Sector civiel recht
Voorzieningenrechter
Reg.nrs.: 343298 / KG ZA 09-1212
343295 / F2 RK 09-2834 (hoofdzaak)
Proces-verbaal mondelinge uitspraak van 27 november 2009
naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, tevens mondelinge uitspraak in de hoofdzaak als bedoeld in artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht
[naam verzoeker], verzoeker, tevens eiser in de hoofdzaak, verder te noemen verzoeker,
wonende te [adres],
thans verblijvende te [adres],
gemachtigde mr. P.H.A. de Boer,
de burgemeester van de gemeente Rotterdam, verweerder,
zetelende te Rotterdam,
gemachtigde mr. M.E. Kleiweg de Zwaan,
in welke zaken belanghebbende is:
[naam echtgenote], de vrouw,
wonende te [adres].
Mondelinge behandeling
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 november 2009.
Ter terechtzitting zijn verschenen verzoeker en zijn gemachtigde. Voor verweerder is verschenen mr. M.E. Kleiweg de Zwaan, advocaat. Voorts is verschenen [naam echtgenote], echtgenote van verzoeker.
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting op 27 november 2009 heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan. De beslissing en de gronden van de beslissing luiden als volgt.
Beslissing
De voorzieningenrechter,
verklaart het beroep gegrond.
Vernietigt het bestreden besluit van 21 november 2009.
Wijst het verzoek om voorlopige voorziening op grond van artikel 8:81 van de Awb af.
Veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 966,= en wijst de gemeente Rotterdam aan als de rechtspersoon die deze kosten aan verzoeker moet vergoeden; bepaalt dat, nu aan verzoeker een toevoeging is verleend, deze kosten rechtstreeks aan de griffier (rekeningnummer 19 23 25 892) worden betaald.
Gronden
Bij besluit van 21 november 2009 heeft verweerder aan verzoeker een huisverbod opgelegd voor de duur van tien dagen, geldend van 21 november 2009 tot 1 december 2009.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft verzoeker op 25 november 2009 beroep ingesteld, onder meer inhoudende het beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen.
Voorts heeft verzoeker op 25 november 2009 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, onder meer inhoudende het bestreden besluit op te heffen.
Van de zijde van verweerder zijn twee brieven met bijlagen ingekomen, beide brieven gedateerd 26 november 2009.
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval de feiten en omstandigheden geen nader onderzoek vergen, zodat geen beletsel bestaat voor toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb.
In rechte moet worden beoordeeld of de feiten en omstandigheden die zich voorafgaand aan het bestreden besluit hebben voorgedaan in redelijkheid tot het bestreden besluit hebben kunnen leiden. Ook dient te worden beoordeeld of de belangen van betrokkenen daarbij in voldoende mate zijn afgewogen.
Indien het voorgaande bevestigend wordt beantwoord, dient vervolgens te worden beoordeeld of thans aanleiding bestaat om het huisverbod op te heffen.
Aan de hand van de voorhanden zijnde informatie, in het bijzonder de feiten en omstandigheden die betrekking hebben op het verloop van het incident op 21 november 2009 en de getuigenverklaringen van de moeder van verzoeker en van de zus van de vrouw, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk dat er op 21 november 2009 sprake is geweest van (een dreiging van) huiselijk geweld door verzoeker als bedoeld in artikel 2 van de Wet tijdelijk huisverbod. Uit de verklaringen van de vrouw en van haar zus, blijkt dat sprake is van relationele problemen die op 21 november 2009 zijn ontaard in door verzoeker gebruikt fysiek geweld jegens de vrouw. Uit het proces-verbaal van bevindingen, proces-verbaalnummer 2009399695-4, blijkt dat door verbalisant Van Eck een verdikking is waargenomen op de linkerwang van de vrouw en dat haar onderlip bloedde. Voorts blijkt uit de drie risico-taxaties instrument huiselijk geweld die ten grondslag zijn gelegd aan het bestreden besluit, dat in ieder geval in de categorieën "verloop van een (gewelds)incident" en "gezinsachtergronden" op meerdere criteria een sterk signaal is getaxeerd.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder de belangen van de betrokkenen in voldoende mate afgewogen en daarbij het belang van de vrouw om een einde te maken aan de dreigende situatie terecht laten prevaleren. Dat verzoeker heeft ontkend geweld te hebben gebruikt, maakt dat niet anders. Het huisverbod moet worden beschouwd als een proportionele maatregel ten aanzien van het doel dat ermee wordt gediend, namelijk de preventie van strafbare feiten in de vorm van huiselijk geweld en het beschermen van de rechten en vrijheden van anderen. Met het huisverbod wordt beoogd de gezondheid en lichamelijke integriteit van betrokkenen ook te kunnen beschermen in crisissituaties waarin (nog) geen sprake is van strafbare feiten.
Vorenstaande in aanmerking genomen is de voorzieningenrechter van oordeel dat de gegeven feiten en omstandigheden voldoende aanleiding vormden voor het opleggen van het huisverbod, dat de belangen van betrokkenen in voldoende mate zijn afgewogen en dat verweerder in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
Ten aanzien van de vraag of er thans feiten en omstandigheden zijn die voor verweerder aanleiding hadden moeten zijn de opgelegde maatregel vóór het verstrijken van de termijn in te trekken, overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
In het bestreden besluit wordt melding gemaakt van een heftige emotionele reactie van verzoeker op het voornemen van de vrouw om tot een echtscheiding te komen, die hij - naar hij stelt - niet heeft zien aankomen. Ten aanzien van verzoeker zijn geen eerdere geweldsincidenten bekend of gemeld, is er niet gebleken van verslavingsproblematiek en zijn er geen mutaties van hem bekend bij de politie. Uit de stukken blijkt voorts dat verzoeker wil meewerken met de hem geboden hulpverlening, hij daartoe op 25 november 2009 op een intake gesprek is verschenen bij CVD, hij hulpverlening accepteert en er een vervolgafspraak is gemaakt voor donderdag 3 december 2009. De vrouw heeft te kennen gegeven op haar voornemen tot echtscheiding te zijn teruggekomen en samen met verzoeker verder te willen.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter had verweerder in vorenstaande feiten en omstandigheden aanleiding behoren te zien om het huisverbod in te trekken. Dat een huisverbod voor een periode van tien dagen kan worden opgelegd, maakt nog niet dat verweerder die termijn onverkort ter beschikking staat om na te gaan of zich nog gevaar in de zin van de wet voordoet.
Gelet op de thans bekende feiten en omstandigheden en het aanvaarden van hulp door verzoeker acht de voorzieningenrechter het enkele feit dat verweerder nog met de vrouw wil spreken zonder aanwezigheid van verzoeker, onvoldoende om tot het oordeel te komen dat verweerder in redelijkheid de voor verzoeker zo ingrijpende maatregel van een huisverbod onverkort kon handhaven.
Dat verweerder niet over een juist telefoonnummer van de vrouw zou beschikken en daardoor nog geen afspraak met haar kon maken, acht de rechtbank in dit verband onvoldoende rechtvaardiging nu verweerder ook andere middelen ter beschikking staan om in contact te komen met de vrouw. Bovendien is ter zitting gebleken dat verweerder de dag vóór de zitting wel over het juiste nummer beschikte, zodat het gesprek nog vóór de zitting had kunnen plaatsvinden. Dat verweerder stelt het druk te hebben doet daaraan niet af. In het kader van een vrijheidsbeperkende maatregel als de onderhavige zal verweerder de grootst mogelijke voortvarendheid dienen te betrachten.
Het beroep dat strekt tot vernietiging van het bestreden besluit is gegrond. Nu verweerder het bestreden besluit niet wenst in te trekken zal de voorzieningenrechter het huisverbod opheffen door het bestreden besluit te vernietigen.
Nu de voorzieningenrechter ter zitting met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak heeft gedaan in de hoofdzaak, brengt dit in het onderhavige geval mee dat verzoeker geen belang meer heeft bij een uitspraak op zijn verzoek om voorlopige voorziening, zodat dit verzoek wordt afgewezen
De voorzieningenrechter ziet ten slotte aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek en het beroep tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft moeten maken. De voorzieningenrechter bepaalt de proceskosten op € 966,= aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus gedaan door mr. Van den Broek-Prins, voorzieningenrechter, tevens kinderrechter, en door deze en De Kok, griffier, ondertekend.