huwelijk verworven vermogensbestanddelen niet beschouwd kunnen worden als toebehorende aan de gemeenschap is er slechts sprake van een obligatoire verrekening in het kader van de huwelijksvoorwaarden die zich oplost in een betaling van een bedrag, maar niet in de verdeling van gemeenschappelijke goederen en verrekening van gemeenschappelijke schulden. Het is zelfs uitgesloten dat verrekening plaats vindt in geval van faillissement.
Ten aanzien van het op rekening van [gedaagde] gestorte loon
4.3 [gedaagde] betwist de vermeende geldvordering van de curator. [gedaagde] had destijds een
vordering ten bedrage van € 3.186,- op ESCA-TEX V.O.F. Deze vordering betrof een telefoonrekening en is verrekend met het op haar rekening gestorte bedrag van € 2.942,26.
4.4 [gedaagde] betwist de stelling van de curator dat er loon van [persoon 2] is gestort op
de rekening van [gedaagde]. Omdat [persoon 2] geen eigen rekening meer had, dan wel deze rekening was geblokkeerd, zijn tijdelijke looninkomsten van [persoon 2] op de rekeningen van [gedaagde] gestort.
Ten aanzien van de buitengerechtelijke kosten
4.5 [gedaagde] betwist dat er buitengerechtelijke kosten zijn gemaakt, anders dan ter voorbereiding van de gedingstukken en ter instructie van de zaak. Aan de onderhavige procedure zijn geen andere werkzaamheden ter incasso voorafgegaan dan de toezending van een enkele, eenvoudige brief waarin tot nakoming wordt gemaand.
5. De beoordeling van het geschil.
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van het gelegde beslag aan alle wettelijke voorgeschreven termijnen en formaliteiten is voldaan.
5.1 De echtelijke woning.
De rechtbank stelt het volgende voorop.
De faillissementswet gaat bij een faillissement er vanuit dat alle aan beide echtgenoten toebehorende goederen in de boedel vallen. Dit beginsel leidt uitzondering indien de echtgenoot van de gefailleerde kan bewijzen dat bepaalde goederen niet tot de gemeenschap behoren. Artikel 61 lid 5 Fw kent aan de echtgenote van de gefailleerde een recht van terugneming toe ten aanzien van alle goederen die haar toebehoren en die niet in de gemeenschap vallen. Dit recht, van terugneming, is aan strikte bewijsvoorschriften gebonden.
Artikel 61 lid 4 Fw gaat ervan uit dat er in de boedel goederen kunnen voorkomen die voortspruiten uit de belegging en wederbelegging van eigen gelden van de echtgenote van de schuldenaar. Deze uit (weder)belegging resulterende goederen kan de echtgenote terugnemen mits de belegging of wederbelegging door voldoende bescheiden ten genoege van de rechter wordt bewezen. Deze bijzondere bepaling doorkruist de regels van het huwelijksvermogensrecht in zoverre dat de goederen, indien voorbedoeld bewijs niet is geleverd, in de boedel van de gefailleerde vallen. De rechtbank merkt daarbij op dat de strekking van artikel 61 Fw tweeledig is. Enerzijds beschermt dit artikel deugdelijk onderbouwde rechten van de echtgenote van de gefailleerde, anderzijds beschermt dit artikel de crediteuren voor samenspanning door echtgenoten. Uit de aan de rechtbank overgelegde stukken is de rechtbank gebleken dat [gedaagde] voldoende in de gelegenheid is gesteld aan te tonen dat zij voor een deel met eigen middelen de echtelijke woning heeft gefinancierd, maar dit bewijs niet heeft geleverd. Het enkele feit dat de periodieke rentebetalingen ter zake van de hypothecaire geldlening uit de loonbestanden van [gedaagde] zijn voldaan, [gedaagde] het voordeel van de renteaftrek zou hebben genoten en er gedurende het huwelijk geen aflossingen van de hypothecaire geldlening heeft plaatsgevonden, zijn onvoldoende concrete en specifieke feiten en omstandigheden om tot de conclusie te komen dat de echtelijke woning door [gedaagde] met eigen middelen is gefinancierd. Andere feiten en omstandigheden zijn niet gesteld. De rechtbank verwerpt het verweer.
5.2 De overige boedelbestanddelen.
Artikel 63 Fw gaat er bij een faillissement primair vanuit dat er sprake is van een in enige gemeenschap gehuwde echtenoot of geregistreerd partner. Dit kan zijn een algehele gemeenschap van goederen of een door middel van huwelijksvoorwaarden tot stand gebrachte beperkte gemeenschap. In de onderhavige zaak zijn partijen overeengekomen dat tussen de echtgenoten geen huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap zal bestaan. Partijen zijn echter wel op grond van artikel 1:141 BW een periodiek verrekenbeding overeengekomen. Kortheidshalve heeft dit verrekenbeding conform artikel 8 van de huwelijksvoorwaarden uitsluitend betrekking op hetgeen van de jaarlijkse netto-inkomsten, zoals bedoeld in artikel 6 van de huwelijksvoorwaarden, resteert. [gedaagde] en [persoon 2] hebben de te verrekenen netto-inkomsten niet periodiek verrekend.
Artikel 1:132 BW beschrijft het bereik en de toepassing van de algemene regels voor verrekenbedingen. De verplichting tot verrekening is enkel van toepassing op huwelijksvoorwaarden die één of meer obligatoire verplichtingen tot verrekening van inkomsten of vermogen inhouden. Hieronder vallen niet de verrekening van de kosten van de huishouding. Onder verrekening wordt verstaan dat echtgenoten onderling anders afrekenen dan goederenrechtelijk uit de huwelijksvoorwaarden voortvloeit ter zake van niet tot enigerlei tot de gemeenschap behorende goederen. Het betreft niet een goederenrechtelijke verplichting maar een verbintenisrechtelijke verplichting tussen de echtgenoten.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de niet verrekende overgespaarde inkomsten vallen onder het bereik van artikel 63 Fw. Artikel 63 Fw stelt als vereiste dat er een bepaalde vorm van huwelijksgemeenschap dient te bestaan. [gedaagde] en [persoon 2] hebben bij huwelijksvoorwaarden elke vorm van gemeenschap uitgesloten. Uit de door partijen in het geding gebrachte stukken blijkt dat anders dan de hypothecaire rente, welke valt onder de kosten van de huishouding en derhalve buiten het verrekenbeding, er geen aflossingen of andere beleggingen en wederbeleggingen hebben plaatsgevonden welke betaald zijn met onverdeeld overgespaarde inkomen. De rechtbank is van oordeel dat overgespaarde onverdeelde inkomsten, gelet op de huwelijksvoorwaarden, niet in de gemeenschap vallen en daarom niet onder de reikwijdte van artikel 63 Fw. De rechtbank wijst de vordering af.
Subsidiair verzoekt de curator ex artikel 3:178 jo 677 Rv de gemeenschap te verdelen althans ex artikel 3:185 BW jo 678 lid 2 Rv. Nu genoemde artikelen uit titel 7 van boek 3BW ingevolge artikel 3:189 BW niet van toepassing zijn op niet ontbonden huwelijksgemeenschappen, wordt dit subsidiair verzoek door de rechtbank gepasseerd.
5.3 Het op rekening van [gedaagde] gestorte loon.
De curator heeft gesteld dat op de rekening van [gedaagde] een bedrag van € 2.942,26 is gestort welk bedrag een loonbetaling aan [persoon 2] betrof. [gedaagde] heeft de storting van genoemd bedrag niet betwist maar heeft aangegeven dat dit een verrekening betrof van een door [gedaagde] destijds betaalde telefoonrekening ten bedrage van €3.186,- voor ESCA-TEX V.O.F. De rechtbank stelt vast dat [gedaagde] deze stelling, na gemotiveerde betwisting door de curator, onvoldoende met concrete en specifieke feiten en omstandigheden heeft onderbouwd en dat de in het geding gebrachte rekenafschriften deze vordering onvoldoende aantonen. Het verweer van [persoon 1] wordt derhalve verworpen en de vordering van de curator ter zake toegewezen.
6. Buitengerechtelijke kosten
De vordering van de curator de buitengerechtelijke kosten van artikel 6.96 BW behoeft geen beoordeling en beslissing nu het petitum van de dagvaarding deze eis niet bevat.
7. proceskosten
[gedaagde] zal als de voor een groot gedeelte in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, waaronder de kosten voor het leggen van conservatoir beslag.
8. Wettelijke rente
De door de curator gevorderde wettelijke rente over de betaling van de hoofdsom groot
€ 2.942,83 zal de rechttank toewijzen vanaf de datum van de dagvaarding.
9. De beslissing
De rechtbank,
verklaart voor recht dat het recht van erfpacht betrekking hebbende op de onroerende zaak, staand en gelegen te [adres], deel uitmaakt van de gefailleerde boedel van de gefailleerde [persoon 2];
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de curator te betalen het bedrag van € 2.942,26 (zegge: tweeduizend negenhonderd twee en veertig euro en zes en twintig eurocent) vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2007 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die van het beslag daaronder begrepen, tot aan deze uitspraak aan de zijde van curator bepaalt op € 251,- aan vastrecht en op € 261,39 aan overige verschotten en op € 1.356, - aan salaris voor de advocaat;
verklaart dit vonnis voor zover het de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. van Lokven van der Meer
Uitgesproken ter openbare terechtzitting.
1489/1659