Sector civiel recht
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 20 oktober 2009
Zaak-/rekestnummer: 339504 / J1 RK 09-1424
Beschikking in de zaak van:
de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Diemen,
namens bureau jeugdzorg Stadsregio Rotterdam,
hierna: de stichting,
met betrekking tot de jeugdige:
[naam jeugdige], geboren op [datum] 1991 te [geboorteplaats],
kind van [naam vader] en van de met het gezag belaste ouder
[naam moeder], wonende te [adres].
Het verloop van de procedure
Bij beschikking van 3 juni 2009 zijn de ondertoezichtstelling en de machtiging om de jeugdige in gesloten jeugdzorg te doen opnemen en te doen verblijven verlengd tot 22 oktober 2009.
De stichting heeft op 29 september 2009 een verzoekschrift ingediend strekkende tot het verlenen van een nieuwe machtiging om de jeugdige in gesloten jeugdzorg te doen verblijven.
Verzoeker heeft verklaard dat zich een geval voordoet als bedoeld in artikel 29b, derde lid van de Wet op de jeugdzorg. Met deze verklaring heeft de gedragswetenschapper die de jeugdige met het oog daarop kort geleden heeft onderzocht, ingestemd.
Van de stichting zijn faxberichten ingekomen d.d. 8 oktober 2009, met als bijlagen een instemmende verklaring van een gedragswetenschapper, het behandelplan en observatie-verslag van Rentray en een CIZ-indicatiebesluit.
Van de stichting is een brief ingekomen d.d. 9 oktober 2009, met als bijlage het plan van aanpak.
Van de stichting zijn faxberichten ingekomen d.d. 16 oktober 2009, met als bijlage onder andere een indicatiebesluit voor gesloten jeugdzorg.
Aan de jeugdige is als advocaat toegevoegd mr. A.J.M. Vélu.
De zaak is behandeld op 20 oktober 2009.
De jeugdige is ter zitting bijgestaan door zijn advocaat.
De beoordeling
De stichting heeft aan haar verzoek het volgende ten grondslag gelegd.
Bij de jeugdige is sprake van een ernstige gedragsstoornis, welke samenhangt met een reactieve hechtingsstoornis en waarbij reeds aanwijzingen zijn voor de ontwikkeling van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale kenmerken. Daarbij functioneert de jeugdige op licht verstandelijk beperkt cognitief niveau. De jeugdige verblijft sinds maart 2009 in de gesloten behandelsetting Rentray, waar hij wordt behandeld. De behandeling is echter, door de grote weerstand en het verzet van de jeugdige om mee te werken aan de behandeling, niet goed van de grond gekomen en hij is thans, hoewel hij [datum] 2009 achttien jaar wordt, (nog) niet in staat zelfstandig in de maatschappij te functioneren.
Voor de jeugdige is een CIZ-indicatie afgegeven voor de duur van 5 jaar voor een verblijf in een SGLVG-instelling, een besloten instelling voor verstandelijk gehandicapten voor zeer intensieve behandeling en begeleiding.
De Bruggen, een SGLVG-instelling in deze regio en een van de vijf SGLVG-instellingen in Nederland, heeft zich, na een positief verlopen intake-gesprek, bereid verklaard zich alsnog te beraden over de opname van de jeugdige, nu De Bruggen feitelijk de enige instelling is die de jeugdige behalve een verblijf ook een behandeling kan bieden.
Het enige alternatief voor een verblijf in De Bruggen is een verblijf in een LVG-instelling, een instelling voor licht verstandelijk gehandicapten.
In een LVG-instelling vindt echter geen behandeling plaats, terwijl de jeugdige deze wel behoeft. Daarbij komt dat de wachtlijsten voor een plaatsing in een LVG-instelling tussen de vijf en tien jaar bedragen.
Op 3 november 2009 besluit De Bruggen of de jeugdige kan worden geplaatst. Indien De Bruggen een positief besluit neemt is er binnen enkele weken zo niet direct een plek voor hem beschikbaar.
Het terugplaatsen van de jeugdige naar de thuissituatie alwaar momenteel geen goede systeembegeleiding en dagbesteding voorhanden zijn, brengt forse risico's mee voor de ontwikkeling en veiligheid van de jeugdige. De moeder is niet in staat hem de nodige structuur te bieden.
In de instemmingsverklaring van de gedragswetenschapper wordt gesteld dat het, gelet op het grote gevaar van recidiverend gedrag ten gevolge van zijn problematiek, van groot belang is voor de jeugdige dat zijn verblijf in gesloten jeugdzorg wordt voortgezet ter overbrugging naar een plek in een voor hem geschikte instelling. De jeugdige heeft volgens de gedragsdeskundige nog een lange behandeling en intensieve begeleiding nodig om op een veilige manier verder volwassen te worden.
De moeder van de jeugdige ondersteunt het verzoek van de stichting.
De jeugdige heeft ter zitting verklaard het eens te zijn met de plaatsing en behandeling in De Bruggen. Hij is het echter niet eens met een langer (gesloten) verblijf in de Rentray ter overbrugging naar een plaatsing in De Bruggen. Hij wil en kan ter overbrugging van de plaatsing in De Bruggen bij een vriend van hem wonen. Deze achttien-jarige vriend woont in de buurt van de Maashaven te Rotterdam. Een precies adres van hem ontbreekt. Voorts heeft de jeugdige ter zitting verklaard dat hij de voorkeur geeft aan een langer verblijf in De Hunnerberg, waar hij thans in het kader van een correctieplaatsing verblijft, boven terugplaatsing naar Rentray.
De advocaat heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de jeugdige gemotiveerd is voor verblijf en behandeling in De Bruggen. De advocaat heeft daarbij, onder verwijzing naar art. 5 van het Europees Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, hierna: het EVRM, gewezen op de uiterst beperkte mogelijkheid tot plaatsing in gesloten jeugdzorg van meerderjarigen.
Gelet hierop heeft de advocaat primair verzocht het verzoek van de stichting af te wijzen en subsidiair de machtiging voor kortere tijd dan verzocht te verlenen.
Op grond van de aan het verzoek ten grondslag gelegde motivering, de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de wetsgeschiedenis van de Wet op de jeugdzorg (hierna: Wjz) blijkt dat de mogelijkheid om een jongmeerderjarige te plaatsen in een instelling voor gesloten jeugdzorg slechts toegepast kan worden, indien deze vorm van vrijheidsbeneming proportioneel en subsidiair is. In verband met het proportionaliteitsbeginsel heeft de wetgever het van groot belang geacht hierbij aan te tekenen dat deze vorm van vrijheidsbeneming uitsluitend mogelijk is voor zover het gaat om voortzetting van jeugdzorg in een gedwongen kader die is aangevangen vóór het bereiken van de algemene meerderjarigheidsleeftijd én indien nog steeds sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren en nog steeds noodzaken tot verblijf in gesloten jeugdzorg. De voortzetting van een gesloten plaatsing na het bereiken van de 18-jarige leeftijd dient om te voorkomen dat een hulpverleningstraject aan een jeugdige in een gedwongen kader abrupt wordt afgebroken doordat de jeugdige de meerderjarigheidsleeftijd bereikt. Daarbij dient steeds een afweging gemaakt te worden van alle betrokken belangen en ook dient te worden aangegeven welke vooruitzichten er op korte termijn bestaan ten aanzien van de voortzetting van het behandeltraject en wanneer het traject wordt afgerond, aldus de bedoelde Memorie van Toelichting.
De rechtbank heeft in andere uitspraken ter zake verzoeken tot verlenging van een machtiging tot uithuisplaatsing in een instelling voor gesloten jeugdzorg voor een periode nadat een jeugdige 18 jaar is geworden - artikel 29a, eerste lid, van de Wjz - getoetst aan artikel 5 van het EVRM, welk artikel rechtstreekse werking heeft.
De strekking van deze uitspraken is dat plaatsing in een instelling voor gesloten jeugdzorg moet worden gezien als een vrijheidsbeneming op opvoedkundige gronden, hetgeen gelet op het bepaalde in artikel 5, eerste lid, aanhef en onder d, van het EVRM slechts toelaatbaar is ten aanzien van minderjarigen. In beginsel is artikel 29a, eerste lid, van de Wjz voor zover dit ziet op jeugdigen in de leeftijd van 18 tot 21 jaar - naar Nederlands recht meerderjarigen - derhalve in strijd met artikel 5 van het EVRM en moet mitsdien buiten toepassing worden gelaten, behoudens zeer bijzondere gevallen.
Ter adstructie verwijst de rechtbank naar de uitspraak van het gerechtshof 's-Gravenhage van 26 maart 2009, waarin is overwogen dat tegen de achtergrond van de zaak Eriksen tegen Noorwegen van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM) (EHRM, Eriksen v. Norway, arrest van 27 mei 1997, Recueil/Reports, 1997-III) het niet zo is dat "nimmer en onder geen enkele omstandigheid" voor toepassing van artikel 29a van de Wjz een uitzondering op het verbod van artikel 5 van het EVRM toelaatbaar is. In de Eriksen-zaak achtte het EHRM detentie voor een periode van korte duur in afwachting van verblijf elders met het EVRM in overeenstemming. In de zaak leidend tot haar uitspraak van 19 februari 2009 heeft deze rechtbank geen aanknopingspunten gevonden die analoge toepassing van deze uitspraak van het EHRM zouden kunnen rechtvaardigen.
De Raad van State heeft in het advies op de Wijziging van de Wjz onder verwijzing naar het arrest van het EHRM in de zaak Eriksen gesteld dat "niet uitgesloten behoeft te worden dat er enige ruimte kan worden gelaten voor een aansluitende periode van vrijheidsbeneming na het bereiken van de meerderjarigheidsleeftijd ingeval sprake is van een overbruggingsfase in afwachting van een daaropvolgende mogelijkheid van opvang of verblijf elders, doch dan dient op die mogelijke opvang concreet uitzicht op korte termijn te bestaan".
De rechtbank is van oordeel dat in de onderhavige situatie sprake is van een 'zeer bijzonder geval' in de hiervoor bedoelde zin en overweegt hiertoe als volgt.
Vaststaat dat er bij de jeugdige sprake is van ernstige opvoedingsproblematiek. De jeugdige is niet alleen een jongen met een cognitieve beperking, maar daarbij is een gedragsstoornis gediagnosticeerd en een persoonlijkheidsstoornis in wording. De jeugdige heeft ernstige gedragsproblemen naast een zwakke impuls -en agressieregulatie, zichtbaar in zowel verbale als fysieke agressie, dreigend gedrag naar anderen en zichzelf (waaronder diverse suïcidepogingen). Voorts is sprake van criminele activiteiten, een onrijpe gewetens-ontwikkeling en heeft hij moeite met het accepteren van regels en gezag. De jeugdige heeft de afgelopen drie jaar weliswaar verschillende vormen van behandeling ondergaan, maar zonder voldoende positief resultaat. Behandeling is nog steeds nodig.
Vooralsnog staat vast dat een behandeling binnen het SGLVG-circuit de enige vorm van behandeling is die er nog rest voor de jeugdige en dat De Bruggen de enige instelling binnen de regio is die aansluit op de behoeften en mogelijkheden van de jeugdige. Plaatsing in een LVG-instelling is geen alternatief, vanwege het feit dat daar niet de noodzakelijke behandeling kan worden geboden en voorts ook gelet op de lange wachtlijsten.
Terugplaatsing van de jeugdige in de thuissituatie is niet mogelijk en brengt op dit moment onacceptabele risico's voor zijn ontwikkeling en veiligheid met zich mee. De problematiek van de jeugdige is dermate zwaar dat van de moeder niet kan worden verwacht dat zij daarmee om kan gaan. Hetzelfde geldt naar het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het verblijf bij de achttien-jarige vriend van de jeugdige.
De rechtbank zal gelet op het vorenstaande en nu - zij het op dit moment niet met honderd procent zekerheid - sprake is van een concreet uitzicht op een overplaatsing naar een SGLVG-instelling binnen korte en afzienbare tijd na het bereiken van de achttienjarige leeftijd, en aan het wettelijk criterium dat er sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren nog steeds is voldaan, ter overbrugging naar een plaatsing in De Bruggen waar de jeugdige dagbesteding, groepsbehandeling en begeleiding zal ontvangen, machtiging verlenen voor verblijf van de jeugdige in een instelling voor gesloten jeugdzorg.
Nu ter zitting is gebleken dat op 3 november 2009 zal worden beslist of de jeugdige in De Bruggen terecht kan en ter zitting voorts is aangegeven dat er geen dan wel een minimale wachtlijst bestaat, zodat verwacht kan worden dat hij na acceptatie kort na 3 november 2009 zal worden geplaatst, zal de machtiging voor de duur van één maand worden verleend en zal het verzoek voor het overige worden aangehouden, met het verzoek aan de stichting de rechtbank schriftelijk op de hoogte te stellen over de stand van zaken.
Op grond van de overgelegde stukken, de afgelegde verklaringen en het vorenstaande is de kinderrechter van oordeel dat de jeugdige ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen heeft, die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de verlenging van het verblijf in gesloten jeugdzorg voor de duur van één maand noodzakelijk is om te voorkomen dat de jeugdige zich aan de zorg die hij nodig heeft zal onttrekken of door anderen daaraan zal worden onttrokken.
De beslissing
Verleent machtiging om de jeugdige in gesloten jeugdzorg te doen verblijven tot
20 november 2009.
Verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
En alvorens verder te beslissen:
Bepaalt dat het verhoor van de jeugdige, zijn advocaat, de belanghebbenden en de stichting in deze zaak zal plaatsvinden op 18 november 2009 te 12.55 uur in het gerechtsgebouw te Rotterdam, Wilhelminaplein 100/125.
De zaak zal op genoemde datum en tijdstip, behoudens onvoorziene omstandigheden, worden behandeld door mr. Marseille, kinderrechter.
Bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping van de jeugdige, zijn advocaat, de belanghebbenden en de stichting.
Verzoekt de stichting uiterlijk één week voor de genoemde datum de kinderrechter de verzochte rapportage te doen toekomen.
Deze beschikking is gegeven door mr. Marseille, voorzitter, tevens kinderrechter, mrs. Van Driel en Holierhoek, kinderrechters,
in bijzijn van Don-van Loopik, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
Bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr Van Driel.