ECLI:NL:RBROT:2009:BK1785

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/652531-09
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Asscheman-Versluis
  • A. van Dort
  • J. Schreuder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kwalificatie van bezit onderdeel vuurwapen en mishandeling binnen familieverband

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 oktober 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die haar broer heeft mishandeld en bedreigd. Het onderzoek op de terechtzitting vond plaats op 21 september 2009. De verdachte werd beschuldigd van het proberen van moord of zware mishandeling, en van bedreiging en mishandeling van haar broer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 24 mei 2009 in Rotterdam haar broer heeft mishandeld door hem in de arm te bijten, wat leidde tot letsel en pijn. Daarnaast heeft zij hem bedreigd met een mes, waarbij zij stekende bewegingen in zijn richting maakte. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot moord of zware mishandeling, omdat dit niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel schuldig was aan de bedreiging en mishandeling, en dat haar beroep op noodweer en noodweerexces niet aannemelijk was. De verdachte had een beroep gedaan op noodweer, stellende dat haar broer haar had bedreigd en geslagen, maar de rechtbank oordeelde dat haar reactie disproportioneel was. De rechtbank legde een werkstraf op van 60 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, en bepaalde dat vervangende hechtenis zou worden toegepast als de verdachte de werkstraf niet naar behoren verrichtte. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar leeftijd en het feit dat zij geen eerdere veroordelingen had voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Parketnummer: 10/652531-09
Datum uitspraak: 5 oktober 2009
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Paramaribo (Suriname),
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres: [woonadres verdachte].
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2009.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
Het ten laste gelegde komt er op neer dat de verdachte haar broer heeft getracht van het leven te beroven of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (onder 1primair ten laste gelegde) dan wel haar broer heeft bedreigd (onder 1 subsidiair ten laste gelegde) en voorts dat zij haar broer heeft mishandeld (onder 2 tenlastegelegde).
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Pols heeft gerekwireerd tot:
- vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde;
- bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde;
- ontslag van alle rechtsvervolging van het onder 2 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
MOTIVERING VRIJSPRAAK
Het onder 1 primair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Deze vrijspraak zal niet nader worden gemotiveerd nu de officier van justitie ook vrijspraak heeft gevorderd terwijl ook door de verdachte zelf is aangevoerd dat zij deze feiten niet heeft gepleegd.
BEWIJSMOTIVERING EN BEWEZENVERKLARING
feit 2
Aangezien de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit, zoals hierna bewezen verklaard, heeft bekend, wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, te weten:
1.
de bekennende verklaring van de verdachte op de terechtzitting;
2.
een ambtsedig proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond, d.d. 25 mei 2009, genummerd 2009176505-17, opgemaakt door de opsporingsambtenaren F. Kemp en M.G. Miedema (verklaring van [naam slachtoffer]).
Gelet op de inhoud van deze bewijsmiddelen is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
zij op 24 mei 2009 te Rotterdam, opzettelijk haar broer [naam slachtoffer] heeft mishandeld, immers heeft zij, verdachte, opzettelijk meermalen in de linkeronderarm van die [naam slachtoffer] gebeten, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
feit 1 subsidiair
Van de volgende niet-betwiste feiten en omstandigheden wordt uitgegaan.
Op 24 mei 2009 heeft de verdachte in de woning van haar moeder, [naam getuige], te Rotterdam tijdens een onenigheid met haar broer [naam slachtoffer] een mes gepakt.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte toen en daar met dat mes, zoals is tenlastegelegd, stekende of zwaaiende beweging in de richting van haar broer heeft gemaakt. De verdachte heeft dit ontkend.
De rechtbank volgt het standpunt van de officier van justitie.
De broer van de verdachte, [naam slachtoffer], heeft verklaard dat de verdachte op voornoemde datum en plaats met het mes een stekende beweging heeft gemaakt in de richting van zijn lichaam. Zijn verklaring komt op dit onderdeel overeen met de verklaring van de moeder van de verdachte [naam getuige]. Daarom word uitgegaan van de juistheid van deze verklaringen, met verwerping van het verweer dat de verklaring van de moeder van de verdachte onbetrouwbaar is.
Gelet op het bovenstaande is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
zij op 24 mei 2009 te Rotterdam haar broer, [naam slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een mes een stekende beweging in de richting van het lichaam van die [naam slachtoffer] gemaakt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
STRAFBAARHEID FEITEN EN STRAFBAARHEID VERDACHTE
De bewezen feiten leveren op:
1. subsidiair:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
2.
mishandeling.
De verdachte heeft een beroep gedaan op noodweer dan wel noodweerexces. Zij heeft daartoe aangevoerd dat haar broer, nadat hij haar kort tevoren telefonisch met de dood had bedreigd, naar de woning van haar moeder is gekomen. Hij heeft de verdachte daar meteen na binnenkomst, meerdere malen in het gezicht gestompt. Om te voorkomen dat hij hiermee door zou gaan heeft zij haar broer meerdere malen in zijn onderarm gebeten. Kort daarna is zij op de grond terecht gekomen. Haar broer heeft haar toen in haar rug getrapt en aan haar arm over de grond gesleept. Op enig moment kon zij opstaan en heeft toen een mes gepakt en dat ter afwering getoond aan haar broer.
Deze door de verdachte gegeven lezing van het gebeuren wordt niet aannemelijk geacht. Met name wordt niet aannemelijk geacht dat de verdachte haar broer pas heeft gebeten nadat zij door hem in het gezicht was geslagen en evenmin dat zij het mes heeft gepakt nadat zij daarna door het slachtoffer was getrapt en over de grond was gesleept.
Op grond van de stukken en het verdere onderzoek op de terechtzitting wordt er van uitgegaan dat de gebeurtenissen zich in een andere volgorde hebben voorgedaan en wel als volgt:
Nadat de broer van de verdachte in de woning was binnengekomen heeft hij de verdachte hardhandig beetgepakt en haar uit de woning proberen te verwijderen. De verdachte heeft haar broer daarop meermalen in zijn onderarm gebeten. Om dit te doen ophouden heeft haar broer de verdachte in het gezicht geslagen. De verdachte is daarna op de grond terechtgekomen en heeft toen zij weer was opgestaan het mes gepakt waarmee ze, zoals is bewezen verklaard, een stekende beweging in de richting van haar broer maakte. Voordat de broer van de verdachte de woning binnenkwam heeft hij de verdachte aan de telefoon gehad. De verdachte voelde zich bedreigd door het telefoontje van haar broer en heeft daarom de politie gebeld. Tevens heeft zij uit voorzorg het mes uit de keuken gepakt.
Uitgaande van deze feitelijke situatie dient het beroep op noodweer te worden verworpen.
Zowel de reactie om haar broer te bijten toen hij haar hardhandig had beetgepakt om haar uit de woning te verwijderen als haar reactie om, nadat zij door hem was geslagen en op de grond terecht was gekomen, een mes te hanteren zijn disproportioneel; de verdachte heeft daarmee de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden. Bovendien handelde de broer van de verdachte niet wederrechtelijk toen hij als reactie op het bijten door de verdachte haar in het gezicht sloeg. De daaropvolgende reactie van de verdachte staat ook daarom aan een beroep op noodweer in de weg.
Voor zover de verdachte heeft willen betogen dat de overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging een gevolg is geweest van een bij haar ontstane hevige gemoedsbeweging dient dit betoog te worden verworpen nu niet aannemelijk is geworden dat die gemoedsbeweging een onmiddellijk gevolg is geweest van het gedrag van (de beweerdelijk aanval door) haar broer. Het beroep op noodweerexces wordt daarom eveneens verworpen.
De feiten zijn strafbaar en de verdachte is strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft in het huis van haar moeder haar broer meerdere malen in de arm gebeten en hem met een mes bedreigd. Dit heeft zij gedaan omdat zij geen gevolg wilde geven aan de wens van haar broer om uit de woning van haar moeder te vertrekken. Een dergelijke agressieve reactie kan niet worden getolereerd. Door de beten heeft het slachtoffer pijn ondervonden en letsel opgelopen. Door het mes te pakken heeft de verdachte een situatie veroorzaakt die beangstigend moet zijn geweest voor het slachtoffer en de moeder van de verdachte en die gemakkelijk tot veel ernstiger gevolgen had kunnen leiden.
Een werkstraf van enige duur wordt daarom passend geacht.
Bij het bepalen van die strafsoort en de duur daarvan is mede in aanmerking genomen dat de verdachte en haar broer de zaak inmiddels hebben uitgepraat en dat haar broer geen behoefte meer heeft aan bestraffing van de verdachte. Bovendien lijkt de verdachte welgemeende spijt van haar handelen te hebben.
Tevens is gelet op het feit dat de verdachte blijkens het op haar naam gesteld uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 31 augustus 2009 niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Verder is rekening gehouden met het feit dat de verdachte, die bijna 52 jaar oud is, een fulltime baan heeft
Hierin wordt tevens aanleiding gezien een gedeelte van de werkstraf voorwaardelijk op te leggen, mede om de verdachte er in de toekomst van te weerhouden wederom strafbare feiten te plegen.
Er wordt een zwaardere werkstraf opgelegd dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat de verdachte, anders dan waartoe de officier van justitie heeft gerekwireerd, niet alleen strafbaar is voor het onder 2 tenlastegelegde feit maar tevens ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
legt de verdachte een taakstraf op bestaande uit een werkstraf voor de duur van 60 (zestig) uren, waarbij de Stichting Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de werkstraf dient te bestaan;
bepaalt dat van deze werkstraf een gedeelte groot 40 (veertig) uren niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten;
stelt daarbij een proeftijd vast van 2 (twee) jaren; de tenuitvoerlegging kan worden gelast
indien de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde werkstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van 2 uren per dag, zodat na deze aftrek 18 (achttien) uren onvoorwaardelijk te verrichten werkstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 29 dagen (9 dagen voor het voorwaardelijke deel en 20 dagen voor het onvoorwaardelijk deel).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Asscheman-Versluis, voorzitter,
en mrs. Van Dort en Schreuder, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Sannes, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 oktober 2009.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bij vonnis van 5 oktober 2009
TEKST TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
zij op of omstreeks 24 mei 2009 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een
persoon genaamd, [naam slachtoffer] (haar broer) van het leven te beroven, althans
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
één of meermalen, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp,
zwaaiende en/of stekende bewegingen in de richting van het lichaam van die
[naam slachtoffer] heeft gemaakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 287/302 jo 45 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
zij op of omstreeks 24 mei 2009 te Rotterdam
haar broer, [naam slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven
gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk
dreigend één of meermalen, met een mes, althans een scherp en/of puntig
voorwerp, zwaaiende en/of stekende bewegingen in de richting van het lichaam
van die [naam slachtoffer] gemaakt;
(artikel 285 Wetboek van Strafrecht)
2.
zij op of omstreeks 24 mei 2009 te Rotterdam,
opzettelijk haar broer [naam slachtoffer] heeft mishandeld, immers heeft zij,
verdachte, opzettelijk één of meermalen in de linkeronderarm en/of rechter
schouder van die naam slachtoffer] gebeten, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn
heeft ondervonden;
(artikel 300 Wetboek van Strafrecht)