ECLI:NL:RBROT:2009:BJ8970

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
334152 / FT RK 09-483 Insolventienummer: 09/37 F
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake inzage in overeenkomst bij faillissement van architectenbureau

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechter-commissaris in het faillissement van [bedrijf 1], een architectenbureau dat betrokken was bij de ontwikkeling van het gebouw aan de Amsterdamse Zuidas. De rechtbank Rotterdam heeft op 8 september 2009 uitspraak gedaan in deze zaak. De appellanten, bestaande uit verschillende vennootschappen, hebben verzocht om inzage in een overeenkomst die betrekking heeft op de doorstart van [bedrijf 1]. De curator heeft echter bezwaar gemaakt tegen deze inzage, omdat dit nadelig zou kunnen zijn voor de boedel en de belangen van de gezamenlijke schuldeisers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de curator voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het boedelbelang niet gediend is met inzage in de overeenkomst, en dat de appellanten niet als schuldeiser kunnen worden aangemerkt. De rechtbank heeft de beschikking van de rechter-commissaris bekrachtigd, waarbij het belang van de boedel en de curator zwaarder weegt dan het belang van de appellanten bij controle van de curator. De rechtbank heeft geoordeeld dat de procedure van artikel 69 van de Faillissementswet niet bedoeld is voor de appellanten om hun contractuele positie te bepalen, en dat er geen grond is om het verzoek om inzage toe te wijzen. De uitspraak benadrukt de rol van de curator in het beheer van de boedel en de noodzaak om de belangen van alle schuldeisers in overweging te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rekestnummer: 334152 / FT RK 09-483
Insolventienummer: 09/37 F
Uitspraak: 8 september 2009
Beschikking van de meervoudige kamer op het hoger beroep van:
1. [appellant sub 1],
gevestigd te Amsterdam, alsmede haar vennoten:
2. [appellant sub 2],
gevestigd te ’s-Gravenhage,
3. [appellant sub 3],
gevestigd te Amsterdam,
4. [appellant sub 4],
gevestigd te Utrecht,
appellanten,
advocaat: mr. A. Knigge,
tegen de beschikking van de rechter-commissaris mr. W.E. Merens, hierna te noemen: de rechter-commissaris, van 6 juli 2009 in het faillissement van:
[bedrijf 1],
gevestigd te Rotterdam,
curator: [de curator],
advocaat: mr. Chr. Groenewoud.
Appellanten worden hierna aangeduid als “[appellanten]” (in vrouwelijk enkelvoud), [bedrijf 1] als “[bedrijf 1]” en [de curator] als de “curator”.
1. Het verloop van de procedure
1.1 De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
- het beroepschrift van 10 juli 2009, met productie 1 en 2;
- het aanvullend beroepschrift van 7 augustus 2009, met producties I tot en met III;
- het schriftelijke advies van de rechter-commissaris van 21 juli 2009;
- het faxbericht van mr. Groenewoud van 30 juli 2009, met bijlage;
- het faxbericht van mr. Groenewoud van 20 augustus 2009, met bijlage 1 en 2;
- het faxbericht van mr. Knigge van 20 augustus 2009, met bijlage IV, V en VI.
1.2 De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2009. Namens [appellanten] is bij deze gelegenheid het hoger beroep nader toegelicht door mr. Knigge, die daarbij pleitnotities heeft overgelegd. Het standpunt van de curator is nader toegelicht door mr. Groenewoud, die daarbij een pleitnota heeft overgelegd. Tevens zijn ter zitting verschenen de curator, [persoon 1], een vertegenwoordiger van [appellant sub 2] en een vertegenwoordiger van [appellant sub 4]
1.3 De rechtbank heeft de uitspraak van de beschikking in hoger beroep nader bepaald op heden.
2. De feiten
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten:
2.1 Bij vonnis van 20 januari 2009 van deze rechtbank is [bedrijf 1] in staat van faillissement verklaard, met benoeming van de rechter-commissaris als zodanig en met aanstelling van de curator als zodanig.
2.2 [bedrijf 1] is architect van het gebouw “[het gebouw]” aan de Amsterdamse Zuidas. [appellanten] is de ontwikkelaar van voornoemd gebouw. Op 27 april 2007 is de overeenkomst tussen [bedrijf 1] en [appellanten] ter zake “[het gebouw]” door [appellanten] ontbonden. Sindsdien twisten partijen over de financiële afwikkeling van die overeenkomst; partijen pretenderen over en weer vorderingen te hebben. [appellanten] heeft [bedrijf 1] bij brief van 22 januari 2009 aansprakelijk gesteld voor de schade ontstaan door tekortschieten van [bedrijf 1] jegens [appellanten] in de nakoming van haar verplichting jegens [appellanten] onder – onder andere – genoemde overeenkomst.
2.3 Op 3 februari 2009 heeft de curator met [persoon 1] overeenstemming bereikt over een doorstart van [bedrijf 1] (hierna: de Overeenkomst). Het eerste faillissementsverslag van 5 maart 2009 luidt, voor zover betrekking hebbend op de Overeenkomst:
“3.5 (…) In feite komt deze overeenkomst erop neer dat [persoon 1] de goodwill en de onderneming heeft overgenomen en op die wijze in staat werd gesteld om lopende projecten af te maken en overige projecten voort te zetten of aan te vangen. De curator heeft zich ertoe verbonden om mee te werken aan de overgang van overeenkomsten, waaronder overeenkomsten met opdrachtgevers, verhuurders, softwareleveranciers, leasemaatschappijen, nutsbedrijven, telefoon- en internetproviders en overeenkomsten met overige leveranciers van voorzieningen die de gefailleerde vennootschap van dienst waren bij haar bedrijfsvoering. [persoon 1] heeft zich er niet toe verplicht om voornoemde overeenkomsten over te nemen, noch heeft de curator enige garantie gegeven dat de wederpartijen bereid zullen zijn om de overeenkomsten over te nemen.
Ook de roerende zaken zijn aan [persoon 1] overgedragen, waarbij een afspraak is gemaakt met de pandhouder over de verdeling van de opbrengst daarvan. Bij deze verdeling is rekening gehouden met het voorrecht van de fiscus op grond van artikel 21 Invorderingswet op de kantoorinventaris zijnde bodemzaken. Over de koopprijs van de door [persoon 1] gekochte vermogensbestanddelen worden vooralsnog geen mededelingen gedaan, zo is in de overeenkomst besloten.
(…)
3.9 De curator heeft ook de onderhanden werken verkocht aan [persoon 1], althans een door hem nader aan te wijzen vennootschap. Voorts heeft de curator erkend dat de auteurs- en andere intellectuele eigendomsrechten die op de datum van het faillissement en daarvoor dienstbaar zijn geweest aan de bedrijfsvoering van de onderneming eigendom zijn van [persoon 1] of van een nader door hem aan te wijzen (rechts-) persoon. Deze erkenning vindt plaats onder de voorwaarden zoals uiteengezet in de tussen [persoon 1] en de curator gesloten koopovereenkomst (zie sub 3.5), waarvan de inhoud vertrouwelijk is.
(…)
De onderhanden projecten en derhalve de verschillende intellectuele eigendomsrechten hadden niet uitsluitend betrekking op projecten en ontwerpen in Nederland, maar tevens in Tsjechië, Rusland, Duitsland, Hongarije en nog een aantal andere landen. Dat heeft er eveneens toe geleid dat in dat kader ook in de relatie met opdrachtgevers en het toepasselijke recht een aantal internationaal privaatrechtelijke vraagstukken dienen te worden opgelost. Ook dat was gecompliceerd, omdat in het kader van een doorstart de factor tijd om te voorkomen dat opdrachtgevers de overeenkomsten zouden beëindigen en zouden weglopen een belangrijke factor was om tot een succesvolle doorstart te kunnen komen.
In het kader van een doorstart is niet uitsluitend met [persoon 1] onderhandeld, maar hebben zich kort na het faillissement een aantal grote Nederlandse en internationale partijen gemeld die bereid waren de projecten voort te zetten. Echter, gelet op de complicaties met betrekking tot de intellectuele eigendomsrechten is vastgesteld dat bij een doorstart de hoogste opbrengst uitsluitend was te realiseren door afspraken te maken met [persoon 1].”
2.4 Bij brief van 29 mei 2009 heeft mr. Knigge zich namens [appellanten] gericht tot de rechter-commissaris met het verzoek - zakelijk weergegeven - de curator te bevelen inzage te geven in de Overeenkomst.
2.5 De curator heeft zich bij brief van 30 juni 2009 aan de rechter-commissaris uitgelaten over dat verzoek. De curator geeft hierin aan dat inzage in de Overeenkomst nadelig zou kunnen zijn voor de boedel bij de incasso van de vorderingen van de boedel op [appellanten].
2.6 Bij beschikking van 6 juli 2009 heeft de rechter-commissaris het verzoek van [appellanten] afgewezen (hierna: de bestreden beschikking). De rechter-commissaris overweegt daarbij dat [appellanten] met haar verzoek een eigen belang nastreeft (immers het kunnen bepalen van haar eigen positie ten opzicht van [bedrijf 1] en derden), terwijl tegemoetkomen aan dat belang tot gevolg zou kunnen hebben dat de gezamenlijke schuldeisers daarvan nadeel ondervinden.
3. De beoordeling
3.1 Het hoger beroep is tijdig ingesteld en [appellanten] is aan te merken als partij die het verzoek heeft gedaan dat heeft geleid tot de bestreden beschikking. In zoverre is [appellanten] dan ook ontvankelijk in het hoger beroep.
3.2 Het beroep van [appellanten] strekt ertoe dat de bestreden beschikking wordt vernietigd en dat, opnieuw rechtdoende, de curator alsnog wordt bevolen inzage te geven in de Overeenkomst, op straffe van een dwangsom. [appellanten] heeft daartoe aangevoerd dat de gezamenlijke crediteuren, waaronder [appellanten], gelegenheid moeten hebben de Overeenkomst te beoordelen, zodat eventuele fouten van de curator kunnen worden hersteld.
3.3 De curator heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid, omdat [appellanten] niet is aan te merken als schuldeiser van [bedrijf 1]. Voor het overige heeft de curator geconcludeerd tot afwijzing van het hoger beroep, omdat zij met haar beroep een persoonlijk belang najaagt. Daarnaast geeft de curator aan dat hij door inzage in de Overeenkomst vooralsnog te weigeren, de belangen van de boedel zo goed mogelijk behartigd.
3.4 Het advies van de rechter-commissaris strekt tot afwijzing van het hoger beroep.
3.5 Ten aanzien van het ontvankelijkheidsverweer overweegt de rechtbank het volgende. De procedure als beschreven in artikel 69 Fw, waarvan thans hoger beroep, is ervoor bedoeld om de in dit artikel genoemde personen, waaronder schuldeisers van gefailleerde, de mogelijkheid te geven invloed uit te oefenen op het beheer en de vereffening van de failliete boedel. Aan de eisen van schuldeiserschap dienen in dat verband lichte eisen te worden gesteld, nu de definitieve vaststelling van (de omvang van) een vordering in faillissement eerst aan de orde is op de verificatievergadering; in geval van betwisting aldaar zal de vordering in een renvooiprocedure worden vastgesteld. [appellanten] heeft ter zitting aangegeven een vordering op [bedrijf 1] te hebben van tenminste € 1,1 miljoen aan schade en kosten als gevolg van de voortijdige beëindiging van haar overeenkomst met [bedrijf 1] terzake “[het gebouw]”. Hiermee heeft zij naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam aannemelijk gemaakt dat zij schuldeiser is in het faillissement van [bedrijf 1]. Het feit dat de boedel een (tegen)vordering op [appellanten] heeft, die de vordering van [appellanten] op de boedel mogelijk overtreft, doet daaraan niets af. [appellanten] is aldus ontvankelijk in haar inleidende verzoek, zoals dat thans in hoger beroep ter beoordeling voorligt.
3.6 Bij de verdere beoordeling moet vooropgesteld worden dat de procedure van artikel 69 Fw een schuldeiser uitsluitend de mogelijkheid biedt op te komen voor zijn belangen die hij in zijn hoedanigheid van schuldeiser heeft bij de wijze waarop het beheer en de vereffening van de boedel plaatsvinden.
3.7 Bij de beoordeling van de vraag of het boedel- en/of crediteurenbelang wordt geschaad door niet te bewilligen in de wens van [appellanten] om inzage te krijgen in de Overeenkomst, geldt het volgende als uitgangspunt. De afweging hoe activa het beste kunnen worden uitgewonnen betreft het beheer van de boedel, een taak waarmee bij uitstek de curator is belast. Hij behoort bij de uitoefening daarvan te handelen zoals in redelijkheid mag worden verlangd van een over voldoende inzicht en ervaring beschikkende curator die zijn taak met nauwgezetheid en inzet verricht. Richtsnoer daarbij is dat de curator alle bij de boedel betrokken belangen gelijkmatig behartigt overeenkomstig ieders recht en aanspraak en dat hij dat doet op een wijze die voor de boedel het meeste voordeel oplevert.
3.8 De curator heeft genoegzaam aannemelijk gemaakt dat in dit verband het boedel- en/of crediteurenbelang niet is gediend met een inzage in alle details van de Overeenkomst, teneinde een zo hoog mogelijke opbrengst uit de Overeenkomst te genereren ten behoeve van de gezamenlijke crediteuren. De curator heeft in dat verband onder andere gewezen op het feit dat de Overeenkomst nog niet geheel is uitgevoerd (daaronder begrepen betaling aan de boedel) en dat er met debiteuren respectievelijk opdrachtgevers van het verkochte onderhanden werk nog onderhandelingen gaande zijn. Het behoeft geen betoog dat indien de boedel gedwongen wordt reeds nu open kaart te spelen, haar (onderhandelings)positie ten aanzien van deze debiteuren en opdrachtgevers onder druk kan komen te staan, hetgeen een lagere opbrengst van de onder de Overeenkomst verkochte activa tot gevolg zou kunnen hebben, aldus de curator.
3.9 Tegen deze achtergrond dient dit (zwaarwegende) belang van de boedel bij voorlopige geheimhouding van de Overeenkomst zwaarder te wegen dan het belang van [appellanten] als schuldeiser bij controle van de curator, te meer nu [appellanten] desgevraagd niet heeft aangegeven waarom die controle thans plaats dient te vinden en dit niet eerst in een later stadium kan geschieden. Andere in het kader van deze procedure mee te wegen belangen van [appellanten] zijn gesteld noch gebleken. Overigens zijn geen feiten of omstandigheden gesteld die reeds nu zouden kunnen leiden tot het oordeel dat de curator fouten heeft gemaakt bij het beheer en vereffening van de boedel, zodat op grond daarvan inzage in de Overeenkomst gerechtvaardigd zou kunnen zijn.
3.10 Voor zover [appellanten] met het verzoek om inzage van de Overeenkomst beoogt om haar contractuele positie jegens de curator en derden terzake van “[het gebouw]” te kunnen bepalen, geldt dat de procedure als bedoeld in artikel 69 Fw hiervoor niet bedoeld is.
3.11 Bij deze stand van zaken, en gelet op de toezegging van de curator om in het eerstvolgende faillissementsverslag (begin september) reeds met nadere details over de Overeenkomst te komen, zoals de koopprijs, is de rechtbank met de rechter-commissaris van oordeel dat er thans geen grond is het door [appellanten] gedane verzoek toe te wijzen.
3.12 De slotsom is dat de bestreden beschikking op deze gronden moet worden bekrachtigd.
4. De beslissing
De rechtbank,
- bekrachtigt de beschikking van de rechter-commissaris van 6 juli 2009.
Deze beschikking is gegeven door mr N. Doordijn, mr. A.F.L. Geerdes en mr. H.W. Vogels in aanwezigheid van mr. L.T.A. van Eck als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 8 september 2009.
2057/1876/676/1954