ECLI:NL:RBROT:2009:BK3285

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
311240 / HA ZA 08-1770
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid architect/constructeur voor schade door niet-bewijs van noodzaak dakvervanging

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van een architect/constructeur die door de koper van een woning is ingeschakeld voor advies over houtaantasting. De koper heeft op advies van de architect het dak van de woning laten vervangen, maar de verwijderde houtdelen zijn niet bewaard. De koper heeft de verkoper aangesproken op non-conformiteit, maar in de procedure tegen de verkoper kon niet worden bewezen dat de vervanging van het dak noodzakelijk was. De rechtbank heeft een deskundigenbericht bevolen, maar de deskundige concludeerde dat op basis van de beschikbare gegevens niet kon worden vastgesteld of de vervanging terecht was. De vordering van de koper tegen de verkoper werd afgewezen.

Vervolgens heeft de koper de architect/constructeur aangesproken voor de schade die hij heeft geleden door het missen van de kans om in de procedure tegen de verkoper in het gelijk te worden gesteld. De koper stelde dat het rapport van de architect niet bruikbaar was als bewijs. De rechtbank oordeelde dat het uitbrengen van een rapport dat als bewijs kon dienen niet tot de opdracht van de architect behoorde. Het was aan de koper om zich te laten voorlichten over de juridische aspecten van de procedure. De rechtbank concludeerde dat het risico dat het verwijderde hout niet meer beschikbaar was voor onderzoek voor rekening van de koper kwam. De vordering van de koper tegen de architect werd afgewezen, omdat niet was komen vast te staan dat de houtaantasting aan normaal gebruik van de woning in de weg stond. De rechtbank wees de vordering af en veroordeelde de koper in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht, enkelvoudige kamer
zaaknummer / rolnummer: 311240 / HA ZA 08-1770
Vonnis van 7 oktober 2009
in de zaak van
1. [eiser sub 1],
2. [eiseres sub 2],
beiden wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. F.M. Oudolf,
tegen
1. [gedaagde sub 1],
gevestigd te Vlaardingen,
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats 2],
3. [gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats 2],
gedaagden,
advocaat mr. J. Kneppelhout.
Eisers zullen hierna [eisers] genoemd worden. Gedaagden zullen hierna afzonderlijk [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] en gezamenlijk [gedaagden] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 7 juli 2008,
- de conclusie van antwoord,
- de conclusie van repliek,
- de conclusie van dupliek.
1.2. Hierna is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [gedaagde sub 2] is architect en constructeur en sinds 1975 werkzaam als zelfstandig expert bouwkundige schade. [gedaagde sub 2] en zijn echtgenote [gedaagde sub 3] zijn vennoten van [gedaagde sub 1], een adviesbureau op het gebied van architectuur en constructie van panden.
2.2. Eind 2000 heeft [eisers] [gedaagde sub 2] opdracht gegeven onderzoek te verrichten naar een geconstateerde houtaantasting in de kap van de door hem in januari 2000 gekochte woning aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning). Bij faxbericht van
18 december 2000 is de opdracht als volgt door [eisers] aan [gedaagde sub 2] bevestigd:
(...) U inspecteert de woning op schade door inmiddels aangetoonde houtworm. U maakt foto’s en
maakt een verslag en u ontvangt van mij beschikbare bouwtekeningen die u bij uw advies m.b.t.
herstelwerkzaamheden kunt gebruiken. Op grond hiervan maakt u een begroting van deze
herstelwerkzaamheden. Voor deze inspanningen zult u maximaal drieduizend gulden declareren (excl.
B.T.W. 17,5 %). U wilt beschikbaar zijn als getuige in een eventueel volgende rechtsprocedure.
(...)
2.3. Op 20 december 2000 heeft [gedaagde sub 2] onderzoek verricht naar de houtaantasting. In het op 23 december 2000 door [gedaagde sub 2] uitgebrachte expertiserapport is -voor zover hier van belang- het volgende opgenomen:
(...)
2.3. Bij het onderzoek door ondergetekende op 20-12-2000 werd vastgesteld dat bij het
hoofdgebouw de zolderbalklaag met vloerhoet en de sporenkap met dakhout zijn aangetast. (...)
2.5. De mate van aantasting van de houten onderdelen bepaalt in belangrijke mate de sterkte en
stijfheid van de betreffende constructie. Hoewel de resterende sterkte en stijfheid alleen door een
destructief onderzoek kunnen worden vastgesteld, kan steekproefsgewijs een redelijk nauwkeurige
benadering worden verkregen. De resterende houtkwaliteit wordt daarbij bepaald met een
penetrometer, waarbij de diepte van de indringing van een stift de drukvastheid aangeeft, door de
blijvende netto houtafmetingen en door de doorsnedecapaciteit. Bij het onderzoek werd vastgesteld
dat de houtkwaliteit in gunstigste geval bij benadering voldoet aan de waarden van K13, zoals
vastgelegd in NEN6760.
2.6. Bij het onderzoek op 20-12-2000 zijn de zolderbalklaag en de kap ingemeten. Uit berekeningen
overeenkomstig de voorschriften TGB1990 blijkt dat zowel de zolderbalklaag als de kap niet voldoen. De sterkte en stijfheid van de constructie zijn in beide gevallen ruim onvoldoende. Voor wat betreft
de constructie die de vloer en wanden van de badkamer draagt moet gesteld worden dat er sprake is
van een gevaarlijke situatie.
(...)
3.3. Op grond van genoemde bevindingen is het noodzakelijk dat de zolder en de kap van het
hoofdgebouw vervangen worden. Een eventueel herstel van de bestaande constructie door
aanpassingen/versterkingen is niet goed uitvoerbaar, geeft door ruimtebeslag een waardevermindering
en brengt gevaar voor een verdere aantasting met zich mee.
(...)
2.4. Bij brief van 11 januari 2001 heeft de rechtsbijstandverzekeraar van [eisers] de verkopers van de woning (hierna: de verkopers) in gebreke gesteld. Bij brief van 5 februari 2001 heeft de advocaat van de verkopers iedere aansprakelijkheid van de hand gewezen.
2.5. De door [eisers] ingeschakelde aannemer is op 5 februari 2001 aangevangen met de sloop- en vervangingswerkzaamheden aan het dak. De aannemer heeft ter zake een bedrag van f. 248.802,46 of te wel € 112.901,63 aan [eisers] in rekening gebracht.
2.6. Bij brief van 16 februari 2001 heeft de advocaat van de verkopers de rapportage van [gedaagde sub 2] inhoudelijk betwist en de advocaat van [eisers] verzocht om het hout dat verwijderd is te bewaren, zodat daarnaar nog kan worden gekeken. In reactie daarop heeft de advocaat van [eisers] bij brief van 19 februari 2001 de advocaat van de verkopers bericht dat de aangetaste houtdelen door [eisers] worden bewaard en dat desgewenst afspraken kunnen worden gemaakt met betrekking tot eventueel daaraan te verrichten onderzoek.
2.7. [eisers] is eind 2001 bij de rechtbank Zutphen een civielrechtelijke procedure tegen de verkopers gestart, waarbij hij schadevergoeding heeft gevorderd op grond van non-conformiteit dan wel dwaling. Tevens heeft in 2001 op verzoek van [eisers] bij de rechtbank Zutphen een voorlopig getuigenverhoor plaatsgevonden, waarbij zeven getuigen zijn gehoord, waaronder [gedaagde sub 2].
2.8. Bij tussenvonnis van 1 oktober 2003 heeft de rechtbank Zutphen onder meer het volgende overwogen:
(...) Nu [eisers] na sloop de verbouwing ter hand hebben genomen, waarbij het oude dak is
afgevoerd, kan de situatie ten tijde van de levering van de woning niet meer worden onderzocht door
een door de rechtbank te benoemen deskundige. Wel kan aan een deskundige worden gevraagd om
het rapport van [gedaagde sub 2] d.d. 23 december 2000 (...) aan een kritisch onderzoek te onderwerpen,
daar waar het betreft de betrouwbaarheid van de door [gedaagde sub 2] gevolgde onderzoeksmethode, de
door hem toegepaste normering alsmede de door [gedaagde sub 2] getrokken conclusie dat algehele
vervanging van vloer en dak noodzakelijk was. (...)
Vervolgens heeft de rechtbank Zutphen bij dit tussenvonnis een deskundigenonderzoek bevolen door [deskundige] (hierna: [deskundige]) van TNO Bouw ter beantwoording van de volgende vragen:
a. is de door [gedaagde sub 2] in zijn expertiserapport d.d. 23 december 2000 getrokken
conclusie dat algehele vervanging van vloer en dak uit veiligheidsoogpunt noodzakelijk was juist,
mede in aanmerking genomen de betrouwbaarheid van de door [gedaagde sub 2] gevolgde
onderzoeksmethode, de omvang van het onderzoek, de door [gedaagde sub 2] toegepaste normering en de
door hem uitgevoerde controleberekeningen verdiepingsvloer d.d. 23 december 2000 en
controleberekeningen sporenkap d.d. 17 juni 2003?
b. indien algehele vervanging van vloer en/of dak niet noodzakelijk was, welke maatregelen hadden dan getroffen moeten worden om de constructie van vloer en/of dak daar waar nodig te verstevigen,
en welke kosten zou dat met zich hebben gebracht (prijspeil 2001)?
c. (...)
2.9. In het door [deskundige] op 12 december 2003 uitgebrachte deskundigenbericht is
-voor zover hier van belang- het volgende opgenomen:
(...)
Op basis van de beschikbare gegevens is niet meer na te gaan in hoeverre terecht is besloten de
constructie van de kap en vloer te vervangen. Naar het oordeel van de deskundige was hiervoor
aanvullend onderzoek noodzakelijk geweest, waarbij de constructie blootgelegd zou moeten worden.
(...) De kap zou gestript moeten worden van de bekleding. Het is onmogelijk van tevoren exact in te
schatten welke kosten en welke tijdsduur zou zijn gemoeid met de (...) methode van herstel. Dit zal
pas in de loop van het inspectie- en herstelproces duidelijk worden. Op basis van ervaring oordeelt de
deskundige dat deze in de orde van 40% tot 60% van de kosten voor totale vervanging van de kap
zouden liggen.
(...)
Op basis van de voorgelegde stukken en het fotomateriaal, mede inachtneming genomen dat het
oorspronkelijke hout niet meer beschikbaar is voor inspectie meent TNO Bouw dat er onvoldoende
materiaal beschikbaar is waaruit geconcludeerd kan worden dat de mate van aantasting de algehele
vervanging rechtvaardigde. Naar het oordeel van TNO Bouw is het onderzoek uitgevoerd vanuit een
algemene constructieve invalshoek, met te weinig aandacht voor de specifieke
houtaantastingsaspecten. De relatie tussen vochtaantasting en sterkte is onvoldoende samenhangend
beoordeeld. Om hiervan een goed beeld te krijgen was verder onderzoek noodzakelijk.
(...)
2.10. Ter uitvoering van het tussenvonnis van de rechtbank Zutphen van 15 december 2004 heeft op 10 mei 2005 een zitting plaatsgevonden, waarbij [deskundige] een mondelinge toelichting op diens rapport heeft gegeven en ook de daarbij aanwezige [gedaagde sub 2] antwoorden op vragen van de rechtbank heeft gegeven.
2.11. Bij vonnis van 20 juli 2005 heeft de rechtbank Zutphen de vordering van [eisers] tegen de verkopers afgewezen, daartoe onder meer overwegende:
2.12. De bevindingen en conclusies van de deskundige [deskundige] worden overgenomen door de
rechtbank en tot de hare gemaakt. Uit (...) het deskundigenbericht van [deskundige] en uit het proces-
verbaal tot nadere toelichting en aanvulling van deskundigenbericht volgt dat thans niet meer is na te
gaan of het onderzoek zoals door [gedaagde sub 2] verricht, de door hem getrokken conclusie dat het
gehele dak diende te worden vervangen, kan dragen. Met name wringt daarbij dat [gedaagde sub 2] het
door hem uitgevoerde onderzoek niet in voldoende mate heeft geadministreerd en gedocumenteerd.
(...)
2.16. Nu niet meer is na te gaan of het onderzoek door [gedaagde sub 2] de conclusie rechtvaardigde
dat het gehele dak en de vloer vervangen diende te worden, klemt het punt dat het dak en de vloer zijn
gesloopt en afgevoerd, zodat, op twee stukken hout na, die zijn gedeponeerd ter griffie van de
rechtbank, ook thans niet meer kan worden vastgesteld of het hout in zodanige mate was aangetast,
dat de woning gelet op die aantasting niet geschikt was voor normaal gebruik. Dit moet voor risico
van [eisers] blijven, nu hij ervoor heeft gekozen dit hout niet te bewaren. De twee gedeponeerde
stukken hout kunnen wat dat betreft ook geen uitsluitsel bieden. Het betreft hier immers slechts een
klein deel van de totale houthoeveelheid.
2.17. (...) Nu [eisers] aanspraak maakt op integrale vergoeding, had het, gelet op zijn bewijslast,
ook op zijn weg gelegen om al dit hout te bewaren zodat het aan een nader onderzoek had kunnen
worden onderworpen.
2.18. Gelet op het voorgaande moet worden geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat de
aantasting van het hout door houtworm aan een normaal gebruik van de woning in de weg staat.
2.12. Bij arrest van 13 juni 2006 heeft het gerechtshof te Arnhem de vonnissen van de rechtbank Zutphen bekrachtigd. Het gerechtshof heeft daartoe onder meer het volgende overwogen:
4.9. Voor en ten tijde van de sloopwerkzaamheden, die zijn aangevangen op 5 februari 2001, was
[eisers] (...) bekend met het de aansprakelijkheid betwistende standpunt van [persoon 1] (en [persoon 2])
[rb: de verkopers]. De advocaat van [eisers] heeft nota bene nog op 19 februari 2001
schriftelijk bevestigd dat de aangetaste houtdelen worden bewaard c.q. opgeslagen. Indien dan later
blijkt dat niet al dat hout is bewaard (...) komt dat voor risico van [eisers], die er immers op bedacht
diende te zijn (...) dat hij de door hem gestelde non-conformiteit diende te bewijzen.
2.13. Bij brief van 13 december 2007 heeft de advocaat van [eisers] [gedaagden] aansprakelijk gesteld voor de schade die [eisers] heeft geleden als gevolg van het missen van de redelijke kans op succes in de tegen de verkopers aangespannen procedures.
3. Het geschil
3.1. [eisers] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, een hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] tot betaling van € 149.007,78, vermeerderd met rente over € 123.968,03 vanaf 22 december 2007 dan wel over € 149.007,78 vanaf 7 juli 2008 tot aan de dag van volledige voldoening. Daarnaast vordert [eisers] een veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten.
3.2. [eisers] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde sub 2] in de uitvoering van de overeenkomst van opdracht jegens hem ernstig toerekenbaar is tekortgeschoten, nu zijn deskundigenonderzoek niet bruikbaar was als bewijs, hetgeen tot gevolg heeft gehad dat de vordering tot schadevergoeding van [eisers] tegen de verkopers door de rechtbank Zutphen is afgewezen. Volgens [eisers] had zijn vordering tegen de verkopers een reële en redelijke kans van slagen gehad, indien het onderzoek en het rapport van [gedaagde sub 2] zorgvuldig en deugdelijk waren geweest en is die kans hem met en door de wanprestatie van [gedaagde sub 2] ontnomen althans onthouden. [eisers] verwijt [gedaagde sub 2] in het bijzonder dat de opzet en methodiek van zijn onderzoek ouderwets en gebrekkig was, dat de door hem gemaakte foto's van de houtaantasting, gedane steekproeven en genomen houtmonsters niet representatief waren voor de ernst en mate van houtaantasting, dat hij hem niet gewezen heeft op de risico's van het opvolgen van zijn advies, dat hij hem niet geadviseerd heeft het hout na de sloop te bewaren en dat hij geen enkel voorhoud heeft gemaakt bij het geven van zijn advies.
3.3. [gedaagden] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.1. [gedaagden] beroept zich op verjaring van het vorderingsrecht van [eisers] Hij voert in dit verband aan dat [eisers] hem pas op 13 december 2007 voor het eerst heeft aangesproken tot vergoeding van de gestelde schade, terwijl [eisers] reeds in 2001, toen de verkopers in reactie op hun aansprakelijkheidsstelling het rapport van [gedaagde sub 2] hebben betwist, bekend moest worden verondersteld met de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon.
4.1.2. [gedaagden] kan hierin niet gevolgd worden. Artikel 3:310 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat een rechtsvordering tot vergoeding van schade verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de aansprakelijke persoon bekend is geworden. Hierbij gaat het erom dat de benadeelde daadwerkelijk bekend is met de schade en de aansprakelijke persoon. Nu onvoldoende is onderbouwd waarom [eisers] al vóórdat door de rechtbank Zutphen op 20 juli 2005 eindvonnis is gewezen bekend was met de thans gestelde door [gedaagden] veroorzaakte schade, die erin bestaat dat zijn vordering niet werd toegewezen, is de verjaringstermijn in ieder geval tot die datum niet aangevangen. Op het moment dat [eisers] bij brief van 13 december 2007 [gedaagden] aansprakelijk stelde voor de door hem geleden schade, was de verjaringstermijn dus nog niet verstreken.
4.2. Vervolgens is de vraag aan de orde of [gedaagde sub 2], zoals [eisers] stelt, is tekort geschoten in de zorg die hij als goed opdrachtnemer in acht diende te nemen. Daartoe moet worden beoordeeld of [gedaagde sub 2] bij de uitvoering van de opdracht heeft gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot te werk zou zijn gegaan.
4.3.1. Voor die beoordeling is allereerst van belang dat wordt vastgesteld wat de aan [gedaagde sub 2] verstrekte opdracht inhield, nu partijen daarover van mening verschillen. [eisers] stelt dat [gedaagde sub 2] gelet op de opdrachtbevestiging wist althans kon weten dat zijn onderzoek en rapport van groot belang zouden zijn voor het verkrijgen van schadevergoeding van de verkopers en dus -althans zo begrijpt de rechtbank de stellingen van [eisers]- ter uitvoering van de opdracht een rapport diende op te stellen die bruikbaar was als bewijs in de procedure tegen de verkopers. [gedaagden] betwist dit en voert aan dat [gedaagde sub 2] enkel de opdracht heeft gekregen een rapport op te stellen met daarin zijn belangrijkste bevindingen en zijn advies met betrekking tot het herstel van de kap. Het onderscheid tussen deze twee opdrachten is relevant, nu aan een onderzoeksrapport dat wordt uitgebracht om in een procedure te worden gebruikt als bewijs van bepaalde feiten, andere eisen mogen worden gesteld dan aan een onderzoeksrapport dat wordt uitgebracht om de opdrachtgever voor te lichten over de noodzaak van het treffen van maatregelen. In beide gevallen mag van een goed opdrachtnemer weliswaar worden verwacht dat hij zijn onderzoek zorgvuldig verricht en dat zijn conclusies en het daarop gebaseerde advies juist zijn, maar een onderzoeksrapport dat bestemd is om in een procedure als bewijs te dienen en anderen dan de opdrachtgever te overtuigen, behoort daarnaast voldoende inzicht te geven in de gebruikte onderzoeksmethode en de toegepaste normering, zodat de resultaten van het onderzoek reproduceerbaar zijn en op juistheid kunnen worden gecontroleerd.
4.3.2. Bij de uitleg van een overeenkomst is de taalkundige betekenis van de in het geding zijnde bepalingen van die overeenkomst niet zonder meer doorslaggevend, maar komt het aan op de zin die partijen onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs aan die bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs over en weer van elkaar mochten verwachten. Met [gedaagden] is de rechtbank van oordeel dat uit de tekst van de opdrachtbevestiging niet voortvloeit dat [gedaagde sub 2] zich heeft verbonden een zodanig geadministreerd en gedocumenteerd rapport op te stellen, dat dit rapport in een procedure tegen de verkopers zou kunnen worden gebruikt als bewijs van de mate van aantasting van het dak en de noodzaak van vervanging van het dak. De tekst van de opdrachtbevestiging duidt erop dat [gedaagde sub 2] onderzoek diende te verrichten naar de houtaantasting en daarvan verslag diende uit te brengen teneinde [eisers] voor te lichten over de te nemen maatregelen naar aanleiding van de aangetroffen houtaantasting. [eisers] meent kennelijk dat partijen op dit punt redelijkerwijs een andere betekenis aan de overeenkomst van opdracht hadden moeten toekennen, zonder daarbij echter voldoende te onderbouwen waarom dat zo is. [eisers] stelt ter zake slechts dat [gedaagde sub 2] wist althans kon weten dat zijn onderzoek en zijn rapport van groot belang zouden zijn voor het verkrijgen van schadevergoeding van de verkopers. Voor zover [eisers] hiermee heeft bedoeld te stellen dat de omstandigheid dat [gedaagde sub 2] heeft toegezegd beschikbaar te willen zijn als getuige in een mogelijke procedure, ook meebracht dat hij zijn rapport zo zou administreren en documenteren dat het zonder meer bruikbaar was al bewijs in een eventueel te starten procedure tegen de verkopers, kan hij daarin niet gevolgd worden. Meer dan de wetenschap van [gedaagde sub 2] dat [eisers] overwoog een procedure tegen de verkopers te beginnen en de bereidheid van [gedaagde sub 2] in dat geval een verklaring af te leggen, kan hieruit niet worden afgeleid. Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, valt in ieder geval niet in te zien waarom partijen op grond van deze toezegging aan de opdracht, zoals geformuleerd in de opdrachtbevestiging, redelijkerwijs hadden moeten begrijpen dat [gedaagde sub 2] een onderzoeksrapport zou opstellen dat gebruikt zou kunnen worden in een procedure tegen de verkopers en om die reden aan andere eisen moest voldoen dan een ten behoeve van [eisers] op te stellen adviesrapport over de te treffen maatregelen.
4.4. [gedaagden] mag dan weliswaar niet betwisten dat het onderzoek van [gedaagde sub 2] in onvoldoende mate was geadministreerd en gedocumenteerd om in de procedure tegen de verkopers als bewijs van de ernst van de houtaantasting en de noodzaak van vervanging van het dak te kunnen dienen, maar uitgaande van de inhoud van de opdracht, zoals hiervoor is vastgesteld, kan niet geoordeeld worden dat [gedaagde sub 2] daarom niet heeft gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot te werk zou zijn gegaan. Het uitbrengen van een rapport dat als bewijs kon dienen in een procedure tegen de verkopers behoorde niet tot de aan hem verstrekte opdracht. Dit betekent dat [eisers] [gedaagden] niet kan verwijten dat de door [gedaagde sub 2] gemaakte foto’s niet representatief waren voor de ernst en de mate van houtaantasting en evenmin dat [gedaagde sub 2] niet heeft gewezen op de risico’s die verbonden waren aan het opvolgen van het advies tot vervanging van het dak en geen voorbehoud heeft gemaakt bij het geven van dat advies. Aangezien [eisers] niet stelt dat het advies tot vervanging van het dak onjuist is, doelt hij met deze twee laatstgenoemde verwijten blijkbaar op het niet maken van een voorbehoud met betrekking tot de bruikbaarheid van het rapport in een procedure tegen de verkopers. Op grond van de opdracht mocht [eisers] echter niet van [gedaagde sub 2] verwachten dat hij (ongevraagd) aan [eisers] zou uitleggen op welke wijze dit rapport in een gerechtelijke procedure tegen de verkopers zou kunnen worden gebruikt en welke procesrisico’s [eisers] zou lopen indien hij de verkopers in rechte zou betrekken. In het verlengde daarvan kan [eisers] [gedaagden] ook niet verwijten dat [gedaagde sub 2] niet heeft geadviseerd het verwijderde hout te bewaren in verband met het op [eisers] rustende bewijsrisico in een tegen de verkopers te voeren procedure. Het was aan [eisers] zich ter zake van (de juridische aspecten van) het voeren van een gerechtelijke procedure zo nodig te laten voorlichten door een advocaat of andere deskundige op dat gebied. Dat [gedaagde sub 2], zoals onbetwist vaststaat, in het verleden meerdere malen is opgetreden als deskundige in gerechtelijke procedures, maakt hem, anders dan [eisers] stelt, nog niet deskundig op het gebied van het voeren van gerechtelijke procedures. Bovendien is ook niet gesteld dat [gedaagde sub 2] door [eisers] is ingeschakeld om vanuit zijn vermeende deskundigheid op het gebied van het voeren van gerechtelijke procedures [eisers] te adviseren over de tegen de verkopers te ondernemen stappen. Zoals de rechtbank Zutphen en het gerechtshof Arnhem ook hebben overwogen, komt het voor risico van [eisers] dat het verwijderde hout niet meer beschikbaar was op het moment dat dit nodig bleek. Door het verwijderde hout niet te bewaren, terwijl de advocaat van [eisers] op verzoek van de advocaat van de verkopers zelfs had toegezegd dat het verwijderde hout bewaard zou worden, heeft [eisers] het aan zichzelf te wijten dat het in de procedure tegen de verkopers niet meer mogelijk was aan de hand van het verwijderde hout te controleren of vervanging van het dak noodzakelijk was.
4.5. De overige verwijten van [eisers] komen erop neer dat het onderzoek van [gedaagde sub 2] onzorgvuldig is geweest. Zoals onder 4.3.1 is overwogen rust ook op de opdrachtnemer die een rapport uitbrengt ter advisering van de opdrachtgever over de te treffen maatregelen de verplichting zijn onderzoek zorgvuldig uit te voeren. Op grond van de resultaten van het uitgevoerde onderzoek komt de opdrachtnemer immers tot zijn advies. Indien echter -zoals hier- niet betwist wordt dat het uiteindelijk uitgebrachte advies juist is en derhalve van de juistheid van dat advies uitgegaan moet worden, valt echter niet in te zien hoe een daaraan ten grondslag liggend onzorgvuldig onderzoek tot schade van de opdrachtgever kan leiden. Hetgeen [eisers] stelt over het ouderwetse en gebrekkige onderzoek en de niet representatieve steekproeven en houtmonsters zal dan ook als niet ter zake dienend onbesproken worden gelaten.
4.6. Al met al is derhalve onvoldoende gebleken dat [gedaagde sub 2] niet heeft gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot te werk zou zijn gegaan. Grond om de financiële gevolgen van de bewijsnood waarin [eiseres] in de procedure tegen de verkopers is komen te verkeren op [gedaagden] af te wentelen, is er dan ook niet, zodat de vordering van [eisers] zal worden afgewezen. Alle overige verweren van [gedaagden], waaronder het beroep op artikel 6:89 BW, behoeven bijgevolg geen bespreking.
4.7. [eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op:
- vast recht € 1.148,00
- salaris advocaat € 2.842,00 (2 pnt x tarief € 1.421,00)
-------------
Totaal € 3.990,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vordering af,
5.2. veroordeelt [eisers] in de kosten van het geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagden] begroot op € 3.990,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling onder 5.2 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Haisma, in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken door mr. C. Bouwman op 7 oktober 2009.
?