ECLI:NL:RBROT:2009:BK3816

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
297331 / HA ZA 07-3056
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot herroeping van een schikkingsovereenkomst en subrogatie in verzekeringsrechten

In deze zaak vordert Bluewater Insurance ASA, een Noorse verzekeringsmaatschappij, herroeping van een schikkingsovereenkomst die zij had met Merio Shipping Co. Ltd. en Nordstrand Maritime and Trading Co. Ltd. De zaak draait om de aansprakelijkheid van Caribbean Drydock Company Inc. (CDC) voor schade aan het schip 'Ailsa', dat door brand is beschadigd terwijl het in een droogdok van CDC lag. Bluewater, die als herverzekeraar van Amadis Insurance Company Ltd. optrad, heeft een deel van de schadevergoeding aan Merio en Nordstrand betaald en stelt nu dat zij gesubrogeerd is in de rechten van deze partijen. De rechtbank oordeelt dat Bluewater niet bevoegd is om de schikkingsovereenkomst te herroepen, omdat dit geschil onder de exclusieve jurisdictie van de Engelse rechter valt. De rechtbank verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van de vorderingen van Bluewater, die voor het overige worden afgewezen. Tevens wordt Bluewater veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden, waaronder Merio, Nordstrand, CDC en Fortis/HDI. De rechtbank concludeert dat de vorderingen van Bluewater niet toewijsbaar zijn, omdat zij niet kan aantonen dat de herroeping van de schikkingsovereenkomst rechtsgeldig is geschied.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 297331 / HA ZA 07-3056
Uitspraak: 11 november 2009
VONNIS van de meervoudige kamer in de zaak van:
de vennootschap naar het recht van de plaats van haar vestiging
BLUEWATER INSURANCE ASA,
gevestigd te Oslo (Noorwegen),
eiseres,
advocaat mr. M. Spanjaart,
- tegen -
1. de vennootschap naar het recht van de plaats van haar vestiging
MERIO SHIPPING CO. LTD.,
gevestigd te Limassol (Cyprus),
2. de vennootschap naar het recht van de plaats van haar vestiging
NORDSTRAND MARITIME AND TRADING CO. LTD.,
gevestigd te Piraeus (Griekenland),
gedaagden,
advocaat mr. H. van der Wiel,
4. de vennootschap naar het recht van de plaats van haar vestiging
CARIBBEAN DRYDOCK COMPANY INC.,
gevestigd te Havanna (Cuba),
gedaagde,
advocaat mr. E.A. Bik,
5. de naamloze vennootschap AMLIN CORPORATE INSURANCE N.V.,
voorheen genaamd FORTIS CORPORATE INSURANCE N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
6. de naamloze vennootschap HDI-GERLING VERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagden,
advocaat mr. J.F. van der Stelt.
Eiseres wordt hierna aangeduid als “Bluewater”. Gedaagden sub 1, sub 2 en sub 4 worden hierna aangeduid als “Merio”, “Nordstrand” respectievelijk “CDC”. Gedaagden sub 5 en 6 worden hierna gezamenlijk aangeduid als “Fortis/HDI”.
1 Het verloop van het geding
1.1 De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaardingen d.d. 3 april 2007 en de door Bluewater overgelegde producties;
- conclusie van antwoord aan de zijde van Merio en Nordstrand, met producties;
- conclusie van antwoord aan de zijde van CDC, met producties;
- conclusie van antwoord aan de zijde van Fortis/HDI;
- conclusie van repliek, met producties;
- conclusie van dupliek aan de zijde van Merio en Nordstrand, met producties;
- conclusie van dupliek aan de zijde van CDC;
- conclusie van dupliek aan de zijde van Fortis/HDI, met productie;
- de bij gelegenheid van de pleidooien door Bluewater genomen akte met daarin vermeld een wijziging eis;
- de bij gelegenheid van de pleidooien door CDC genomen akte, met producties
- de bij gelegenheid van de pleidooien door Bluewater en CDC overgelegde pleitnotities.
1.2 De zaak tegen de in de dagvaarding vermelde gedaagde sub 3 is niet aangebracht.
2 De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen – voor zover van belang – het volgende vast:
2.1 Merio is de geregistreerd eigenaar van de zogenaamde Lomar-fleet, waarvan het zeeschip ‘Ailsa’ deel uitmaakte. Nordstrand is de economisch eigenaar c.q. manager van voornoemde zeevloot. CDC exploiteert een scheepswerf.
2.2 In augustus 2003 is de ‘Ailsa’ door brand beschadigd geraakt, terwijl dit schip in een droogdok van CDC lag. Voor de gevolgen van deze brand is CDC jegens Merio en Nordstrand aansprakelijk.
2.3 CDC had een werfaansprakelijkheidsverzekering. Fortis/HDI zijn de leaders onder deze verzekering. De uitkering onder de verzekeringsovereenkomst is gemaximeerd tot USD 2,5 miljoen.
2.4 Merio en Nordstrand hadden ten tijde van de brand de ‘Ailsa’ verzekerd bij Amadis Insurance Company Ltd (hierna: Amadis), een cascoverzekeraar.
2.5 Bluewater treedt in verband met dit risico samen met een aantal andere verzekeraars op als herverzekeraar van Amadis; haar aandeel is 30% en zij is daarmee leader. Op de herverzekeringsovereenkomst is het ‘Norwegian Marine Insurance Plan’ van toepassing, dat – voor zover thans van belang – als volgt luidt:
“(…)
§ 5.13. Right of subrogation of the insurer to claims by the assured for damages
against third parties
If the assured has a claim against a third party for compensation of a loss, the insurer is, upon payment of compensation to the assured for the loss, subrogated to the rights of the assured against the third party concerned.
(…)
§ 9.2. The right of the claims leader to act on behalf of co-insurers
Unless otherwise agreed, the claims leader is entitled to take the steps referred to in §§ 9-3 to 9-9 with binding effect on the co-insurers. In all such cases he shall, as far as possible, take into consideration the interests of all the insurers.
(…)
§ 9-8. Disputes with third parties
If a third party makes a claim against the assured which is covered by the insurance, or if the assured has a claim for damages to which the insurers are subrogated, the claims leader shall decide questions concerning the institution of legal proceedings, appeals and amicable settlements.
(…)”
2.6 Merio en Nordstrand zijn in 2004 in Londen een procedure tegen Amadis begonnen waarin, kort gezegd, onder meer een bedrag van USD 5 miljoen werd gevorderd onder de verzekeringsovereenkomst. Bluewater heeft zich, namens de herverzekeraars van Amadis, in deze Engelse procedure gemeld. Deze procedure is vervolgens verwezen naar mediation. Tijdens de mediation zijn vertegenwoordigers van Bluewater aanwezig, die ook door de mediator zijn gehoord. Op 29 maart 2006 hebben partijen een schikking met elkaar getroffen. Afgesproken wordt dat Amadis een bedrag van USD 2.947.500,- betaalt aan Nordstrand en Merio, in welk bedrag is inbegrepen de proceskosten van Nordstrand en Merio.
De schikkingsovereenkomst luidt voorts – voor zover thans van belang – als volgt:
“(…)
6. The Defendant and its reinsurers hereby declare and confirm that they waive and disclaim absolutely any interest in:
i. The Recovery Action and
ii. The Vessel
whether by way of subrogation or otherwise howsoever arising.
7. This Agreement is governed by English law. Any dispute arising under this Agreement shall be subject to the exclusive jurisdiction of the High Court of Justice in England and Wales.
(…)”.
De schikkingsovereenkomst is namens Amadis ondertekend door [persoon 1] en namens Merio en Nordstrand door [persoon 2].
2.7 De herverzekeraars hebben vervolgens elk hun deel overgemaakt aan [persoon 1], welk kantoor het totaalbedrag aan [persoon 2] heeft betaald. Aldus is in totaal USD 2.947.500,- betaald, waarvan Bluewater 30%, derhalve USD 884.250,-, voor haar rekening heeft genomen.
2.8 Nordstrand heeft op 6 mei 2004 een verzoekschrift bij het Hof van Arbitrage voor Buitenlandse Handel te Cuba ingediend, strekkende tot betaling door CDC aan Merio door tussenkomst van Nordstrand van een schadevergoeding ten bedrage van in totaal USD 4.943.378,- (hierna: de Cubaanse arbitrage). Door dit Hof van Arbitrage werd op 30 januari 2006 uitspraak gedaan, waarbij CDC is veroordeeld om een bedrag van ruim USD 4,3 miljoen aan Merio via Nordstrand te betalen.
Bluewater was ten tijde van de Engelse mediation op de hoogte van de Cubaanse arbitrage. Ten tijde van het tot stand komen van de schikkingsovereenkomst was Bluewater echter niet op de hoogte van het feit dat het Hof van Arbitrage op 30 januari 2006 uitspraak had gedaan.
2.9 In oktober 2006 is door Bluewater ten laste van CDC derdenbeslag gelegd onder Fortis/HDI teneinde te voorkomen dat onder de werfaansprakelijkheidsverzekering zou worden uitgekeerd aan CDC. Dit beslag is bij kort gedingvonnis van 24 januari 2008 opgeheven. Inmiddels heeft de uitkering onder de werfaansprakelijkheidsverzekering aan CDC plaatsgevonden.
3 Het geschil
3.1 De gewijzigde vordering luidt – verkort weergegeven – om bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren voor recht:
1. dat Bluewater is gesubrogeerd in de rechten van Merio, Nordstrand en Amadis;
2. dat Bluewater gerechtigd en vrij is zich te verhalen op vermogensbestanddelen van CDC in Nederland, althans, dat Amadis gehouden is mee te werken aan vernietiging van de schikkingsovereenkomst met Merio en Nordstrand;
3. dat rechten van CDC onder de werfaansprakelijkheidsverzekering – sans préjudice ten aanzien van de rechten en verplichtingen onder deze verzekering – ten goede komen aan Bluewater;
4. dat Fortis/HDI op de werfaansprakelijkheidsverzekering bevrijdend kunnen uitkeren, althans hadden kunnen uitkeren op de derdengeldrekening van de advocaat van Bluewater;
5. dat Bluewater het arbitraal vonnis op CDC in Nederland ten uitvoer mag leggen met in de plaatstelling van dit vonnis voor het origineel of gewaarmerkt afschrift van de overeenkomst van arbitrage en van het arbitraal vonnis, althans dat CDC, Merio en Nordstrand gehouden zijn binnen twee weken na betekening van dit vonnis het origineel of gewaarmerkt afschrift van de overeenkomst tot arbitrage en van het arbitraal vonnis aan Bluewater ter beschikking te stellen;
6. dat Merio en Nordstrand ten opzichte van Bluewater toerekenbaar tekort zijn geschoten, althans onrechtmatig hebben gehandeld, althans ongerechtvaardigd zijn verrijkt, althans Bluewater onverschuldigd heeft betaald;
7. dat Merio, Nordstrand en CDC ten opzichte van Bluewater hoofdelijk aansprakelijk zijn, met veroordeling tot betaling van de schade nader op te maken bij staat;
8. met veroordeling van Merio, Nordstrand en CDC in de proceskosten.
3.2 Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft Bluewater aan de vordering uiteindelijk de volgende stellingen ten grondslag gelegd.
Primair: Bluewater heeft de schikkingsovereenkomst ‘rescinded’ (in het vervolg wordt het Engelse werkwoord ‘to rescind’ door de rechtbank ook wel aangeduid met het Nederlandse werkwoord ‘herroepen’). Merio en Nordstrand dienen derhalve het gestorte schikkingsbedrag als zijnde onverschuldigd betaald terug te betalen. Tot het moment dat zij dit hebben terugbetaald, geldt dat Bluewater in de rechten van Nordstrand op CDC is gesubrogeerd.
Subsidiair: Merio en Nordstrand hebben onrechtmatig jegens Bluewater gehandeld. In de onderhandelingen over de schikking hebben Merio en Nordstrand in oktober 2005 de mediator en Bluewater medegedeeld dat slechts een bedrag ad USD 750.000 á 1 miljoen verhaalbaar zou zijn op CDC. Op het moment dat Merio en Nordstrand bekend werden met het arbitrale vonnis d.d. 30 januari 2006 (op welk moment nog geen schikking was bereikt), waren zij gehouden hun eerdere, en achteraf dus onjuiste, mededeling te rectificeren. Merio en Nordstrand hebben dit echter nagelaten. Bluewater heeft hierdoor schade geleden.
3.3 Alle gedaagden hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Het verweer van Merio en Nordstrand strekt tot onbevoegdverklaring, althans aanhouding van de zaak, althans ontzegging van de vordering, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van Bluewater in de kosten van het geding. Het verweer van CDC en het verweer van Fortis/HDI strekken tot afwijzing van de vordering, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van Bluewater in de kosten van het geding. Op het door gedaagden gevoerde verweer zal in het kader van de beoordeling – voor zover nodig – worden ingegaan.
4 De beoordeling
4.1 Ter gelegenheid van het pleidooi heeft Bluewater haar eis gewijzigd. Geen van gedaagden heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De rechtbank acht de eiswijziging niet in strijd met de eisen van een goede procesorde en zal mitsdien recht doen op de gewijzigde eis.
4.2 Merio en Nordstrand hebben zich voor alle weren beroepen op de onbevoegdheid van de rechtbank Rotterdam. Bij conclusie van dupliek hebben zij dit verweer echter ingetrokken, zodat dit geen bespreking meer behoeft.
4.3 Zowel CDC als Fortis/HDI hebben aangevoerd dat de dagvaarding nietig is, nu daarin niet, althans onvoldoende wordt aangegeven waarop de eis jegens hen is gegrond. Voor zover moet worden aangenomen dat deze partijen dit verweer hebben gehandhaafd, gaat de rechtbank hieraan voorbij.
Alhoewel de rechtbank het met gedaagden eens is dat in de dagvaarding niet helder uiteen wordt gezet waarop de eis voor zover die ziet op CDC en Fortis/HDI is gegrond, is de rechtbank van oordeel dat gedaagden hierdoor niet onredelijk in hun belangen zijn geschaad. Gezien de door hen gevoerde verweren was het gedaagden kennelijk voldoende duidelijk welke stellingen Bluewater aan haar vorderingen voor zover deze betrekking hebben op CDC en Fortis/HDI ten grondslag heeft gelegd, zodat gedaagden op adequate wijze verweer hebben kunnen voeren.
4.4 Alle gedaagden hebben aangevoerd dat Bluewater nooit meer kan vorderen dan 30% van het aan Merio en Nordstrand betaalde bedrag van € 2.947.500,-, omdat dit gevorderd wordt onder een overeenkomst van herverzekering waarop Bluewater als verzekeraar slechts voor 30% is betrokken. Zij heeft ook slechts 30% uitgekeerd. Gesteld noch gebleken is dat Bluewater last en volmacht heeft om voor de andere herverzekeraars op te treden, aldus gedaagden.
Bluewater heeft hiertegen allereerst aangevoerd dat zij op basis van het Noorse verzekeringsrecht een impliciete last en volmacht heeft om op eigen naam tegelijkertijd de rechten uit te oefenen van haar co-assuradeuren. Zij heeft deze stelling echter niet onderbouwd met bijvoorbeeld een verwijzing naar wetsartikelen, een legal opinion of literatuurverwijzingen.
Gedaagden hebben de stelling van Bluewater betwist. Merio en Nordstrand hebben ter onderbouwing van hun betwisting een Legal opinion van het Noorse advocatenkantoor Vogt & Wiig overgelegd d.d. 10 oktober 2008 (productie 13 bij conclusie van dupliek).
De rechtbank stelt voorop dat vast staat dat op de herverzekeringsovereenkomst het Norwegian Marine Insurance Plan van toepassing is (zie hiervoor onder 2.5). In voormelde Legal opinion staat – voor zover thans van belang – hieromtrent het volgende vermeld:
“(…)
It follows from § 9-8 (van het Norwegian Marine Insurance Plan, toevoeging rb) that the claims leader may decide questions concerning commencement of legal proceedings against third parties. However, it is quite clear that the claims leader does not have authority to represent the co-insurers in a dispute against the assured unless of course the claims leader has obtained specific authority from the co-insurers in this respect. (…)
It is clearly stressed here that all co-insurers have to be sued (or sue, as the case may be) if there is a dispute with the assured. The claims leader does not have authority to represent the other co-insurers in a dispute with the assured.
(…)”.
Uit deze opinie volgt duidelijk dat Bluewater op basis van het Norwegian Marine Insurance Plan geen last en volmacht heeft om voor de andere verzekeraars op te treden. Deze opinie is slechts overgelegd door Merio en Nordstrand en niet door de andere gedaagden. Nu het echter een algemene opinie betreft, die voorts niet is betwist, betrekt de rechtbank deze opinie ook bij haar oordeel ten aanzien van de overige gedaagden. Gezien deze opinie gaat de rechtbank aan onderhavige stelling van Bluewater voorbij.
Ter gelegenheid van de pleidooien heeft Bluewater nog gesteld dat zij inmiddels van het merendeel van de co-verzekeraars expliciet last en volmacht heeft gekregen. Zij heeft ter onderbouwing van deze stelling echter geen stukken overgelegd, terwijl dit gezien de stand van de procedure wel van haar verwacht had mogen worden. De rechtbank gaat mitsdien ook aan deze stelling van Bluewater voorbij.
Uit het voorgaande volgt dat Bluewater in onderhavige procedure niet meer kan vorderen dan 30% van het aan Merio en Nordstrand betaalde bedrag van € 2.947.500,-. Dit heeft echter voor de door Bluewater in deze procedure ingestelde vordering slechts een gering belang, nu Bluewater geen veroordeling tot een geldsom heeft gevorderd, doch verklaringen voor recht.
4.5 Wat betreft de primair door Bluewater aan haar vordering ten grondslag gelegde stelling overweegt de rechtbank als volgt.
Subrogatie
4.6 Vast staat dat er geen overeenkomst bestond tussen Bluewater enerzijds en Merio en Nordstrand anderzijds. De betaling die Bluewater (al dan niet direct) aan Merio en Nordstrand heeft gedaan, heeft zij derhalve gedaan uit hoofde van de tussen haar en Amadis bestaande herverzekeringsovereenkomst. Uit zowel de door Bluewater overgelegde Noorse Legal opinion van Grette d.d. 5 januari 2008 (productie 4 bij de conclusie van antwoord in kort geding, overgelegd als productie 8 bij conclusie van repliek), als de door Merio en Nordstrand overgelegde Noorse Legal opinion van Vogt & Wiig d.d. 7 april 2008 (productie 11 bij conclusie van antwoord) volgt dat Bluewater daarmee gesubrogeerd is in de rechten van Amadis. Indien de hiervoor onder 2.7 vermelde betaling aan Merio en Nordstrand (via [persoon 2]) niet beschouwd kan worden als een betaling door Amadis, doch gezien dient te worden als een rechtstreekse betaling door Bluewater aan Merio en Nordstrand, zoals Merio en Nordstrand hebben betoogd, dan hebben Bluewater en de overige herverzekeraars deze betaling gedaan namens Amadis uit hoofde van de door Merio en Nordstrand bij Amadis afgesloten verzekeringsovereenkomst. Door deze betaling is Amadis derhalve gesubrogeerd in de rechten van Merio en Nordstrand.
Uit het voorgaande volgt dat Bluewater niet rechtstreeks in de rechten van Merio en Nordstrand is gesubrogeerd, doch via Amadis. Dit lijkt uiteindelijk ook niet tussen partijen in geschil te zijn. In de dagvaarding heeft Bluewater weliswaar aangevoerd dat zij rechtstreeks in de rechten van Merio en Nordstrand is gesubrogeerd, doch dit standpunt heeft zij gezien de stellingen die zij later in de procedure heeft ingenomen (zie onder meer punt 42 van de conclusie van repliek) kennelijk niet langer gehandhaafd.
4.7 Tussen partijen is niet in geschil dat in beginsel de schikkingsovereenkomst aan een verhaal van Bluewater op Merio en Nordstrand in de weg staat. Bluewater kan slechts een vordering op Merio en Nordstrand hebben, indien zij gerechtigd is deze schikkingsovereenkomst te herroepen. Partijen twisten echter over de vraag of Bluewater hiertoe gerechtigd is. Bluewater heeft gesteld dat zij in alle rechten van Amadis is gesubrogeerd (en dus ook in haar recht de schikkingsovereenkomst te herroepen), doch Merio en Nordstrand hebben gesteld dat Bluewater slechts in de verhaalsrechten van Amadis is gesubrogeerd. Tussen partijen is wel in confesso dat onderhavige vraag naar Noors recht beantwoord dient te worden en in het bijzonder aan de hand van § 5-13 van de ‘Norwegian Marine Insurance Plan’. Zowel Bluewater als Merio en Nordstrand hebben op dit punt Legal opinions overgelegd.
De rechtbank is echter van oordeel dat dit geschilpunt geen beslissing behoeft. Indien Bluewater slechts gesubrogeerd is in de verhaalsrechten van Amadis, heeft zij niet het recht de schikkingsovereenkomst te herroepen, nu zij geen partij bij deze overeenkomst is. In dat geval staat de overeenkomst aan een verhaal op Merio en Nordstrand in de weg, nu Amadis uitdrukkelijk afstand heeft gedaan van dit recht op verhaal.
Doch ook indien vast zou komen te staan dat Bluewater is gesubrogeerd in alle rechten van Amadis (dan wel in naam van Amadis de overeenkomst kan herroepen, zoals zij subsidiair heeft gesteld), kan dit, gezien hetgeen hierna wordt overwogen, Bluewater in onderhavige procedure niet baten.
Rescission
4.8 Uitgaande van de situatie dat Bluewater tevens is gesubrogeerd in het recht van Amadis de schikkingsovereenkomst te herroepen dan wel gerechtigd is dit in naam van Amadis te doen, overweegt de rechtbank als volgt.
In artikel 7 van de schikkingsovereenkomst is een jurisdictieclausule opgenomen, waarin is bepaald dat slechts ‘the High Court of Justice in England and Wales’ bevoegd is kennis te nemen van geschillen die voortvloeien uit de overeenkomst. Hieronder valt ook een geschil omtrent de vraag of de overeenkomst rechtsgeldig is herroepen. Dit volgt uit de Legal opinion van QC Lord d.d. 9 april 2008 onder punt 15 (productie 12 bij conclusie van antwoord aan de zijde van Merio en Nordstrand) en is ook niet door Bluewater betwist.
Bluewater heeft echter betoogd dat naar Engels recht een herroeping effect sorteert vanaf het moment dat deze de geadresseerde heeft bereikt en dat de overeenkomst vervolgens herroepen is totdat deze herroeping met succes voor de bevoegde rechter wordt aangevochten. Nu de herroeping in casu door Merio en Nordstrand bij de Engelse rechter niet is aangevochten, is de herroeping in het kader van onderhavige procedure een gegeven, aldus nog altijd Bluewater. Dit betoog is echter gelet op het hiernavolgende onjuist.
4.9 De rechtbank stelt voorop dat de vraag welke gevolgen de herroeping door Bluewater van de schikkingsovereenkomst heeft voor de geldigheid van deze overeenkomst beantwoord dient te worden aan de hand van het Engels recht. Dit is tussen partijen ook niet in geschil.
Ter onderbouwing van haar stelling heeft Bluewater in kort geding onder meer een Legal opinion van [persoon 3] d.d. 4 januari 2008 overgelegd (conclusie van antwoord in kort geding, overgelegd als productie 7 bij conclusie van repliek), waarin ten aanzien van dit punt het volgende staat vermeld:
“(…)
A representee is entitled to rescind a contract for misrepresentation without invoking the assistance of the court, indeed, as has been stated in Horsler v Zorro, “the process of rescission is essentially the act of the party rescinding and not of the court.”
(…) Once a party has rescinded a contract the parties should be put back in the position they were in before the contract was entered into. Thus, in the present case, the insurance monies would be repaid to the underwriters.
(…) If the rescission is challenged by the Owners of the MV Ailsa then they should make an application to court challenging the rescission.”
Door Merio en Nordstrand is bij conclusie van antwoord in deze procedure (in reactie op de door Bluewater in kort geding overgelegde Legal opinions) een Legal opinion overgelegd van QC Lord d.d. 9 april 2008 (productie 12 bij conclusie van antwoord), waarin uitvoerig op dit punt wordt ingegaan. Deze opinion vermeldt – voor zover thans van belang – het volgende:
“(…)
9. I agree with Mr. [persoon 3] when he says (…) that “the process of rescission is essentially the act of the parties rescinding, and not of the court,” and that rescission may be effective without there being any order of the Court. It is, however, important to make clear as to what is meant by that principle.
10. Specifically it means that where a party has the right to rescind a contract for misrepresentation, he is able to invoke that right without the need of a court order: it is essentially a “self help” remedy. (…)
11. Rescission is a process where a contract is brought to an end at the time notice of rescission is given, if there are valid grounds for rescission. (…)
12. Thus if Party A is entitled to rescind a contract with Party B and gives notice of rescission to B, the rescission is effective at the date of the notice. Similarly, if Party A gives notice of rescission on 1 January and Party B disputes this, leading to a Court hearing, and the Court rules in A’s favour on the 31 July, the rescission will be held to have been effective as at the 1 January and not 31 July.
(…)
14. What is however important is that, at the risk of stating the obvious, a contract is not rescinded unless one of the grounds recognised for rescission (for example misrepresentation) are made out. A party with no grounds to rescind cannot rescind a contract simply by purporting to do so. Thus where Party B disputes the right of Party A to rescind it will be necessary to obtain the ruling of a competent tribunal as to the right or otherwise to rescind and in relation to any remedies claimed in consequence of rescission, such as repayment of monies paid under the contract. Thus although in one sense if Bluewater/Amadis are entitled to rescission of the Settlement Agreement that will have taken effect (…) on 3 April 2007, this does not obviate the need for the disputed question as to entitlement to rescission to be determined by a competent tribunal. As Megarry J. (the judge) stated in Horsler v Zorro, the case which Mr. [persoon 3] cites,
“the process of rescission is essentially the act of the party rescinding, and not of the court. Of course, if matters are disputed, the dispute may have to be determined by the court, and until the decision is given it will not be known whether or not there has been a proper and effectual rescission.”
(…)
20. Thus as a matter of English law any ruling or declaration as to the entitlement to rescind (which is disputed) and any claim for consequential remedies could only be sought before the English High Court.
(…)”.
De rechtbank is van oordeel dat voormelde Legal opinion van [persoon 3] summier is, waarbij voorts het door hem gestelde niet gemotiveerd wordt. Voormelde Legal opinion van Lord daarentegen is zeer uitvoerig en overtuigend gemotiveerd. Het had vervolgens op de weg van Bluewater gelegen om haar stelling nader te onderbouwen, bij voorbeeld door het overleggen van een reactie van [persoon 3] op de Legal opinion van Lord. Dit heeft zij echter niet gedaan. De rechtbank gaat daarom uit van de juistheid van de opinion van Lord.
Uit deze Legal opinion leidt de rechtbank af dat een partij door middel van een eenzijdige verklaring een overeenkomst kan herroepen. Deze herroeping is echter alleen rechtsgeldig als deze op juiste gronden is gedaan. Indien door de wederpartij wordt betwist dat de herroeping op juiste gronden is gedaan, zal door een rechterlijke instantie beslist dienen te worden of de herroeping rechtsgeldig is geschied. Deze instantie kan dan ook direct beslissen omtrent de rechtsgevolgen die de herroeping dient te hebben.
Dit betekent dat nu Merio en Nordstrand betwisten dat Bluewater op goede gronden de schikkingsovereenkomst heeft herroepen, een rechterlijke instantie dient te beslissen of de herroeping door Bluewater rechtsgeldig is geschied. Zoals hiervoor is overwogen volgt uit de schikkingsovereenkomst dat uitsluitend ‘the High Court of Justice in England and Wales’ bevoegd is van dit geschil tussen partijen kennis te nemen. De rechtbank is derhalve onbevoegd kennis te nemen van het geschil tussen partijen omtrent de vraag of de herroeping door Bluewater rechtsgeldig is geschied en zo ja, wat de rechtsgevolgen hiervan zijn. De rechtbank zal zich derhalve, voor het geval Bluewater is gesubrogeerd in het recht van Amadis de schikkingsovereenkomst te herroepen dan wel gerechtigd is dit in naam van Amadis te doen, ten aanzien van vorenbedoeld geschil onbevoegd verklaren.
Uit het voorgaande volgt dat in de onderhavige procedure de gestelde primaire grondslag niet tot toewijzing van de vorderingen van Bluewater kan leiden.
Onrechtmatige daad
4.10 Bluewater heeft subsidiair aan haar vordering ten grondslag gelegd dat Merio en Nordstrand onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld. Bluewater heeft ter onderbouwing van deze grondslag gesteld dat Merio en Nordstrand in oktober 2005 tijdens de mediation Bluewater hebben medegedeeld dat slechts een bedrag ad USD 750.000 á 1 miljoen verhaalbaar zou zijn op CDC. Op het moment dat Merio en Nordstrand bekend werden met het arbitrale vonnis d.d. 30 januari 2006 stond vast dat deze mededeling onjuist dan wel achterhaald was. Omdat op dat moment de schikkingsonderhandelingen nog niet waren afgerond, waren Merio en Nordstrand gehouden deze mededeling te rectificeren. Bluewater stelt dat door dit na te laten, Merio en Nordstrand onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld.
Merio en Nordstrand hebben hiertegen aangevoerd dat Bluewater in november 2003 al wist dat, juridisch gezien, CDC waarschijnlijk aansprakelijk zou zijn voor alle vorderingen van Bluewater tot schadevergoeding. Ter onderbouwing van deze stelling hebben Merio en Nordstrand een brief overgelegd van Bluewater aan de advocaat van de werfaansprakelijkheidsverzekeraars d.d. 23 oktober 2003, waaruit volgt dat Bluewater wist dat Merio en Nordstrand een “excellent chance” hadden om de Cubaanse arbitrage te winnen (productie 6 bij conclusie van eis in de tussenkomst in de kort-gedingprocedure, overgelegd als productie 6 bij conclusie van antwoord). Daarnaast hebben zij een Legal opinion van Rado Y Asociados d.d. 21 november 2003 overgelegd betreffende de aansprakelijkheid van CDC, waarin wordt aangegeven dat en waarom CDC volledig aansprakelijk is jegens Bluewater (productie 7 bij voormelde conclusie van eis in de tussenkomst). Voorts hebben Merio en Nordstrand gesteld dat Bluewater wist dat de Cubaanse arbitrage aanhangig was. Deze stellingen heeft Bluewater ook niet betwist. Merio en Nordstrand hebben vervolgens betoogd dat Bluewater dus wist dat de Cubaanse arbitrage hoogstwaarschijnlijk gunstig zou aflopen voor Nordstrand, alsmede dat indien Bluewater meer over de (afloop van de) Cubaanse arbitrage had willen weten, zij dat op het moment van het aangaan van de schikkingsovereenkomst had kunnen en moeten vragen.
Merio en Nordstrand hebben daarnaast gesteld dat ten tijde van de mediation het verhaal op CDC onzeker was. Bekend was dat CDC slechts een beperkte aansprakelijkheidsdekking had bij werfverzekeraars, namelijk tot een maximum van USD 2,5 miljoen. Tijdens de schikkingsonderhandelingen is echter ter sprake gekomen dat het onzeker was of het bedrag van USD 2,5 miljoen verhaalbaar was op deze werfverzekeraars, omdat de verzekeringsvoorwaarden onbekend waren en het ook niet bekend was of CDC de premie had betaald of dat er andere verweren onder de verzekeringsovereenkomst waren voor de Nederlandse verzekeraars. Bluewater heeft deze stellingen van Merio en Nordstrand niet dan wel onvoldoende gemotiveerd betwist.
De rechtbank stelt voorop dat een onderscheid dient te worden gemaakt tussen aansprakelijkheid van CDC enerzijds en de mogelijkheden van verhaal op CDC anderzijds. Met de uitspraak van 30 januari 2006 in de Cubaanse arbitrage is slechts vast komen te staan dat CDC voor een bedrag van USD 4,3 miljoen aansprakelijk is jegens Merio en Nordstrand. Deze uitspraak zegt echter nog niets over de mogelijkheden dit bedrag daadwerkelijk op CDC te verhalen. Nu Bluewater zich op het standpunt stelt dat door het bekend worden van deze arbitrale uitspraak een eerdere uitlating van Merio en Nordstrand tijdens de mediation onjuist dan wel achterhaald bleek, dient vast te komen te staan dat deze uitlating ook zag op de aansprakelijkheid van CDC en niet op de verhaalsmogelijkheden op CDC. Vast dient derhalve te komen staan dat Merio en Nordstrand in oktober 2005 Bluewater tijdens de mediation medegedeeld hebben dat CDC slechts voor een bedrag ad USD 750.000 á 1 miljoen aansprakelijk gehouden zou kunnen worden.
Het is de rechtbank niet duidelijk of Bluewater zich op het standpunt stelt dat een dergelijke uitlating is gedaan. Bluewater lijkt in haar stellingen geen zuiver onderscheid te maken tussen aansprakelijkheid van CDC en verhaalsmogelijkheden op CDC. Op een rechtstreekse vraag hieromtrent ter zitting heeft de raadsman van Bluewater aangegeven niet exact te weten of de hier bedoelde uitlating zag op de aansprakelijkheid van CDC dan wel het verhaal op CDC.
Voor zover Bluewater zich wel op het standpunt heeft gesteld dat de bewuste uitlating zag op de aansprakelijkheid van CDC, heeft zij deze stelling onvoldoende onderbouwd. Ter onderbouwing van haar stelling heeft zij een verklaring van G.B. Gran, die als Claims Director samen met de heer Aasberg, de Noorse advocaat van Bluewater, Bluewater heeft vertegenwoordigd in de mediation, overgelegd, welke – voor zover thans van belang – het volgende inhoudt:
“(…)
5. (…) the First mediation session took place on September 19, 2005.
6. I attended this mediation (…) the Owners (…) were represented by Mr [persoon 4] (…).
7. (…) discussion took place regarding the potential recoveries to which Amadis/Bluewater would be entitled on payment of the claim. In this regard there were 2 main issues. First, the valuation of the wreck; secondly, the valuation of the likely proceeds of a claim against (…) CDC.
8. I recall that, with regard to the claim against CDC, [persoon 4] explained that proceedings were taking place in Cuba against CDC. He explained that the claim against the dock yard was for the value of the vessel and other losses, and he told us that while they were relatively sure that they could establish liability against the dock yard, they were unsure as to the amount of the claim upon which they would be successful. This was more or less in line with the opinion obtained from our Cuban lawyers in 2003 (…).
9. When we inquired as to recoverability of any claim against the dockyard we were informed by the Owners representatives that they understood there to be an insurance policy in place covered by Dutch underwriters which was limited to US$ 2,500,000.
10. The mediation which as held on 19th September was unsuccessful and accordingly another mediation meeting was arranged for October 3, 2005. (…)
11. I recall that during the course of this meeting [persoon 4] was asked to provide a figure being a reasonable estimate of the valuation which should be put on the claim against CDC together with the valuation of the wreck, and I recall that he said that it would be reasonable to value the recovery action against CDC and the wreck at a figure of between US$ 750,000 and US$ 1,000,000. (…)”.
De rechtbank is van oordeel dat uit deze verklaring niet kan worden afgeleid dat de bewuste uitlating ziet op de aansprakelijkheid van CDC. Onder punt 7. staat in de verklaring uitdrukkelijk vermeld dat gesproken is over ‘the potential recoveries’ en ‘the likely proceeds of a claim’ en onder punt 9. staat vermeld dat navraag is gedaan omtrent de ‘recoverability of any claim’. Al deze termen zien op verhaal en niet op aansprakelijkheid. Onder punt 11. staat vermeld welke uitlating er aan de zijde van Merio en Nordstrand is gedaan tijdens de bespreking in november 2005, te weten de waarde van ‘the recovery action’. Ook dit duidt op verhaal en niet op aansprakelijkheid.
Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat Bluewater geen dan wel onvoldoende feiten heeft gesteld, die indien juist, tot het oordeel kunnen leiden dat Merio en Nordstrand onrechtmatig jegens Bluewater hebben gehandeld.
4.11 Uit het voorgaande volgt dat in onderhavige procedure de vorderingen die zien op Merio en Nordstrand niet voor toewijzing vatbaar zijn.
4.12 Voor wat betreft de vorderingen die zien op CDC en Fortis/HDI overweegt de rechtbank als volgt. Bluewater kan alleen een vordering op CDC hebben indien zij is gesubrogeerd in de rechten van Merio en Nordstrand. Zoals hiervoor is overwogen, staat de schikkingsovereenkomst in dat geval echter aan een verhaal op CDC in de weg. In het geval de schikkingsovereenkomst rechtsgeldig door Bluewater herroepen zou zijn, zou dit – naar Engels recht – tot gevolg hebben dat deze overeenkomst geacht wordt nooit tot stand te zijn gekomen. Dit zou betekenen dat de titel waaronder de betaling aan Merio en Nordstrand is gedaan, komt te vervallen. Bluewater heeft gesteld dat zij in dat geval in de rechten van Merio en Nordstrand blijft gesubrogeerd totdat zij aan haar hebben terugbetaald. Deze stelling is naar Nederlands recht echter onjuist. Met het vervallen van de titel van betaling is de betaling zonder rechtsgrond gedaan en een enkele betaling brengt geen subrogatie met zich. De stelling van Bluewater leidt ook tot de juridisch onaanvaardbare consequentie dat Bluewater naast elkaar ter zake hetzelfde bedrag én een titel heeft om dit bedrag van Merio en Nordstrand te vorderen én een titel om dit bedrag van CDC te vorderen, terwijl er van hoofdelijke aansprakelijkheid geen sprake kan zijn. De rechtbank is in het licht hiervan van oordeel dat zonder nadere toelichting, die ontbreekt, onderhavige stelling van Bluewater onbegrijpelijk is. Zij acht deze stelling mitsdien onvoldoende onderbouwd en gaat daaraan voorbij.
Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen voor zover deze zien op CDC voor afwijzing gereed liggen. Dit brengt met zich dat Fortis/HDI niet bevrijdend hadden kunnen uitkeren op de derdengeldrekening van de advocaat van Bluewater, zodat ook de vordering onder 4. voor afwijzing gereed ligt.
4.13 Uit het voorgaande volgt dat alle vorderingen van Bluewater voor afwijzing gereed liggen. Zij zal als de geheel in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Alhoewel Bluewater verklaringen voor recht heeft gevorderd, zal nu haar vordering in feite zag op een bedrag van USD 2,5 miljoen bij de bepaling van de hoogte van de proceskosten uitgegaan worden van tarief VIII in plaats van tarief II als vermeld in het ‘Liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven’.
5 De beslissing
De rechtbank,
verklaart zich, voor het geval Bluewater is gesubrogeerd in het recht van Amadis de schikkingsovereenkomst te herroepen dan wel gerechtigd is dit in naam van Amadis te doen, onbevoegd kennis te nemen van het geschil tussen partijen omtrent de vraag of deze herroeping door Bluewater rechtsgeldig is geschied en zo ja, wat de rechtsgevolgen hiervan zijn;
wijst de vorderingen van Bluewater voor het overige af;
veroordeelt Bluewater in de proceskosten, tot aan deze uitspraak bepaald op de volgende bedragen:
- aan de zijde van Merio en Nordstrand op € 251,- aan vast recht en op € 12.844,- aan salaris voor de advocaat;
- aan de zijde van CDC op € 251,- aan vast recht en op € 12.844,- aan salaris voor de advocaat;
- aan de zijde van Fortis/HDI op € 251,- aan vast recht en op € 12.844,- aan salaris voor de advocaat;
verklaart dit vonnis voor zover het de veroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Fiege, mr. Koekebakker en mr. Hes-Bakkeren.
Uitgesproken in het openbaar.
204/1582/336