Sector civiel recht
Voorzieningenrechter
Reg.nr.: 342016 / KG ZA 09-1139 en 342015 / F2 RK 09-2644 (hoofdzaak)
Proces-verbaal mondelinge uitspraak van 11 november 2009
naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, tevens mondelinge uitspraak in de hoofdzaak als bedoeld in artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht
[naam verzoeker], verzoeker,
wonende te Capelle aan den IJssel,
thans verblijvende te [verblijfplaats],
gemachtigde mr. W.H. van Zundert,
de burgemeester van de gemeente CAPELLE AAN DEN IJSSEL, verweerder,
zetelende te Capelle aan den IJssel,
gemachtigde P.L.C. van der Meer,
in welke zaak belanghebbende is:
[naam vrouw], de vrouw,
wonende te [adres].
Mondelinge behandeling
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 november 2009.
Ter zitting zijn verschenen verzoeker en zijn gemachtigde. Voor verweerder is verschenen de heer P.L.C. van der Meer, juridisch adviseur bij de gemeente Capelle aan den IJssel, vergezeld door mevrouw E. Avci, beleidsadviseur welzijn bij deze gemeente, de heer R. de Koning, hulpofficier van justitie te Rotterdam en mevrouw T. Vermonde, casemanager ASHG te Rotterdam.
[Naam vrouw], huisgenote van verzoeker, is uitgenodigd voor de zitting. Op deze zitting is zij echter niet verschenen. Ook anderszins heeft zij zich niet als partij in dit geding gevoegd.
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting op 11 november 2009 heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan. De beslissing en de gronden van de beslissing luiden als volgt.
Beslissing
De voorzieningenrechter,
verklaart het beroep ongegrond.
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Gronden
Bij besluit van 3 november 2009 heeft verweerder aan verzoeker een huisverbod opgelegd voor de duur van tien dagen, geldend van 3 november 2009 22.10 uur tot 13 november 2009 22.10 uur.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft verzoeker op 6 november 2009 beroep ingesteld, onder meer inhoudende het beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen.
Voorts heeft verzoeker op 6 november 2009 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, onder meer inhoudende het bestreden besluit te vernietigen en te bepalen dat verweerder een nieuw besluit neemt.
Van de zijde van verweerder zijn twee brieven met bijlagen ingekomen, gedateerd 9 november 2009 en 10 november 2009.
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval de feiten en omstandigheden geen nader onderzoek vergen, zodat geen beletsel bestaat voor toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb.
Aan het besluit van verweerder tot het opleggen van het huisverbod liggen, zoals in het besluit is vermeld, feiten en omstandigheden ten grondslag zoals die zijn genoemd in het door verweerder gehanteerde risico-taxatie instrument. In dit instrument worden de relevante aspecten zoals die zijn voorgeschreven in (de bijlage bij) het Besluit tijdelijk huisverbod genoemd. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het besluit daarmee deugdelijk is gemotiveerd.
Doel van het opleggen van een huisverbod is de veiligheid van de achterblijvers te waarborgen en een periode te creëren waarin maatregelen kunnen worden genomen om de dreiging van geweld weg te nemen. Hoewel verzoeker en de vrouw tegengestelde verklaringen hebben afgelegd over het incident dat de aanleiding heeft gevormd voor het opleggen van het huisverbod aan verzoeker, heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter op grond van de feiten en omstandigheden die voorlagen ten tijde van bedoeld incident in samenhang bezien met de registraties en mutaties geweld, in redelijkheid kunnen besluiten dat huisverbod op te leggen. Uit de overgelegde stukken en het besprokene ter zitting is voor de voorzieningenrechter voldoende komen vast te staan dat er tussen verzoeker en de vrouw sinds langere tijd relatieproblemen bestaan en er reeds meerdere incidenten zijn geweest waarbij verzoeker en de vrouw over en weer hebben verklaard dat er sprake was van geweld en/of bedreiging jegens zichzelf door de ander.
Voorts heeft verzoeker in het beroepschrift gesteld dat hij kampt met ernstige psychische klachten ten gevolge van bedreigingen die jegens hem zouden zijn geuit door de broer van de vrouw, hij sedert maart/april 2009 onder behandeling is voor die psychische klachten en heeft verzoeker ter zitting erkend dat hij ook voor een alcoholverslaving onder behandeling is. Door de verbalisanten die ter plaatse zijn gekomen van het incident dat tot de oplegging van het huisverbod heeft geleid, is bemerkt dat verzoeker riekte naar het inwendig gebruik van alcohol.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder gelet op alle genoemde feiten en omstandigheden terecht gemeend dat de aanwezigheid van verzoeker in de woning een ernstig en onmiddellijk gevaar zou kunnen opleveren voor de veiligheid van de vrouw, althans kon in ieder geval een ernstig vermoeden van dit gevaar bij verweerder bestaan. Ook vanwege het feit dat zich nog zeer recent, te weten op 27 oktober 2009, een ernstig incident heeft voorgedaan tussen verzoeker en de vrouw, acht de voorzieningenrechter de beslissing van verweerder gerechtvaardigd om een periode van rust te creëren voor zowel verzoeker als voor de vrouw, door het opleggen van een huisverbod.
Ten aanzien van de beroepsgrond dat verweerder in strijd heeft gehandeld met het beginsel van evenredige belangenafweging is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet is gebleken dat de belangen van verzoeker onvoldoende zijn meegewogen bij de bij het besluit tot het opleggen van een huisverbod betrokken belangen.
Nu de voorzieningenrechter ter zitting met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak heeft gedaan in de hoofdzaak, brengt dit in het onderhavige geval mee dat verzoeker geen belang meer heeft bij een uitspraak op zijn verzoek om voorlopige voorziening, zodat dit verzoek wordt afgewezen.
Aldus gedaan door mr. M.J. van den Broek-Prins, voorzieningenrechter en door deze en mr. M.A.J. Ysebaert, griffier, ondertekend.