Parketnummer: 10/710087-09
Datum uitspraak: 19 november 2009
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren op xx-xx-1991 te [geboorteplaats],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres
[adres], ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Rijksinrichting voor jongens De Hartelborgt te Spijkenisse,
raadsvrouw mr. E.A. Kool, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting, deels met gesloten deuren, heeft plaatsgevonden op
5 november 2009.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
Het ten laste gelegde komt er op neer dat de verdachte (samen met een ander of anderen) een moord dan wel doodslag heeft gepleegd.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd de tenlastelegging te wijzigen. De voorgestelde wijziging komt erop neer dat subsidiair ten laste wordt gelegd dat de verdachte (samen met een ander of anderen) het misdrijf als bedoeld in artikel 189, eerste lid, aanhef en onder 2, van het Wetboek van Strafrecht heeft gepleegd.
De verdediging heeft zich niet verzet tegen de gevorderde wijziging.
De officier van justitie en de raadvrouw hebben ermee ingestemd dat de beslissing op de vordering eerst in het vonnis zal worden bekend gemaakt.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 313, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering worden in geen geval wijzigingen van de tenlastelegging toegelaten, als het gevolg daarvan is dat de tenlastelegging niet langer hetzelfde feit, in de zin van artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht, zou inhouden. Blijkens jurisprudentie van de Hoge Raad (zie HR 2 november 1999, NJ 2000, 174) is er sprake van hetzelfde feit indien ten aanzien van de oorspronkelijke tenlastelegging en de gevorderde wijziging daarvan:
a) verwantschap bestaat tussen de verschillende delictsomschrijvingen waarop deze berusten en deze delictsomschrijvingen niet wezenlijk uiteenlopen;
b) de verweten gedragingen zijn begaan onder omstandigheden waaruit blijkt van een zodanig verband met betrekking tot de gelijktijdigheid van die gedragingen en de wezenlijke samenhang in het handelen en de schuld van de verdachte, dat de gedachte achter de in artikel 313 tweede lid van het Wetboek van Strafvordering opgenomen beperking, die naar artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht verwijst, meebrengt dat de gevorderde wijziging toelaatbaar is.
In dit kader bezien dient de gevorderde wijziging van de tenlastelegging te worden afgewezen. Er bestaat geen verwantschap tussen de delictsomschrijvingen van de artikelen 289/287 (moord/doodslag) en 189 (begunstiging) van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast is tussen de gedragingen waarop de oorspronkelijke tenlastelegging ziet en de gedragingen waarop de gevorderde wijziging ziet enige tijd verstreken, zodat er geen sprake is van gelijktijdigheid van die gedragingen.
De rechtbank zal derhalve rechtspreken op grond van de oorspronkelijke tenlastelegging.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. De Beer heeft gerekwireerd tot
- vrijspraak van het ten laste gelegde medeplegen van moord;
- bewezenverklaring van het ten laste gelegde medeplegen van doodslag;
- veroordeling van de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van twee jaren met aftrek van voorarrest, waarvan één dag voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en onder de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich houdt aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering;
- subsidiair, en voor zover de gevorderde wijziging van de tenlastelegging wordt toegestaan, bewezenverklaring van begunstiging;
- veroordeling van de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van twee maanden met aftrek van voorarrest, waarvan één dag voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en onder de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich houdt aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering.
BEWIJSMOTIVERING EN BEWEZENVERKLARING
Van het volgende wordt uitgegaan:
Op 20 maart 2009 is de verdachte betrokken geraakt bij een ruzie. In de aanwezigheid van vrienden, onder wie [medeverdachte] en diens broertje [getuige], heeft hij flinke klappen opgelopen. Onder andere [slachtoffer], wiens roepnaam [slachtoffer] is, heeft toen [verdachte] geslagen. Een van de aanwezigen heeft hiervan opnamen gemaakt. De volgende dag, op 21 maart 2009, hebben [medeverdachte] en [verdachte] in chatsessies op msn elkaar geschreven over het voorval de avond daarvoor. [verdachte] nam het [medeverdachte] kwalijk dat hij hem niet te hulp was geschoten. [medeverdachte] heeft geantwoord dat hij niet wilde vechten omdat hij zijn mes niet bij zich had, maar dat hij een volgende keer naast hem zou staan als hij “er twee kon regelen”. [medeverdachte] was er inmiddels achter gekomen dat [slachtoffer] bij hem in de flat verbleef op de vierde verdieping. [medeverdachte] en [verdachte] hebben elkaar geschreven dat zij hem zouden gaan steken met een mes of gaan neerschieten met een pistool. [verdachte] heeft aangegeven dat hij niet alleen tegenover [slachtoffer] wilde komen te staan. [medeverdachte] heeft geschreven dat hij [slachtoffer] in zijn nek zou steken, en ook dat zij zouden kunnen zeggen “pakketje voor u meneer”, om vervolgens naar boven te gaan en hem een mes tussen zijn ribben te steken. Zowel [medeverdachte] als [verdachte] hebben benadrukt dat het van belang was dat [slachtoffer] het niet zou overleven. Het lichaam zouden zij laten liggen en fietsen zouden worden klaar gezet in de buurt om snel weg te kunnen komen. [medeverdachte] en [verdachte] hebben geschreven dat zij hierover niet moesten communiceren via msn en hebben zich afgevraagd hoe zij de chatsessies konden verwijderen van hun computer. Na de chatsessies is nergens meer over gesproken. Met name hebben zij nooit besproken dat zij toch maar afzagen van hun plannen. [verdachte] heeft twee personen benaderd om een pistool te regelen. [Getuige] heeft [verdachte] in een chatsessie geschreven een maandje te wachten.
In de nacht van zaterdag 16 mei 2009 op zondag 17 mei 2009 zijn [medeverdachte], [verdachte], [getuige] en twee meisjes na een avondje uit in het centrum van Spijkenisse naar de [straatnaam] in Spijkenisse gelopen. Op enig moment heeft [medeverdachte] zich van het groepje afgesplitst en is hij thuis zijn fiets gaan halen. Toen [medeverdachte] weer terug was bij de anderen, kwam [slachtoffer] hen ter hoogte van het wijkcentrum voorbij lopen. [medeverdachte] zei tegen [verdachte]: “zullen we hem pakken?” [verdachte] knikte bevestigend. [verdachte] wist dat [medeverdachte] wel eens een mes bij zich droeg. Zij zijn [slachtoffer] gevolgd naar de flat in de [straatnaam]. [slachtoffer] ging de flat binnen en liep naar de deur die vanuit de centrale hal toegang geeft tot de lifthal. Die deur opende hij om in de lifthal te komen. [verdachte] en [medeverdachte] liepen vlak achter hem: [slachtoffer] hield de deur nog voor hen open zodat [medeverdachte] met zijn fiets naar binnen kon. Vanuit de centrale hal de lifthal binnenkomend bevindt zich rechts in de lifthal een deur naar het hoofdtrappenhuis en aan de linkerkant een liftdeur. [slachtoffer] ging de lift in. [verdachte] hielp [medeverdachte] met zijn fiets naar binnen. Nadat [medeverdachte] zijn fiets in het trappenhuis had neergezet, zijn [medeverdachte] en [verdachte] de trappen op gerend naar de vierde verdieping. Bij het rennen naar boven was [verdachte] een trapdeel en een paar traptreden achter op [medeverdachte]. Op de vierde verdieping aangekomen, ging [medeverdachte] door de deur, die vanuit het hoofdtrappenhuis toegang geeft tot de lifthal. Vervolgens ging hij in die hal voor de liftdeur staan, waar de lift met [slachtoffer] aankwam. [medeverdachte] pakte zijn mes en klapte dit mes open. Toen de liftdeur open ging, zette [medeverdachte] een stap naar voren en stak hij [slachtoffer] verscheidene malen met zijn mes, onder meer ter hoogte van zijn hart en links op zijn rug. Het bloed spoot uit [slachtoffer]’s lichaam. [verdachte] bevond zich dichtbij de steekpartij, hij zag immers het steken, hij zag het bloed spuiten en hoorde [slachtoffer] zeggen: “Auw wat doe je”. [medeverdachte] en [verdachte] zijn vervolgens de trap af gerend, naar buiten gegaan en hebben de plaats van het delict verlaten.
Op 17 mei 2009 omstreeks 00:18 uur is [slachtoffer] aangetroffen in de lift. Hij lag op zijn rug met zijn hoofd tegen de achterwand van de lift en hij gaf geen teken van leven. Hij lag in een grote plas bloed. Vastgesteld is dat [slachtoffer] met een mes is gestoken onder meer in de borst, links in de hals en links hoog aan de rug. De weefselschade en het bloedverlies als gevolg hiervan, hebben geleid tot zijn dood.
In de liftkooi en in de lifthal op de vierde verdieping zijn bloedspatten aangetroffen, onder meer op de verdiepingsvloer, de wanden van de lifthal en op de lifthalzijde van de deur naar het trappenhuis. Op de kopse kant en de trappenhuiszijde van deze deur werden geen bloedspatten aangetroffen, ook niet op het bordes van het trappenhuis op de vierde verdieping. Evenmin zijn bloedspatten aangetroffen in het trappenhuis, in de lifthal en in de centrale hal beneden, en buiten bij de ingang van de flat. De schoenen die [verdachte] die avond droeg zijn onderzocht. Op de rechterschoen van [verdachte], op de rechter zijkant van de schoenzool, zijn twee bloedspatten aangetroffen. De DNA-profielen van die bloedsporen komen overeen met het DNA van [slachtoffer]. Door de inspecteur van politie M.A.C. Sens, werkzaam als coördinator Plaats Delict Unit bij de forensische opsporing is de conclusie getrokken dat (de rechter schoen van) [verdachte] zich zeer waarschijnlijk in de lift, althans in de lifthal op de vierde etage heeft bevonden tijdens het steken, terwijl het onwaarschijnlijk is dat de deur naar het trappenhuis (deels) geopend was op het moment waarop de bloedspatten op de schoen terecht kwamen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat [verdachte] en [medeverdachte] zich niet schuldig hebben gemaakt aan moord omdat zij niet heel bewust [slachtoffer] hebben neergestoken. Wel hebben zij zich schuldig gemaakt aan doodslag, waarbij bij [verdachte] de vraag kan worden gesteld of er sprake is van opzet in voorwaardelijke zin. Doodslag kan worden gebaseerd op de bekennende verklaring van [medeverdachte] en op de chatsessies. De verklaring van [verdachte] dat hij niet dicht bij de steekpartij heeft gestaan, is ongeloofwaardig nu bloed van [slachtoffer] is aangetroffen op de rechterschoen van [verdachte] en er alleen bloed van [slachtoffer] is aangetroffen in de lift en in de lifthal op de vierde verdieping. Verder zijn er getuigen tegenover wie [verdachte] verklaringen heeft afgelegd die erop duiden dat hij dichter bij de steekpartij heeft gestaan dan hij doet voorkomen. Aldus de officier van justitie.
De raadsvrouw van [verdachte] heeft betoogd dat haar cliënt en [medeverdachte] tijdens de chatsessies het met name hebben gehad over [naam] “[bijnaam]” door wie [verdachte] was geslagen. [verdachte] heeft zijn boosheid van zich af geschreven. Toen hij [slachtoffer] voorbij zag komen in de nacht van 16 op 17 mei 2009, herkende [verdachte] hem niet eens. [verdachte] zag [slachtoffer] niet als de agressor bij de gebeurtenissen in maart 2009. [medeverdachte] heeft [slachtoffer] herkend. [medeverdachte] heeft [verdachte] voorgesteld om [slachtoffer] klappen te gaan geven, toen hij hen passeerde, en [verdachte] heeft hiermee ingestemd. [medeverdachte] is in de flat de trap op gerend en [verdachte] volgde hem op fikse achterstand. Toen [verdachte] boven kwam, zag hij [medeverdachte] de lift in stappen en hoorde [verdachte] wat [slachtoffer] zei. [verdachte] is omgekeerd en naar beneden gerend. Hij heeft zijn fiets gepakt. Vervolgens zag hij [medeverdachte] die hem het mes heeft getoond.
Op de schoen van [verdachte] zijn bloeddruppels aangetroffen, maar niet is duidelijk geworden hoe die op zijn schoen terecht zijn gekomen. De getuige-deskundige heeft hieromtrent geen duidelijkheid verschaft. [verdachte] is gebleven bij zijn verklaring, dat hij niet in de buurt van de lift is geweest. De mogelijkheid bestaat dat het bloed op een ander moment op [verdachtes] schoen terecht is gekomen. De omstandigheid dat er buiten de lift(hal) geen bloed is aangetroffen, betekent nog niet dat het niet kan zijn gegaan zoals [verdachte] zegt. In dit verband wordt gewezen op de mogelijkheid dat er een druppel bloed is geweest (“de moederdruppel”) die op de grond is gespat, waardoor de bloedspatten op de schoen van [verdachte] terecht zijn gekomen. Die “moederdruppel” kan gewist zijn door degenen die op de plaats van het delict zijn geweest. Pas om 00:38 uur is officieel sprake geweest van een “plaats delict”. De mogelijkheid bestaat dat de deur die op de vierde verdieping vanuit het trappenhuis toegang geeft tot de lifthal nog open stond, omdat er een dranger op zit die ervoor zorgt dat het wel vijf seconden duurt voordat de deur dichtvalt. [verdachte] heeft [medeverdachte] gezien, hij heeft bloed gezien, hij heeft [slachtoffer] gehoord, is omgekeerd en naar beneden gegaan en hij heeft bloed op zijn schoen gekregen. Dat alles kan zijn gebeurd als de deur open heeft gestaan.
Kortom, de verdediging stelt dat er alternatieve scenario’s zijn, die niet uitgesloten kunnen worden.
De raadsvrouw stelt dat de dood van [slachtoffer] niet kan worden toegerekend aan haar cliënt. Hij wist niet dat [medeverdachte] een mes bij zich had. Uit zijn handelingen blijkt niet van het voornemen om [slachtoffer] te doden. De chatsessies zijn geen aanwijzing voor een voorbereid plan. Het lijkt erop alsof het steken in de lift is besproken in een chatsessie, maar dat berust op ongelukkig toeval. [verdachte] heeft niet het opzet gehad, ook niet in voorwaardelijke zin, om [slachtoffer] te doden.
[verdachte] dient derhalve te worden vrijgesproken van moord en doodslag.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of [verdachte] zich (samen met [medeverdachte]) schuldig heeft gemaakt aan moord of aan doodslag.
Moord is het opzettelijk en met voorbedachten rade een ander van het leven beroven. Moord is doodslag met voorbedachte raad begaan. Voorbedachte raad wordt uitgedrukt met de woorden “na kalm beraad en rustig overleg”. In jurisprudentie van de Hoge Raad (zie o.m. het arrest van 27 juni 2000, NJ 2000, 605 of LJN AA6308) is uitgemaakt dat voor bewezenverklaring van voorbedachte raad voldoende is dat de verdachte tijd had zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat de gelegenheid heeft bestaan dat hij over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad heeft nagedacht en zich daarvan rekenschap heeft gegeven.
Uit hetgeen is komen vast te staan blijkt dat [medeverdachte] en [verdachte] (op 21 maart 2009) de dag nadat [verdachte] klappen had gekregen, elkaar hebben geschreven over hoe zij [slachtoffer] te pakken zouden kunnen nemen. Deze chatsessies zien niet voornamelijk op wat [medeverdachte] en [verdachte] met “[bijnaam]” (dit is [naam] door wie [verdachte] ook was geslagen) wilden doen, maar wat zij met [slachtoffer] wilden doen. De chatsessies zijn niet beperkt tot het uiten van boosheid en stoere (straat)taal, maar geven er - anders dan de verdediging heeft betoogd - blijk van dat het voornemen om [slachtoffer] te gaan doden serieus is geweest. Dit kan worden afgeleid uit het feit dat de verdachten er belang aan hechtten dat de chatsessies van hun computers verwijderd zouden worden. Tevens is van betekenis dat [verdachte] nog twee personen heeft benaderd om een pistool te regelen. Nadien is tussen [medeverdachte] en [verdachte] niet besproken dat zij zouden afzien van hetgeen zij elkaar hadden geschreven. Anders dan de verdediging stelt, maakt de rechtbank uit het vorenstaande niet op dat [verdachte] na de chatsessies niet langer boos was op [slachtoffer] en dat [verdachte] [slachtoffer] niet als agressor zag bij de gebeurtenissen op 20 maart 2009.
Toen [slachtoffer] in de nacht van zaterdag 16 mei 2009 op zondag 17 mei 2009 [medeverdachte] en [verdachte] (lopend) passeerde, heeft [medeverdachte] aan [verdachte] voorgesteld om [slachtoffer] te pakken te nemen en heeft [verdachte] daarmee ingestemd. Voor alle duidelijkheid: het voorstel is niet geweest om [slachtoffer] klappen te gaan geven, maar om hem te pakken te nemen. Beiden hebben dat zo verklaard. Tussen [medeverdachte] en [verdachte] is die nacht geen discussie meer geweest over wat zij met [slachtoffer] zouden doen, terwijl zij al eerder het plan hadden opgevat om hem (middels steken) te doden. Als zij [slachtoffer] slechts in elkaar hadden willen slaan, bestond daartoe gelegenheid toen zij buiten achter [slachtoffer] liepen of toen zij in de centrale hal of in de lifthal beneden in de flat stonden dichtbij [slachtoffer]. Kennelijk is dat niet gewild.
Gelet op het voorgaande en op de omstandigheid dat [medeverdachte] die nacht een mes bij zich droeg, komt de rechtbank tot de conclusie dat vanaf het moment waarop [medeverdachte] voormeld voorstel deed aan [verdachte], bij hem de intentie heeft bestaan het eerder gemaakte plan om [slachtoffer] middels messteken te gaan doden ten uitvoering te brengen. Deze conclusie vindt steun in de wijze waarop [verdachte] en [medeverdachte] hebben gehandeld. Zoals gezegd hebben zij in de lifthal beneden dichtbij [slachtoffer] gestaan, zonder de confrontatie met hem aan te gaan. Zij lieten [slachtoffer] de lift naar boven nemen. Zij wisten dat [slachtoffer] met de lift naar de vierde verdieping zou gaan en zij zijn vervolgens zelf via het trappenhuis naar de vierde verdieping gerend. Daarbij rende [verdachte] vlak achter [medeverdachte], en niet op fikse achterstand van hem, want hij rende slechts een trapdeel en een paar traptreden achter op [medeverdachte]. Al met al komt dat neer op ongeveer tien traptreden tussen [verdachte] en [medeverdachte]; een afstand die rennend in zeer korte tijd wordt overbrugd. Op de vierde verdieping is [medeverdachte] voor de toen nog gesloten liftdeur gaan staan. Hij heeft zijn mes gepakt en uitgeklapt. Op het moment waarop de liftdeur open ging, heeft [medeverdachte] een stap naar voren gezet en is hij direct op [slachtoffer] gaan insteken. Deze wijze van opereren door middel van een verrassingsaanval vertoont gelijkenis met hetgeen [medeverdachte] in een chatsessie heeft geschreven: doen alsof een pakketje wordt bezorgd en dan [slachtoffer] neersteken. Daarnaast valt op dat [slachtoffer] is gestoken in zijn hals en in zijn borst, terwijl [medeverdachte] in een chatsessie heeft geschreven dat hij hem zou steken in zijn nek en tussen zijn ribben. Mede gelet hierop hecht de rechtbank geen geloof aan de verklaring van [medeverdachte] dat hij zijn ogen dicht had toen hij [slachtoffer] stak. Wat dit betreft is ook relevant dat verschillende getuigen hebben verklaard dat [medeverdachte] tegen hen heeft gezegd dat het bloed eruit spoot toen hij [slachtoffer] stak en dat hij ook een getuige heeft verteld dat hij [slachtoffer] stak bij zijn hart en links op zijn rug.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat [medeverdachte] opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd. Hij heeft immers samen met [verdachte] het moordplan beraamd en hij heeft besloten om hieraan daadwerkelijk uitvoering te geven, terwijl hij tot aan het moment waarop hij voor de liftdeur op de vierde verdieping van de flat stond de gelegenheid heeft gehad om zich te beraden op het genomen besluit en om daarvan af te zien.
[verdachte] wist dat [medeverdachte] wel eens een mes bij zich droeg en hij was er ook van op de hoogte dat [medeverdachte] niet wilde vechten als hij zijn mes niet bij zich had. Voor zover op grond van het voorgaande niet reeds kan worden geconcludeerd dat [verdachte] wist dat [medeverdachte] een mes bij zich droeg op het moment waarop hij [verdachte] voorstelde om [slachtoffer] te pakken te nemen, kan in ieder geval worden geconcludeerd dat [verdachte] er ernstig rekening mee had moeten houden dat [medeverdachte] een mes bij zich droeg en het moordplan dat zij hadden beraamd wilde gaan uitvoeren. Door onder de uiteengezette omstandigheden ermee in te stemmen [slachtoffer] te pakken te nemen, heeft [verdachte] niet alleen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] vermoord zou worden, maar heeft hij deze kans ook vergroot, door met het voorstel in te stemmen. Gezien het vorenstaande heeft bij [verdachte] het opzet (in voorwaardelijke zin) bestaan om [slachtoffer] te doden, zoals was gepland. Door zijn rol bij het maken van de plannen en zijn instemming met de uitvoering daarvan en doordat hij samen met [medeverdachte] [slachtoffer] is gaan volgen tot in de flat in de [straatnaam], [medeverdachte] daar heeft geholpen om zijn fiets naar het trappenhuis te brengen en vervolgens vlak achter [medeverdachte] aan naar boven te rennen naar de vierde verdieping, waar [slachtoffer] is doodgestoken, wordt [verdachte] als medepleger van de moord op [slachtoffer] beschouwd.
Het antwoord op de vraag waar [verdachte] zich bevond op de vierde verdieping toen [slachtoffer] de dodelijke steekwonden werden toegebracht – op de laatste traptrede van boven, een paar treden daaronder of in de lift(hal) nabij [medeverdachte] en [slachtoffer] – doet aan voormeld oordeel niet af. Toch zal de rechtbank, zij het kort, hierover enkele opmerkingen maken.
In de lift en in de lifthal - ook op de lifthalzijde van de deur tussen de lifthal en het trappenhuis - op de vierde verdieping is bloed aangetroffen van [slachtoffer], ook in de vorm van bloedspatten. Elders zijn geen bloedspatten aangetroffen. Tevens zijn op de rechter zijkant van de zool van de rechterschoen van [verdachte] twee bloedspatten van [slachtoffer] aangetroffen. Gelet hierop is het hoogst waarschijnlijk dat (de schoen van) [verdachte] zich in althans zeer nabij de lift, doch in elk geval in voormelde lifthal heeft bevonden op het moment dat [slachtoffer] daar werd neergestoken – of vlak daarna – en heftig bloedde.
Voormeld forensisch bewijs vindt steun in verklaringen van getuigen over hetgeen [verdachte] hen heeft verklaard. Zo hebben collega’s van [verdachte] verklaard dat zij van hem hadden gehoord dat hij het bloed had zien spuiten. Ook de verklaring van zijn pleegbroer [naam] is veelzeggend. [verdachte] heeft hem gezegd dat het heel bloederig was en dat hij iemand had zien doodgaan en dat het in een lift was gebeurd. Voorts vindt voormeld bewijs steun in het feit dat [verdachte] vlak achter [medeverdachte] de trap op rende en zich derhalve kort nadat [medeverdachte] voor de liftdeur was gaan staan, zich bij hem heeft kunnen voegen.
De verdediging heeft nog aangevoerd dat het een tijdje heeft geduurd voordat de plaats van het delict werd veilig gesteld voor het sporenonderzoek, waardoor sporen buiten de lift(hal) verdwenen kunnen zijn. De rechtbank onderschrijft dit niet. [slachtoffer] is rond middernacht vermoord. Omstreeks 00:18 uur, derhalve kort na de steekpartij, is er al gebeld naar de meldkamer van de politie met de mededeling dat er een dode man in de lift lag. De politie was snel ter plaatse en is de gebeurtenis gaan onderzoeken. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat sporen buiten de lift(hal) verdwenen zouden zijn, nog afgezien van het feit dat geen enkele plausibele verklaring is aangevoerd voor het terechtkomen van bloedspatjes als aangetroffen op de schoen van [verdachte], op een andere plek en op een ander moment dan ter plaatse van en tijdens of vlak na de steekpartij.
Gelet op het bovenstaande is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in de periode van 16 mei 2009 tot en met 17 mei 2009 te Spijkenisse
tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en met voorbedachte rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd door opzettelijk en na rijp beraad en kalm overleg meermalen met een mes te steken in het bovenlichaam en de hals van die [slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Het bewezen feit levert op:
De verdachte is strafbaar.
STRAFMOTIVERING / MOTIVERING MAATREGEL
De straf die aan de verdachte wordt opge¬legd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstan¬digheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte en zijn mededader hebben zich schuldig gemaakt aan een moord op een zestienjarige jongen. Het slachtoffer is door de mededader op brute wijze meer malen met een mes gestoken in vitale lichaamsdelen, waaronder de hals en de borst. Zodoende is aan hem zijn meest kostbare bezit, zijn leven, ontnomen en is zijn nabestaanden onherstelbaar leed toegebracht. Hiervan getuigt ook de schriftelijke slachtofferverklaring die ter terechtzitting is voorgelezen. Een delict als het onderhavige is schokkend voor de rechtsorde. Daarnaast brengt dit delict bij burgers angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg.
Op een dergelijk delict kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van jeugddetentie van geruime duur.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is betrokken dat de verdachte blijkens het op zijn naam gestelde Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 20 mei 2009 een transactie ter zake van vernieling heeft voldaan.
Tevens heeft de rechtbank rekening gehouden met hetgeen de twee geraadpleegde gedragsdeskundigen, de kinder- en jeugdpsychiater Th.J.G. Bakkum en de GZ-psycholoog drs. M. Hulst, over de verdachte hebben gerapporteerd op 13 en 10 oktober 2009. Beiden hebben vastgesteld dat de verdachte niet lijdt aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, maar dat er wel sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Er is sprake van lage intelligentie en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Zijn persoonlijkheidsontwikkeling ligt op een lager niveau dan bij een gemiddelde zeventienjarige. De verdachte wordt (licht) verminderd toerekeningsvatbaar geacht. De kans op herhaling wordt matig geschat. Bij ambulante begeleiding onder toezicht van de jeugdreclassering zal de verdachte gebaat zijn en eventueel kunnen zijn pleegouders hierbij betrokken worden. Gelet op verdachtes leeftijd en persoonlijkheidsontwikkeling wordt aanbevolen om het jeugdstrafrecht toe te passen.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het plan van aanpak d.d. 30 oktober 2009 dat de jeugdreclassering heeft opgesteld en dat aanhaakt bij hetgeen de gedragsdeskundigen over de verdachte hebben gerapporteerd, en op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 2 november 2009.
De raadsvrouw heeft bepleit om, indien het tot een veroordeling komt, onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, waarvan de duur gelijk wordt gesteld met de duur van de voorlopige hechtenis, en om daarnaast voorwaardelijke jeugddetentie van langere duur op te leggen, teneinde jeugdreclasseringscontact en behandeling mogelijk te maken.
Met name gelet op hetgeen de gedragsdeskundigen over de verdachte hebben gerapporteerd, zal toepassing worden gegeven aan het jeugdstrafrecht. Dat brengt met zich dat, op grond van de wet, jeugddetentie kan worden opgelegd van maximaal vierentwintig maanden, ook bij een levensdelict als het onderhavige. Alles afwegend, waarbij de ernst van het delict veel gewicht in de schaal legt, acht de rechtbank in navolging van de eis van de officier van justitie en in afwijking van het pleidooi van de raadsvrouw, oplegging van onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van vierentwintig maanden, waarvan één dag voorwaardelijk, teneinde jeugdreclasseringscontact mogelijk te maken, passend en geboden als straf.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 47, 77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hier¬voor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de tijd van 24 (vierentwintig) maanden;
bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot één dag, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten;
stelt daarbij een proeftijd vast van 2 (twee) jaren; de tenuit¬voerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
- de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarde niet naleeft;
stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen die zullen worden gegeven door of namens de Stichting Bureau Jeugdzorg, stadsregio Rotterdam, afdeling jeugdreclassering, zolang deze instelling dit noodzakelijk vindt;
verstrekt aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuit¬voerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorge¬bracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheids¬straf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. De Pauw Gerlings-Döhrn, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. Lamers-Wilbers en De Geus, rechters,
in tegenwoordigheid van Van der Heijde, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze recht¬bank op 19 november 2009.
Bijlage bij vonnis van 19 november 2009.
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 16 mei 2009 tot en met 17 mei 2009 te Spijkenisse
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachte rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd door opzettelijk en al dan niet na rijp beraad en kalm overleg (meermalen) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp te steken in het bovenlichaam en/of hals van die [slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
artikel 287 Wetboek van Strafrecht
artikel 47 Wetboek van Strafrecht