ECLI:NL:RBROT:2009:BJ9010

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
311706/ HA ZA 08-1836
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vertegenwoordigingsbevoegdheid van vennoten van een vennootschap onder firma in relatie tot het handelsregister

In deze zaak, uitgesproken op 16 september 2009 door de Rechtbank Rotterdam, staat de vertegenwoordigingsbevoegdheid van vennoten van een vennootschap onder firma (vof) centraal. Eiseres, Intrum Justitia Nederland B.V., heeft gedaagden, waaronder een vennoot van de vof, aangesproken voor een openstaande schuld van € 7.512,91, voortvloeiend uit twee overeenkomsten met Vodafone Libertel N.V. De gedaagden hebben de vordering betwist, met als argument dat de vennoot die de overeenkomsten heeft gesloten, onbevoegd was om dit te doen, zoals blijkt uit de inschrijving in het handelsregister. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de vennoten beperkt is tot bedragen van € 500,=, en dat de overeenkomsten een groter belang hebben. Hierdoor is de vof niet gebonden aan de overeenkomsten en zijn de vorderingen van Intrum Justitia tegen gedaagden afgewezen. De rechtbank heeft Intrum Justitia veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden, terwijl gedaagde sub 3 in de kosten van de procedure is veroordeeld. De uitspraak benadrukt het belang van de inschrijving in het handelsregister voor de rechtszekerheid in het economisch verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM Sector civiel recht Zaak-/rolnummer: 311706/ HA ZA 08-1836
Uitspraak: 16 september 2009
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Intrum Justitia Nederland B.V., gevestigd te Den Haag, eiseres, advocaat mr. M. Teekens, - tegen - [gedaagde sub 1], gevestigd te Capelle aan den IJssel, gedaagde, advocaat: mr. A.G.H.M. Ganzeboom, 2. [gedaagde sub 2], wonende te [woonplaats 1], vennoot van gedaagde sub 1, gedaagde sub 2, advocaat: mr. A.G.H.M. Ganzeboom, 3. [gedaagde sub 3], vennoot van gedaagde sub 1, gedaagde sub 3, wonende te [woonplaats 2], die niet is verschenen. Partijen worden hierna aangeduid als "Intrum Justitia" respectievelijk "[gedaagde sub 1]", “[gedaagde sub 2]” en “[gedaagde sub 3]”. Voor zover [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] gezamenlijk worden bedoeld, worden zij aangeduid als “gedaagden”. 1 Het verloop van het geding 1.1 De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d.11 juli 2008 en de door Intrum Justitia overgelegde producties;
- incidentele conclusie tot vrijwaring; - conclusie van antwoord in het incident; - vonnis in het incident;
- conclusie van antwoord, met producties;
- tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 15 april 2009, waarbij een comparitie van partijen
is gelast;
- proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 10 augustus 2009; - de ter gelegenheid van de comparitie van partijen door Intrum Justitia overgelegde
zittingsaantekeningen tevens overlegging producties;
- akte aan de zijde van [gedaagde sub 1], met producties.
1.2 Tegen [gedaagde sub 3] is verstek verleend.
1.3 Voorts heeft de rechter de uitspraak van het vonnis bepaald op heden. 2 De vordering 2.1 De vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad gedaagden hoofdelijk te veroordelen te betalen aan eiseres een bedrag van € 7.512,91 ter zake van de hoofdsom met rente en kosten. Intrum Justitia heeft aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
2.2 Er zijn twee overeenkomsten (hierna: de overeenkomsten) tussen Vodafone Libertel N.V. (hierna: Vodafone) en [gedaagde sub 1] gesloten. 2.3 De vorderingsrechten van Vodafone Libertel N.V., tegenwoordig handelend onder de naam “Vodafone Libertel B.V.” zijn overgegaan op Intrum Justitia. 2.4 Uit hoofde van de overeenkomsten heeft Vodafone gefactureerd. Gedaagden hebben de facturen met een totale hoofdsom ad € 6.744,91 ondanks herhaalde aanmaning niet voldaan. Op grond van de van toepassing zijnde algemene voorwaarden van Vodafone zijn gedaagden de wettelijke handelsrente vermeerderd met twee procentpunten verschuldigd geworden. Naast voornoemd bedrag en gevorderde rente maakt Intrum Justitia aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke kosten ad € 768,00 in verband met de door Intrum Justitia verrichte werkzaamheden, althans de door Vodafone verrichte werkzaamheden, althans door de combinatie van werkzaamheden van Intrum Justitia en Vodafone. 3 Het verweer Inzake [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]
3.1 Het verweer van [gedaagde sub 2] strekt tot het niet ontvankelijk verklaren van Intrum Justitia in haar vorderingen, dan wel afwijzing van de vorderingen, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van Intrum Justitia in de kosten van het geding. 3.2 [gedaagde sub 2] heeft daartoe het volgende aangevoerd -zakelijk weergegeven en voor zover van belang- : [gedaagde sub 3] was onbevoegd tot het sluiten van de overeenkomsten namens de vof gelet op hetgeen in het handelsregister staat ingeschreven betreffende de vennootschap:
“Rechten t.o.v. derden: Er zijn beperkende bepalingen. Blijkens deze bepalingen zijn de
afzonderlijke vennoten afzonderlijk bevoegd tot een bedrag van
€ 500,--.”
3.3 Noch de vennootschap onder firma, noch [gedaagde sub 2] zijn daarom gebonden aan de overeenkomsten. De vorderingen tegen gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2 dienen dan ook te worden afgewezen.
4 De beoordeling Inzake [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]
4.1 Ter beoordeling ligt thans de vraag voor of [gedaagde sub 3], in naam van de vennootschap bevoegdelijk heeft gehandeld. Deze vraag wordt ontkennend beantwoord. De rechter overweegt daartoe het volgende.
4.2 Een derde die aanspraken jegens de vof geldend wil maken, kan afgaan op hetgeen in het handelsregister is ingeschreven, respectievelijk niet is ingeschreven. In het concrete geval is in het handelsregister (dat dient ter bevordering van de rechtszekerheid in het economisch verkeer) de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de vennoten van de vof beperkt in die zin, dat medewerking van beide vennoten wordt vereist voor het aangaan van verbintenissen met een belang dat een bedrag van € 500,= te boven gaat. In onderhavige zaak is het belang groter dan € 500,=, (daar vast is komen te staan dat beide overeenkomsten zijn gesloten voor de duur van 24 maanden ad € 100,= per maand, exclusief gebruikskosten). De inschrijving in het handelsregister waaruit de onbevoegdheid van vennoot [gedaagde sub 3] tot het sluiten van deze twee overeenkomsten kenbaar was, heeft derhalve tot gevolg dat de vof niet is gebonden aan de overeenkomsten. De vorderingen tegen [gedaagde sub 1] en tegen [gedaagde sub 2] zullen daarom worden afgewezen.
4.3 Intrum Justitia heeft [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet op goede gronden in rechte betrokken. Intrum Justitia zal dan ook, als de in het ongelijk gestelde partij -voor wat betreft [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]- worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
Inzake [gedaagde sub 3]
4.4 De vorderingen komen niet ongegrond of onrechtmatig voor en zullen derhalve worden toegewezen.
4.5 Als de in het ongelijkgestelde partij zal [gedaagde sub 3] worden verwezen in de kosten van de procedure.
5 De beslissing
De rechtbank,
Inzake [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]
wijst de vorderingen van Intrum Justitia af;
veroordeelt Intrum Justitia in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] bepaald op € 1.071,00, waarvan te voldoen:
a aan de griffier van deze rechtbank (rekeningnummer 19 23 25 892, ten name
van MvJ Arrondissement Rotterdam [545]), onder vermelding van zaak- en rolnummer):
€ 227,25 aan in debet gesteld vast recht;
€ 768,00 aan salaris voor de advocaat;
-------- +
€ 995,25
b aan de advocaat van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]:
€ 75,75 voor het niet in debet gestelde deel van het vast recht;
Inzake [gedaagde sub 3]
veroordeelt [gedaagde sub 3] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Intrum Justitia te betalen het bedrag van € 7.512,91 vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 lid 1 BW over het saldo dat aan hoofdsom, exclusief kosten, telkens, na elke credit- en debetmutatie, heeft uitgestaan, tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde sub 3] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Intrum Justitia bepaald op € 303,= aan vast recht, op € 71,80 aan overige verschotten en op € 768,= aan salaris voor de advocaat;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin.
Uitgesproken in het openbaar.
2032