ECLI:NL:RBROT:2009:BK3787

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
309575 / HA ZA 08-1554
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekering tegen diefstal van pleziervaartuig en de voorwaarden voor dekking

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [eiser] en de verzekeraars Erasmus en Athena over de dekking van schade na de diefstal van een pleziervaartuig, een Makma Vlet, dat op 8 juni 2007 uit de jachthaven Dragt te Aalsmeer is gestolen. [eiser] had de sloep aangeschaft voor € 39.750,- en had deze verzekerd bij Erasmus via een aanvraag door Athena. De verzekering ging in op 22 augustus 2003 en de polisvoorwaarden bevatten uitsluitingen van dekking bij onvoldoende beveiliging en direct toezicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de sloep op het moment van diefstal niet voldoende beveiligd was en er geen direct toezicht was, zoals vereist in de polisvoorwaarden. Erasmus weigerde dekking op basis van artikel 27.1.1.9 van de polisvoorwaarden, waarin staat dat dekking is uitgesloten als het diefstalrisico niet zoveel mogelijk is beperkt door direct toezicht en deugdelijke beveiliging. De rechtbank oordeelde dat [eiser] er redelijkerwijs op mocht vertrouwen dat hij aan deze voorwaarden voldeed, gezien de aanwezigheid van een havenmeester en camera's in de jachthaven. De rechtbank concludeerde dat Erasmus ten onrechte dekking van de schade had geweigerd. De zaak werd naar de rol verwezen voor verdere behandeling van de schadevergoeding en advocaatkosten, waarbij [eiser] een bedrag van € 5.294,92 aan advocaatkosten en € 827,02 aan kosten van een deskundige vorderde. De rechtbank heeft de proceskosten aan Erasmus opgelegd, terwijl [eiser] als in het ongelijk gestelde partij in de kosten van Athena werd veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 309575 / HA ZA 08-1554
Uitspraak: 4 november 2009
VONNIS van de meervoudige kamer in de zaak van:
[eiser],
wonende te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer,
eiser,
advocaat mr. J. Kneppelhout,
- tegen -
1. de naamloze vennootschap SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ ERASMUS N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
advocaat mr. P.H.C.M. van Swaaij,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ING ASSURANTIE¬KANTOREN NEDERLAND B.V.,
kantoorhoudende te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer,
advocaat mr. A.S. van Randwijck,
gedaagden.
Partijen worden hierna aangeduid als respectievelijk “[eiser]”, “Erasmus” en “Athena”.
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaardingen d.d. 17 juni 2008 en de door [eiser] overgelegde producties;
- conclusie van antwoord aan de zijde van Erasmus;
- conclusie van antwoord aan de zijde van Athena, met één productie;
- conclusie van repliek tevens houdende akte wijziging van eis, met producties;
- conclusie van dupliek aan de zijde van Erasmus, met producties;
- conclusie van dupliek aan de zijde van Athena;
- rolbeschikking d.d. 11 februari 2009, waarbij de rolrechter pleidooi heeft toegestaan;
- de bij gelegenheid van de pleidooien op 24 september 2009 overgelegde pleitnotities van mr. N. Jansen, advocaat te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer (namens [eiser]), mr. G.J. de Lange, advocaat te Voorburg (namens Erasmus) en mr. Van Randwijck voornoemd (namens Athena).
1.2 Partijen zijn het erover eens dat [eiser] ten onrechte de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Erasmus Verzekeringen B.V. heeft gedagvaard, omdat [eiser] de verzekeringsovereenkomst niet met die besloten vennootschap is aangegaan maar met Erasmus Schadeverzekering Maatschappij N.V. (Erasmus). Overeenkomstig de wens van partijen zal de rechtbank Erasmus in dit geding als gedaagde partij aanmerken.
2 De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast:
2.1 Op of omstreeks 29 mei 2003 heeft [eiser] een nieuw te bouwen pleziervaartuig (Makma Vlet), hierna ook te noemen “de sloep” of “de boot”, gekocht voor een aankoop¬bedrag van € 39.750,-. Een Makma Vlet is een open sloep. De sloep is op 23 augustus 2003 aan [eiser] geleverd.
2.2 Op verzoek van [eiser] heeft Athena bij Erasmus een aanvraag voor een plezier¬vaartuigen¬verzekering voor [eiser] gedaan. Het aanvraagformulier d.d. 25 augustus 2003 dat door de heer Verkuyl van Athena in bijzijn van [eiser] is ingevuld en door [eiser] is ondertekend vermeldt het volgende (waarbij de ingevulde tekst hierna cursief wordt weergegeven):
¦ Veiligheid en ligplaats
(…)
Zijn er voorzorgsmaatregelen getroffen met betrekking tot beperking van het diefstalrisico? Zo ja, welke
standaard
(…)
¦ Ingangsdatum (onder voorbehoud van acceptatie)
Wanneer moet de verzekering ingaan? 22 08 - 03
¦ Ondertekening
(…) Tevens verklaart ondergetekende bekend te zijn met de voor deze overeenkomst geldende polisvoorwaarden en contractduur. Een exemplaar van de voorwaarden ligt ter inzage bij Erasmus Verzekeringen B.V. en wordt op verzoek vóór het sluiten van de verzekering toegezonden, maar in elk geval bij het afgeven van de polis. (…)”
2.3 De dekking (aanvankelijk in de vorm van voorlopige dekking) is ingegaan op 22 augustus 2003 voor een periode van één jaar steeds met stilzwijgende verlenging voor eenzelfde periode, behoudens opzegging aan het einde van de contracts¬duur met inachtneming van een opzeg¬termijn van twee maanden. Op het ter zake door Erasmus afgegeven polisblad is naar de daarbij meegestuurde polisvoorwaarden verwezen.
2.4 De polisvoorwaarden zijn nadien gewijzigd. De artikelen 24 en 27 van de polis¬voorwaarden zijn ongewijzigd gebleven. Deze luiden, voor zover relevant:
Artikel 24 Uitsluitingen
Deze verzekering geeft geen dekking voor schade ontstaan:
(…)
24.6 als gevolg van onvoldoende onderhoud en/of onvoldoende zorg voor de verzekerde zaken (zie artikel 27)
(…)
24.15
(…)
door diefstal van het gehele vaartuig en/of volgboot, alsmede zaken daaruit, brand¬stichting of poging daartoe en vandalisme, indien het vaartuig en/of de volgboot op of langs de openbare weg is gestald of achtergelaten;
Artikel 27 Onvoldoende onderhoud of beveiliging
27.1 Geen uitkering of hulp wordt verleend voor schade door onvoldoende onderhoud of beveiliging van het verzekerde vaartuig.
27.1.1
(…) Hiervan is sprake als blijkt dat (…) verzekerde heeft nagelaten zorg te (laten) dragen voor (…) beveiliging van:
(…)” 27.1.1.9 het niet zoveel mogelijk beperken van het diefstalrisico door direct toezicht en het toepassen van een deugdelijke beveiliging.
2.5 Tussen 6 en 8 juni 2007 is de sloep van [eiser] gestolen uit jachthaven Dragt te Aalsmeer. Een medewerker van de jachthaven heeft [eiser] in de ochtend van 8 juni 2007 medegedeeld dat hem was opgevallen dat de sloep niet in de box lag, terwijl hij die daar twee dagen eerder nog wel had zien liggen.
2.6 Jachthaven Dragt ligt aan de Westeinderplas. De haven ligt niet aan een doorgaande vaarroute. De jachthaven is uitgerust met twee camera’s. Ook is er een haven¬meester aanwezig die belast is met het dagelijks toezicht op de jachthaven.
2.7 [eiser] heeft de diefstal tijdig gemeld bij Athena.
2.8 Erasmus heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Levisson Schade Onderzoek & Advies B.V. (hierna “Levisson”) verzocht onderzoek te doen naar de diefstal. Op 13 juni 2007 heeft Levisson ter zake rapport uitgebracht. In dit rapport is (voor zover relevant) het volgende vermeld:
“(…)
Bevindingen
(…)
Blijkens mededeling vond de diefstal plaats onder de omstandigheden en in de periode zoals in de aangifte verwoord, terwijl de boot middels touwen was bevestigd aan de steigers van de open box waarin deze lag afgemeerd. De locatie van diefstal, jachthaven Dragt, betreft één van de eerste jachthavens in het gebied, met een open waterverbinding in de diverse wind¬richtingen en dit zonder noodzakelijke passage van bruggen en/of sluizen. De boot van verzekerde lag afgemeerd nabij een punt waar zich via het water de toegang tot de jachthaven bevindt, maar daarmee op afstand van de openbare weg en aan die zijde staande hoofd¬gebouwen van de jachthaven. Via het water bleven de daders daarmee niet alleen goed uit het zicht van mogelijke getuigen, maar ook buiten gehoorsafstand.
Locatie diefstal
(…)
De jachthaven bleek uitgerust met 2 camera’s, waarvan één opgesteld nabij de toegang tot het terrein en een tweede op een als havenhoofd aan te geven deel. Deze laatste zou zicht moeten geven op het de jachthaven in- en uitvarend verkeer. Proefondervindelijk werd vastgesteld, dat juist deze laatste van erbarmelijke kwaliteit was. De zwart-wit beelden gaven zelfs nauwelijks enige herkenning van de in het zicht liggende vaartuigen. (…)”
2.9 Erasmus heeft dekking van de schade onder de polis geweigerd onder verwijzing naar artikel 27.1.1.9 van de polisvoorwaarden.
2.10 [eiser] heeft Expertiseburo Bunschoten op 27 november 2007 opdracht gegeven een onderzoeksrapport uit te brengen naar aanleiding van de diefstal van de boot. Bunschoten heeft op 17 maart 2008 gerapporteerd. In dit rapport is (voor zover relevant) het volgende vermeld:
“(…)
LIGPLAATS (…)
Op de ligplaats zijn geen speciale voorzieningen aangebracht voor bijvoorbeeld het aanbrengen van ketting/kabelsloten. Dit betreft naar mening van ondergetekende een op jachthavens normale situatie.
In geval van de toepassing van ketting/kabelsloten kunnen deze aan de motorsloep en alleen aan de houten steiger(s) bevestigd worden. Het meest in aanmerking komt dan het voeren van het ketting/ kabelslot rondom c.q. via een houten meerpaal van de steiger.
BEVEILIGING MOTORSLOEP (…)
De contactsleutel alsmede de sleutel van de hoofdstroomschakelaar waren uit- en mee van boord genomen. Hierdoor kon de motorinstallatie niet meer op de normale wijze gestart worden.
De “MAKMA” motorsloep lag met meertouwen aan de steiger vast en was niet voorzien van een ketting/kabelslot(en).
(…)
BEVEILIGING JACHTHAVEN (…)
Op weg naar de parkeerplaats wordt het havenkantoor gepasseerd. Op het havenkantoor staat vermeld dat er sprake is van video toezicht. Dit video toezicht bestaat uit 1 camera welke zicht geeft op de toegang tot de jachthaven middels de oprijlaan vanaf de openbare weg.
Een tweede camera geeft zicht op de jachthaven zelf. (…)
De diefstal van de motorsloep is ontdekt door de havenmeester van de jachthaven en gemeld aan de eigenaar.
Hieruit blijkt dat er ook daadwerkelijk sprake is van toezicht.
Zoals alle jachthavens in de regio heeft Jachthaven Dragt een open verbinding met de Westeinder Plassen.
Het betreft hier een trailerbaar vaartuig hetwelk vermoedelijk in de nabije omgeving uit het water is getakeld. Wat betreft de vaaromgeving merkt ondergetekende op dat het hier voor een (bewaakte) jachthaven normale situatie betreft.
De havenmeester houdt kantoor in eerder genoemd havenkantoor direct aan de oprijlaan naar de jachthaven. (…)
De beveiliging is vanwege permanente aanwezigheid van een havenmeester en de ligging van het havenkantoor voor een dergelijke jachthaven goed te noemen.
In vergelijking met jachthavens in de omgeving betreft Jachthaven Dragt naar mening van ondergetekende één van de beter beveiligde jachthavens. (…)”
3 De vordering
De gewijzigde vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I Erasmus te veroordelen tot betaling van schadevergoeding aan [eiser] groot € 39.750,-, althans € 34.000,-, althans € 31.400,-;
II Erasmus te veroordelen tot betaling aan [eiser] van de volledige advocaatkosten die hij heeft moeten maken ter grootte van € 5.294,92 (exclusief BTW), althans € 1.158,- aan buitengerechtelijk kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
III Erasmus te veroordelen tot vergoeding van de kosten van de door [eiser] ingeschakelde deskundige ad € 827,05;
IV Erasmus te veroordelen in de kosten van het geding;
en voorwaardelijk, voor het geval de vordering tegen Erasmus niet (geheel) wordt toegewezen:
I Athena te veroordelen tot betaling van schadevergoeding aan [eiser] groot € 39.750,-, althans € 34.000,-, althans € 31.400,-;
II Athena te veroordelen tot betaling aan [eiser] van de volledige advocaatkosten die hij heeft moeten maken ter grootte van € 5.294,92 (exclusief BTW), althans € 1.158,- aan buitengerechtelijk kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
III Athena te veroordelen in de kosten van het geding.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft [eiser] aan de vorderingen de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
De vordering tegen Erasmus
3.1 [eiser] heeft de sloep bij Erasmus verzekerd tegen diefstal. Erasmus dient op grond van de verzekeringsovereenkomst dekking te verlenen voor de schade die [eiser] als gevolg van de diefstal van de sloep heeft geleden. Erasmus heeft ten onrechte geweigerd tot uitkering over te gaan.
3.2 De advocaatkosten die [eiser] heeft opgevoerd zijn kosten die hij heeft moeten maken om het geschil in onderling overleg op te lossen. Dat de specificaties van zijn advocaat op naam van de persoonlijke vennootschap van [eiser] staan regardeert Erasmus niet. Het staat [eiser] vrij om met zijn BV afspraken te maken over de (terug)betaling van de advocaatkosten.
3.3 Vlak voor de diefstal heeft een derde [eiser] € 39.750,- voor de boot geboden; dit is dus de waarde van de boot die Erasmus dient te vergoeden. Subsidiair maakt [eiser] aanspraak op € 34.000,- (de door de deskundige van [eiser] begrote waarde) dan wel, meer subsidiair € 31.400,- (overeenkomstig de begroting van de deskundige van Erasmus).
De voorwaardelijke vordering tegen Athena
3.4 Indien Erasmus niet gehouden is op grond van de verzekeringsovereenkomst dekking te verlenen onder de polis, is Athena gehouden de schade die [eiser] als gevolg daarvan lijdt voor haar rekening te nemen omdat zij [eiser] onvoldoende heeft voorgelicht over zijn verplichtingen als verzekeringnemer. Athena heeft niet gewaakt voor de belangen van [eiser] en niet de zorg in acht genomen die van een redelijk bekwame en redelijk handeldende tussenpersoon verwacht mag worden. Door haar zorgplicht niet in acht te nemen, heeft Athena jegens [eiser] onrechtmatig gehandeld, althans heeft zij wanprestatie gepleegd.
3.5 De echtgenote van [eiser] heeft bij het afsluiten van de verzekeringsovereenkomst aan een medewerkster van Athena gevraagd aan welke eisen de beveiliging moest voldoen. De medewerkster heeft hierop geantwoord dat wanneer de sloep in een jachthaven ligt er geen specifieke eisen zijn met betrekking tot de beveiliging. Er golden slechts specifieke eisen wanneer de sloep in openbaar water lag.
3.6 Indien Athena (gevraagd of ongevraagd) aan [eiser] zou hebben gezegd dat Erasmus eiste dat de boot in de haven zou worden vastgelegd met een kettingslot, had [eiser] dienovereenkomstig gehandeld.
3.7 De schade die [eiser] vergoed wenst te zien is de schade die hij lijdt als gevolg van de diefstal van de boot (€ 39.750,-, althans € 34.000,-, althans € 31.400,-).
3.8 Athena moet de advocaatkosten van [eiser] voldoen. Dat de specificaties op naam van de persoonlijke vennootschap van [eiser] staan regardeert Athena niet. Het staat [eiser] vrij om met zijn BV afspraken te maken over de (terug)betaling van de advocaat¬kosten.
4 Het verweer van Erasmus
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding.
Erasmus heeft daartoe het volgende aangevoerd:
4.1 [eiser] heeft geen recht op schadevergoeding, nu deze schade van dekking is uitgesloten in artikel 27 van de polisvoorwaarden. De sloep was op geen enkele wijze beveiligd tegen diefstal. Evenmin was er sprake van direct toezicht. De twee camera’s kunnen niet worden aangemerkt als direct toezicht, omdat deze geen direct toezicht hielden op de boten. Afgezien daarvan is niet gebleken dat de beelden ook direct werden bekeken en in de gaten gehouden.
4.2 Erasmus kan ook een beroep op de uitsluiting doen als geen sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid aan de zijde van [eiser].
4.3 De omvang van de dekking behoort tot de kernbedingen van de verzekerings¬overeenkomst. De betreffende bepalingen (de artikelen 24 en 27 van de polisvoorwaarden) kunnen niet met een beroep op artikel 6:231 e.v. BW worden vernietigd. De omvang van de dekking wordt door de polis¬voorwaarden bepaald. De redelijkheid en billijkheid spelen daarbij geen rol.
4.4 Op basis van het aanvraagformulier wordt door de verzekeraar voorlopige dekking verleend, waarna de aanvraag nader wordt beoordeeld. Als de verzekeraar de aanvraag honoreert, geeft hij te kennen dat hij definitief dekking wil verlenen, waarmee een aanbod wordt gedaan. Door het aanbod niet te verwerpen, maar over te gaan tot betaling van de premie, heeft de verzekerde het aanbod aanvaard. De verzekeringsovereenkomst komt dus tot stand na toezending van de polis en de polisvoorwaarden. [eiser] heeft dus voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst kennisgenomen van de verzekerings¬voorwaarden. Op het aanvraag¬formulier is bovendien vermeld dat [eiser] bekend is met de polis¬voorwaarden. Ook staat daar vermeld dat de polisvoorwaarden ter inzage liggen bij Erasmus en op verzoek voor het sluiten van de overeenkomst worden toegezonden, maar in elk geval bij het afgeven van de polis. Erasmus heeft [eiser] voldoende mogelijkheid geboden van de polisvoorwaarden kennis te nemen. [eiser] was dus goed geïnformeerd over de dekkingomvang ten tijde van het onderhavige evenement. [eiser] heeft nimmer gebruik gemaakt van de mogelijkheid de verzekering op te zeggen.
4.5 [eiser] is onjuist geïnformeerd door zijn assurantietussenpersoon. Dit komt niet voor rekening van Erasmus maar voor rekening van de assurantietussenpersoon.
4.6 De verschuldigdheid van de advocaatkosten wordt betwist.
4.7 Als er al schade vergoed moet worden dan niet meer dan € 31.400,- (de door de expert van Erasmus vastgestelde schade waarmee [eiser] had ingestemd.)
5 Het verweer van Athena
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van [eiser] in de kosten van het geding, daaronder begrepen een bedrag wegens nakosten.
Athena heeft daartoe het volgende aangevoerd:
5.1 Betwist wordt dat de echtgenote van [eiser] voor het aangaan van de polis aan een medewerkster van Athena heeft gevraagd of er specifieke eisen golden met betrekking tot de beveiliging van de sloep en dat van de zijde van Athena daarop is geantwoord dat die er niet waren.
5.2 Uit de polisvoorwaarden blijkt niet duidelijk welke beveiligingseisen worden gesteld. Ook in het aanvraagformulier worden geen eisen gesteld, terwijl het antwoord van [eiser] op de beveiligingsvraag in dat formulier kennelijk geen aanleiding is geweest voor nadere vragen. Erasmus stelt kennelijk specifieke beveiligingseisen. Athena is daarmee niet bekend. Athena heeft gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot betaamt. Van haar mag niet verwacht worden dat zij [eiser] ongevraagd op niet kenbare specifieke beveiligingseisen had gewezen.
5.3 Het causaal verband tussen de beweerdelijke beroepsfout en de schade ontbreekt.
5.4 Athena betwist gehouden te zijn de gevorderde advocaatkosten te vergoeden.
6 De beoordeling
6.1 Erasmus noch Athena heeft zich verzet tegen de wijziging van eis. De rechtbank zal daarom op de aldus gewijzigde eis recht doen.
De vordering tegen Erasmus
6.2 De vordering van [eiser] jegens Erasmus betreft een vordering tot schade-uitkering uit hoofde van de tussen partijen geldende verzekeringsovereenkomst. In dat kader staat de vraag centraal of Erasmus zich met succes kan beroepen op artikel 27.1.1.9 van de polis¬voorwaarden, op grond waarvan dekking onder de polis is uitgesloten indien sprake is van het niet zoveel mogelijk beperken van het diefstalrisico door direct toezicht en het toepassen van een deugdelijke beveiliging.
6.3 Partijen zijn het er over eens dat de inhoud van de overeenkomst wordt bepaald door het op basis van het aanvraagformulier afgegeven polisblad. Zowel op het aanvraagformulier als op het polisblad wordt verwezen naar de polis¬voorwaarden van Erasmus. Als niet weer¬sproken staat vast dat [eiser] na toezending van de polisvoorwaarden (tegelijk met het polisblad) niet tegen de toepasselijkheid van de polisvoorwaarden heeft geprotesteerd. Onder deze omstandigheden mocht Erasmus er gerechtvaardigd op vertrouwen dat [eiser] de gelding van de polisvoorwaarden heeft aanvaard. De inhoud van de overeenkomst wordt dus mede bepaald door de polis¬voorwaarden van Erasmus.
6.4 [eiser] heeft een beroep gedaan op de vernietiging van de artikelen 24 en 27 van de polisvoorwaarden op de grond dat de polisvoorwaarden niet voor of bij het sluiten van de overeenkomst aan hem ter hand zijn gesteld. Erasmus heeft in dit verband allereerst aangevoerd dat het beroep op vernietiging niet kan slagen omdat deze bedingen als kern¬bedingen in de zin van artikel 6:231 aanhef en onder a BW moeten worden aangemerkt.
6.5 De rechtbank overweegt als volgt. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 9 juni 2006, NJ 2006/326 geoordeeld dat de verzekeraar met de dekking¬omschrijving in de polis, waarin bepaalde evenementen van dekking zijn uitgesloten, de grenzen heeft omschreven waar¬binnen hij bereid was dekking te verlenen en dat dit hem vrijstond. De Hoge Raad heeft om die reden geoordeeld dat een beroep van de verzekeraar op een dergelijke uitsluiting van dekking niet met succes kan worden afgeweerd met een beroep op de (derogerende werking van de) redelijkheid en billijkheid. Uit dit arrest van de Hoge Raad blijkt (impliciet) dat de in de polisvoorwaarden opgenomen uitsluitingen van dekking kernbedingen betreffen. De parlementaire geschiedenis wijst in dezelfde richting.
6.6 De recht¬bank is op grond daarvan van oordeel dat de artikelen 24 en 27 van de polis¬voorwaarden, waarin - voor zover relevant - uitsluitingen zijn opgenomen in geval van onvoldoende zorg voor verzekerde zaken (artikel 24.6) en onvoldoende beveiliging van het verzekerde vaartuig (artikel 27.1) bedingen betreffen die rechtstreeks van invloed zijn op de omvang van de dekking en aldus geen algemene voorwaarden, maar kernbedingen vormen. Deze bedingen zijn ook duidelijk en begrijpelijk geformuleerd. De regeling in het Burgerlijk Wetboek betreffende algemene voorwaarden is dus niet van toepassing. Het beroep van [eiser] op vernietiging van deze voorwaarden op basis van Boek 6, Titel 5, Afdeling 3 BW kan daarom niet slagen.
6.7 Dat [eiser] niet expliciet met de toepasselijkheid van de artikelen 24 en 27 op de overeenkomst heeft ingestemd, brengt niet mee dat deze artikelen geen deel uitmaken van de overeenkomst. Of [eiser] de gelding van deze kernbedingen heeft aanvaard moet worden beoordeeld aan de hand van de bepalingen over aanbod en aanvaarding (artikel 6:217 BW e.v.) en de totstand¬koming van rechtshandelingen in het algemeen (artikel 3:33 BW e.v.) Op grond van de in overweging 6.3 gememoreerde omstandigheden moet worden geoordeeld dat dit het geval is.
6.8 [eiser] stelt dat Erasmus geen beroep op artikel 27.1.1.9 toekomt, omdat naar zijn mening artikel 24 van de polisvoorwaarden is geschreven voor de diefstal van het vaartuig en artikel 27 voor diefstal van zaken uit het vaartuig. In artikel 24.15 is vermeld dat geen dekking wordt verleend wanneer een vaartuig dat in openbaar vaarwater ligt, wordt gestolen. Dit brengt volgens [eiser] mee dat een diefstal van een boot uit een jachthaven zonder meer onder de polis gedekt is. Erasmus meent dat [eiser] uitgaat van een onjuiste lezing van deze polis¬bepalingen.
6.9 Zoals in 2.4 van dit vonnis is weergegeven wordt op grond van artikel 24.6 dekking onder de verzekering uitgesloten indien sprake is van onvoldoende zorg voor de verzekerde zaken. Hierbij wordt expliciet verwezen naar artikel 27. In artikel 27.1 is vervolgens (voor zover relevant) bepaald dat geen uitkering wordt verleend voor schade door onvoldoende beveiliging van het verzekerde vaartuig. Artikel 27.1 heeft dus onmiskenbaar ook betrekking op de boot zelf en niet alleen op de inboedel. [eiser] kan dat redelijkerwijs ook niet anders begrepen hebben. Het diefstalrisico dat ingevolge artikel 27.1.1.9 zo veel mogelijk moet worden beperkt, betreft een nadere uitwerking van de in artikel 27.1 bedoelde beveiliging en heeft dus evenzeer betrekking op de boot zelf. Voor de door [eiser] aan de artikelen 24 en 27 gegeven uitleg laat de tekst van die bepalingen geen ruimte. Dit leidt er toe dat Erasmus bij diefstal van het gehele vaartuig in voorkomend geval een beroep toekomt op artikel 27.1.1.9 van de polisvoorwaarden.
6.10 Het antwoord op de vraag of [eiser] in dit geval het diefstalrisico niet zo veel mogelijk heeft beperkt door direct toezicht en het toepassen van een deugdelijke beveiliging is afhankelijk van het antwoord op de vraag wat onder de begrippen “direct toezicht” en “deugdelijke beveiliging” moet worden verstaan. Voor de beantwoording van die vraag komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan die begrippen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
6.11 De rechtbank overweegt als volgt.
In de polisvoorwaarden noch elders is nader toegelicht of uitgewerkt wat Erasmus onder de begrippen “direct toezicht” en “deugdelijke beveiliging” verstaat. Voor een (boot)trailer, al dan niet met een vaartuig, een buitenboordmotor, een hekdrivemotor en een bij- of volgboot heeft Erasmus in de polisbepalingen 27.1.1.6 tot en met 27.1.1.8 en 27.1.1.10 daarentegen wel een specifieke omschrijving gegeven van de beveiligingsmaatregelen die zij dien¬aangaande verwachtte, namelijk een VIP-TNO goedgekeurd slot.
Op het aanvraagformulier is door [eiser]/Athena het woord “standaard” ingevuld bij de vraag welke voorzorgs¬maatregelen getroffen zijn met betrekking tot het diefstalrisico. Niet gesteld of gebleken is dat Erasmus bij [eiser]/Athena heeft nagevraagd wat met “standaard” is bedoeld. Erasmus heeft bovendien niet weersproken dat het vastleggen van een boot als de onderhavige met een kettingslot ongebruikelijk is en dat in de verzekerings¬branche onder standaard beveiliging wordt verstaan een beveiliging door middel van een contactslot en een start¬onderbreker. Vast staat dat de boot van [eiser] met deze beveiligingsmaatregelen was uitgerust en dat de sleutels ten tijde van de diefstal in bezit van [eiser] waren.
Ook staat als niet weersproken vast dat de sloep in een jachthaven lag die goed bekend staat en dat de havenmeester, belast met het dagelijks toezicht op de jachthaven, permanent aanwezig was. Van de zijde van Erasmus is in dit verband bij gelegenheid van de pleidooien verklaard dat een aantal specifieke jachthavens bij Erasmus bekend staat als diefstal¬gevoelig, maar dat jachthaven Dragt daar niet toe behoort.
6.12 Onder deze omstandigheden mocht [eiser] er redelijkerwijs op vertrouwen dat hij heeft voldaan aan de voorwaarde in de polis dat sprake moet zijn van direct toezicht, door zijn boot te leggen in een goed bekend staande jachthaven, die - zoals onder 2.6 is vast¬gesteld - is toegerust met twee camera’s en waar permanent een havenmeester aanwezig is die is belast met het dagelijks toezicht. Ook mocht hij er onder deze omstandigheden redelijkerwijs op vertrouwen dat de boot uitgerust met een contactslot en een start¬onderbreker (door middel van een aparte sleutel voor de hoofdstroomvoorziening) voorzien was van een deugdelijke beveiliging in de zin van de polis. Erasmus heeft dus ten onrechte dekking van de schade onder de polis geweigerd.
6.13 Partijen verschillen nog van mening over de omvang van de door Erasmus te betalen schade-uitkering. Van de zijde van Erasmus is ter gelegenheid van de pleidooien verklaard dat Erasmus ervan is uitgegaan dat de schade, zoals die door haar expert is vastgesteld op € 31.400,-, de instemming van [eiser] had. [eiser] heeft in reactie daarop verklaard dat hij niet heeft ingestemd met dat bedrag en dat de door hem ingeschakelde expert de schade-omvang heeft getaxeerd op € 34.000,-. Partijen hebben de rapporten van de betreffende experts niet in het geding gebracht. Ter zitting is met partijen afgesproken dat zij zullen proberen in onderling over¬leg overeenstemming te bereiken over het door Erasmus te betalen bedrag. De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen voor conclusie na tussen¬vonnis, eerst aan de zijde van [eiser], teneinde zich (zo zij geen overeenstemming bereiken) nader en met stukken onderbouwd uit te laten over de omvang van het door Erasmus te betalen bedrag.
6.14 [eiser] heeft een bedrag van € 5.294,92 (exclusief BTW) aan gemaakte advocaat¬kosten gevorderd en een bedrag van € 827,02 aan kosten van de door hem ingeschakelde deskundige. Erasmus heeft de verschuldigdheid van de advocaatkosten betwist. Ter gelegenheid van de pleidooien heeft [eiser] erkend dat een deel van de kosten betrekking heeft op verrichtingen betreffende de voorbereiding van (een) gedingstuk(ken) en de instructie van de procedure en dat deze kosten daarom niet als buitengerechtelijke kosten voor vergoeding in aanmerking komen. Ook heeft [eiser] erkend dat een deel van de kosten betrekking heeft op verrichtingen in de zaak tegen Athena. Zonder nadere toelichting die ontbreekt, valt niet in te zien dat laatst bedoelde kosten voor rekening van Erasmus dienen te komen. [eiser] zal bij conclusie na tussenvonnis in de gelegenheid worden gesteld zijn buitengerechtelijke kosten voor zover betrekking hebbend op de zaak tegen Erasmus te specificeren. [eiser] zal daarbij ook inzichtelijk moeten maken of en op welke wijze de kosten voor zijn rekening komen. Vast staat immers dat de declaraties van de advocaat op naam van het bedrijf van [eiser] zijn gesteld en ook door dat bedrijf zijn betaald. Indien [eiser] de kosten zelf niet heeft gemaakt, kan geen sprake zijn van door hem geleden vermogensschade als bedoeld in artikel 6:96 BW. Erasmus krijgt de gelegenheid bij antwoordconclusie te reageren.
6.15 Erasmus zal bij eindvonnis als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
De voorwaardelijk vordering tegen Athena
6.16 [eiser] heeft de vordering tegen Athena ingesteld voor het geval dat zijn vordering tegen Erasmus wordt afgewezen. Omdat de vordering tegen Erasmus toewijsbaar is, komt de rechtbank niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de vordering tegen Athena.
6.17 [eiser] moet als de in het ongelijk gestelde partij worden beschouwd en zal daarom bij eindvonnis in de proceskosten van Athena worden veroordeeld.
Slotsom
6.18 In afwachting van de conclusies na tussenvonnis van [eiser] en Erasmus houdt de rechtbank iedere beslissing aan.
7 De beslissing
De rechtbank,
alvorens verder te beslissen,
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 2 december 2009 voor het nemen van een conclusie na tussenvonnis door [eiser] als bedoeld in 6.13 en 6.14 van dit vonnis.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, mr. P. de Bruin en mr. S.C.C. Hes-Bakkeren.
Uitgesproken in het openbaar.
336/106/2009