ECLI:NL:RBROT:2009:BK4588

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/2193
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.H.J. Brekelmans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verweerder moet actief nagaan naar mogelijkheden voor fotovergelijking op Irakese ambassade

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 november 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder om geen gegevens te ontlenen aan de door eiser overgelegde documenten ter bijhouding van zijn persoonslijst. De rechtbank overweegt dat eiser niet in staat is om naar Arbil te reizen voor een gevraagde fotovergelijking, en dat het op de weg van verweerder had gelegen om actief na te gaan of een fotovergelijking op de Irakese ambassade mogelijk was. Eiser heeft al het mogelijke gedaan om de benodigde gegevens te achterhalen, en de rechtbank oordeelt dat verweerder eiser behulpzaam had moeten zijn bij het voldoen aan de bewijsvoeringslast. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en vernietigt dit besluit. Eiser krijgt het griffierecht vergoed en verweerder wordt veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 644,-.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: AWB 08/2193 BESLU R T3
Uitspraak in het geding tussen
[…], wonende te Rotterdam, eiser,
gemachtigde mr. R. Veerkamp,
en
Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder.
gemachtigde L.H. Drost.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Op 3 december 2007 heeft verweerder het voornemen kenbaar gemaakt geen gegevens te ontlenen aan de door eiser overgelegde documenten ter bijhouding van eisers persoonslijst.
Op 19 december 2007 heeft eiser zijn zienswijze hierop naar voren gebracht.
Bij besluit van 28 januari 2008 heeft verweerder besloten geen gegevens te ontlenen aan de door eiser overgelegde documenten ter bijhouding van eisers persoonslijst.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 8 februari 2008 bezwaar gemaakt.
Op 3 april 2008 is eiser gehoord door de Algemene bezwaarschriftencommissie.
Bij besluit van 10 april 2008 heeft verweerder het bezwaar onder overneming van het advies van de bezwaarschriftencommissie ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiser bij brief van 22 mei 2008 beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 3 maart 2009 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 mei 2009. Aanwezig waren eiser en zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde, vergezeld van R.G. van Ham van Bureau Documenten van de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
2 Overwegingen
1.1 Hoofdstuk 2 van de Wet gemeentelijke basisadministratie (GBA. De bijhouding van de basisadministratie Afdeling 1. De verplichtingen van het college van burgemeester en wethouders
§ 2. De opneming van persoonsgegevens
1.1 Ingevolge artikel 36, tweede lid, van de Wet gemeentelijke basisadministratie (GBA) worden de gegevens over de burgerlijke staat, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e:
a. een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand;
b. een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan;
c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een akte van bekendheid of beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
d. een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld;
e. een verklaring die betrokkene ten overstaan van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend.
Artikel 37 van de GBA luidt:
1. Indien aannemelijk is dat omtrent een gegeven over de familierechtelijke betrekkingen tot de ouders of de kinderen, over het huwelijk en de eerdere huwelijken, over de echtgenoot en de eerdere echtgenoten, over het geregistreerd partnerschap en de eerdere geregistreerde partnerschappen of over de geregistreerde partner en de eerdere geregistreerde partners een geschrift als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder c of d, kan worden verschaft, mogen deze gegevens niet aan een geschrift als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder e, worden ontleend.
2. Aan een geschrift als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder c, d of e, alsmede artikel 36, derde lid, worden geen gegevens ontleend, voor zover de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de in deze geschriften vermelde feiten.
3. Aan een geschrift als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder d en e, worden geen gegevens ontleend, indien aannemelijk is dat de gegevens onjuist zijn.
4. Een wijziging van de algemene gegevens over de naam en het geslacht van een ouder, de eerdere echtgenoot, de eerdere geregistreerde partner of van een algemeen gegeven over de naam van het kind van de ingeschrevene, in verband met een rechterlijke last tot wijziging van de vermelding van het geslacht in de geboorteakte, wordt niet opgenomen op de persoonslijst van de ingeschrevene.
Ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Wet GBA voldoet het college van burgemeester en wethouders binnen vier weken kosteloos aan het verzoek van betrokkene hem betreffende gegevens in de basisadministratie te verbeteren, aan te vullen of te verwijderen, indien deze feitelijk onjuist dan wel onvolledig zijn of in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel geeft het college van burgemeester en wethouders aan het verzoek uitvoering met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de eerste afdeling van dit hoofdstuk.
Ingevolge artikel 83, aanhef en onder b, van de GBA wordt een beslissing van het college van burgemeester en wethouders om een gegeven over de burgerlijke staat niet op te nemen, dan wel een geschrift daarover dat als akte is aangeboden niet als zodanig aan te merken gelijkgesteld met een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.
2.1 De rechtbank overweegt als volgt.
2.2 In geschil is de deskundigheid van R.G. van Ham van Bureau Documenten van de Immigratie- en Naturalisatiedienst. Eiser acht hem zeker deskundig maar twijfelt aan de deskundigheid voor wat betreft het kunnen beoordelen van de als onecht beoordeelde geboorteakte afgegeven te Arbil op […] 1976. De rechtbank kan eiser niet volgen in zijn stelling. Een deskundigenadvies dient op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze informatie te verschaffen, onder aanduiding - voor zover mogelijk en verantwoord - van de bronnen, waaraan deze is ontleend. Indien aan deze eisen is voldaan, mag verweerder bij de besluitvorming van de juistheid van die informatie uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan. Ten overstaan van de Algemene bezwaarschriftencommissie en ter zitting bij de rechtbank heeft R.G. van Ham uiteengezet dat de basistechniek van de kopie dateert van na 1976. Concrete aanknopingspunten voor het tegendeel zijn door eiser niet aangedragen.
2.2.1 Voor het wijzigen van eenmaal in de basisadministratie geregistreerde gegevens zal gelet op het systeem van de Wet GBA onomstotelijk moeten vaststaan dat deze feitelijk onjuist zijn. Nu moet worden uitgegaan van de juistheid en volledigheid van het deskundigenadvies, moet er van worden uitgegaan dat de overgelegde geboorteakte vals is.
Ook moet op die grond worden uitgegaan van de conclusie in het deskundigenrapport dat omtrent de echtheid van de verklaring omtrent de duurzame ontwrichting van een huwelijk afgegeven door een imam te Arbil geen uitspraak omtrent echtheid kan worden gedaan. Verweerder heeft zich dan ook met juistheid op het standpunt gesteld dat de overgelegde geboorteakte en de verklaring van de imam niet kunnen dienen voor het ontlenen van gegevens voor het bijhouden van de persoonslijst van eiser.
2.3 Tussen partijen is niet in geschil dat de identiteitskaart afgegeven te Arbil op 21 december 2004 en de nationaliteitsverklaring uit Irak afgegeven te Arbil op 24 november 2005 naar alle waarschijnlijkheid echt zijn. Ter zitting is door verweerder en gemachtigde erkend dat daar door hen niet aan getwijfeld wordt. Tussen partijen is ook niet in geschil dat het eiser niet mogelijk is Irak in te reizen. Eiser is het daarmee niet mogelijk zich in Irak in persoon tot de Irakese autoriteiten te wenden om door deze autoriteiten een fotovergelijking met hem in persoon te doen verrichten aan de hand van onderliggende documenten. Eiser heeft tot tweemaal toe een verklaring van de ambassade van de republiek Irak overgelegd waarin bevestigd wordt dat de afgegeven documenten correcte informatie en gegevens bevatten over eiser die zich bij de ambassade geïdentificeerd heeft met een Nederlands identiteitsbewijs. Verweerder kan daar niet het belang aan hechten dat eiser er aan hecht. Eiser is op 6 juli 1998 op basis van een verklaring van eed of belofte voor het eerst ingeschreven in de GBA. Eiser heeft toen geen enkel legitimatiebewijs van welke aard dan ook overgelegd, zodat een fotovergelijking door de Nederlandse autoriteiten onmogelijk is. Volgens verweerder zijn ook de Irakese autoriteiten niet in staat een fotovergelijking te doen omdat eiser niet in persoon in Irak bij de Irakese autoriteiten de documenten heeft aangevraagd noch heeft afgehaald bij de Irakese autoriteiten en het aan de ambassade overgelegde Nederlandse identiteitsbewijs enkel gebaseerd is op de verklaring van eed of belofte van 6 juli 1998. Daarom kunnen ook de Irakese autoriteiten op de ambassade niet garanderen dat de personalia die vermeld zijn in de documenten de persoon betreffen die op de op de documenten aangehechte foto’s is afgebeeld. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat hij zich niet tot de ambassade heeft gewend met de vraag of door de ambassade bij de afgifte van de beide verklaringen een fotovergelijking met de onderliggende documenten in Irak is verricht. Ter zitting is door verweerder en de deskundige verklaard dat in Europa een fotovergelijking met een beeldverbinding of via de computer mogelijk is, maar niet in Irak. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het de eigen verantwoordelijkheid is van eiser om zorg te dragen voor documenten die kunnen worden toegelaten tot de Nederlandse rechtsorde. Verweerder stelt zich voorts op het standpunt dat voor het vervaardigen van een document waarmee de identiteit bewezen moet worden het vanzelfsprekend is dat de autoriteit die dit document verstrekt de foto met het gelaat van de betreffende in persoon vergelijkt. De rechtbank kan verweerder in het voor de rechtsorde grote belang volgen dat het risico op vervalsing moet worden vermeden. Ook volgt de rechtbank verweerder dat moet worden nagegaan of de persoon wiens identiteit beschreven staat op het document dezelfde is als degene die te zien is op de foto van het identiteitsbewijs. Daarmee is echter nog niet draagkrachtig gemotiveerd dat een fotovergelijking in persoon door de Irakese autoriteiten aan de hand van in Irak liggende onderliggende documenten niet op de ambassade heeft of kan hebben plaatsgevonden.
2.4 Gelet op rechtsoverweging 2.3 waaruit blijkt dat eiser niet kan voldoen aan de eis om naar Arbil te reizen voor de gevraagde fotovergelijking, had het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van verweerder gelegen om zich actief op te stellen in zake het nagaan of fotovergelijking in persoon op de Irakese ambassade wel mogelijk is. Op eiser rust de bewijslast. Op eiser rust tevens de bewijsvoeringslast, wat betekent dat eiser zich moet inspannen om de benodigde gegevens te achter halen. De rechtbank stelt vast dat eiser al het mogelijke heeft gedaan om de gegevens te achterhalen. Nu eiser daaraan heeft voldaan mag van verweerder verwacht worden dat hij eiser behulpzaam is bij het voldoen aan de bewijsvoeringslast. Zo had verweerder een brief naar de Irakese ambassade kunnen sturen, onder meesturen van de overgelegde verklaringen van de ambassade, waarin verweerder uitdrukkelijk aan de Irakese autoriteiten vraagt of fotovergelijking tussen Nederland en Arbil mogelijk is. Mocht het antwoord op de vraag positief zijn geweest dan had verweerder, eventueel vergezeld van de deskundige de heer R.G. van Ham, alsnog met eiser naar de ambassade kunnen gaan om na te gaan of fotovergelijking daadwerkelijk mogelijk is.
3 Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat het bestreden besluit in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en niet gedragen kan worden door de daaraan ten grondslag gelegde motivering, hetgeen in strijd is met artikel 7:12, eerste lid van de Awb. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep gegrond moet worden verklaard.
4 De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskostenkosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten worden onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op een bedrag van
€ 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,00 en wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid van de Awb de betaling aan de griffier te geschieden. Van overige kosten waarop een veroordeling in de proceskosten betrekking hebben, is de rechtbank niet gebleken.
5 De rechtbank ziet, gelet op het bovenstaande, aanleiding te bepalen dat het door eiser betaalde griffierecht dient te worden vergoed.
3 Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
1 verklaart het beroep gegrond;
2 vernietigt het bestreden besluit;
3 veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 644,- en bepaalt dat, nu aan eiser een toevoeging is verleend, deze kosten rechtstreeks aan de griffier (rekeningnummer 19 23 25 892) worden betaald;
4 bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 145,- vergoedt.
Aldus gedaan door mr. F.H.J. Brekelmans, rechter, in tegenwoordigheid van mr. P. de Haas, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op: 17 november 2009.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.
In deze uitspraak is het beroep (deels) gegrond verklaard en is het bestreden besluit vernietigd. Als de rechtbank daarbij gronden van het beroep uitdrukkelijk heeft verworpen en belanghebbende en/of verweerder daarin niet wil(len) berusten, moet daartegen binnen bovengenoemde termijn hoger beroep worden ingesteld.
Afschrift verzonden op [v]