Parketnummer: 10/660104-08
Datum uitspraak: 3 december 2009
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren [geboortedatum] te [geboorteplaats]
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres:
[adres],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
[Penitentiaire Inrichting],
raadsman mr. W.H. Jebbink, advocaat te Amsterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2009.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
De verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij [slachtoffer] al dan niet met voorbedachten rade heeft gedood door hem vierentwintig maal met een mes in het hoofd en het lichaam te steken.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Den Hartigh heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het impliciet primair ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zestien jaar met aftrek van voorarrest;
- toewijzing van de vordering van benadeelde partij [benadeelde partij 1];
- toewijzing van de vordering van benadeelde partij [benadeelde partij 2];
- oplegging van de schadevergoedingsmaatregel tot het bedrag van de toe te wijzen vorderingen.
BEWIJSMOTIVERING EN BEWEZENVERKLARING
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen die de verdachte bij de politie heeft afgelegd, dienen te worden uitgesloten van het bewijs. De verklaring van 18 april 2008 is afgelegd zonder de aanwezigheid van een tolk, terwijl de verdachte de Nederlandse taal onvoldoende machtig is. Er is niet voldaan aan het bepaalde in artikel 6, derde lid, van het EVRM, waarin is bepaald dat de verdachte de tegen hem geuite beschuldiging dient te begrijpen en recht heeft op bijstand van een tolk. Bovendien is deze verklaring afgelegd zonder dat de verdachte in de gelegenheid is gesteld een raadsman te consulteren. Dit levert, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 30 juni 2009 (LJN BH3079), alsmede de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 27 november 2008 in de zaak Salduz versus Turkije, een essentieel vormverzuim op.
Uit het dossier blijkt niet dat de verdachte contact heeft gehad met een advocaat voor het verhoor op 19 april 2008, zodat ook ten aanzien van dit verhoor sprake is van een vormverzuim. Bovendien was het contact dat hij daarna had, volgens de verdachte kort en was hierbij geen tolk aanwezig. De advocaat heeft zijn werkzaamheden dan ook niet naar behoren kunnen doen. De rechten van de verdediging zijn dusdanig geschonden dat van een eerlijk proces geen sprake meer is en alle door verdachte afgelegde verklaringen van het bewijs dienen te worden uitgesloten.
Standpunt van de officier van justitie
De verklaringen die verdachte na 19 april 2008 heeft afgelegd, kunnen worden gebezigd voor het bewijs. Uit het dossier is gebleken dat een piketadvocaat op 19 april 2008 verdachte heeft bezocht. De verdachte heeft dit in zijn verklaring van 20 april 2008 bevestigd. Dat de piketadvocaat zijn werkzaamheden niet naar behoren zou hebben vervuld, is onvoldoende onderbouwd en ook overigens niet aannemelijk.
Overwegingen van de rechtbank
Op 27 november 2008 heeft het EHRM uitspraak gedaan in de zaak Salduz tegen Turkije. In dit arrest is overwogen dat een verdachte ‘from the first interrogation’ recht heeft op een ‘access to a lawyer’. Het voor het bewijs bezigen van ‘incriminating statements’ die zijn afgelegd bij de politie terwijl geen toegang tot een raadsman bestond, leidt tot een onherstelbare aantasting van de verdedigingsrechten.
Vervolgens heeft de Hoge Raad op 30 juni 2009 (LJN BH 3079) bepaald dat een aangehouden verdachte, behoudens uitzonderingen, binnen redelijke grenzen gelegenheid moet worden geboden voor het politieverhoor een advocaat te raadplegen en dat hij op dat recht moet hij worden gewezen, maar dat hij heeft geen recht op de aanwezigheid van een advocaat bij dat verhoor. Niet naleving van deze regels zal, ingeval van een verweer terzake, moeten leiden tot bewijsuitsluiting van de verklaring van verdachte.
Uit het dossier is niet gebleken dat de verdachte voor aanvang van de verhoren van 18 april 2008 en 19 april 2008 in de gelegenheid is gesteld een raadsman te consulteren. Weliswaar is verdachte op 19 april 2008 bezocht door een piketadvocaat, maar uit het dossier blijkt niet hoe laat dat was en dus ook niet dat dat voor het verhoor op 19 april 2008 was. Voorts is er bij het verhoor van 18 april 2008 geen gebruik gemaakt van een tolk in de Berberse taal. In deze omstandigheden vindt de rechtbank aanleiding om de verklaringen van de verdachte van 18 en 19 april 2008, zoals neergelegd in de processen-verbaal van politie Rotterdam-Rijnmond, nummer 2008130651-11 en 2008130651-34, van het bewijs uit te sluiten.
Uit de verklaring optreden piket blijkt dat de verdachte op 19 april 2008 door een piketadvocaat is bezocht, hetgeen ook blijkt uit de verklaring van de verdachte van 20 april 2008. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van de verklaringen van de verdachte die na 19 april 2009 zijn afgelegd geen sprake is van een vormverzuim, zodat deze verklaringen kunnen worden gebezigd voor het bewijs.
Het verweer dat alle verklaringen van de verdachte moeten worden uitgesloten van het bewijs, omdat de piketadvocaat zijn werkzaamheden niet naar behoren zou hebben vervuld, wordt verworpen. De raadsman heeft onvoldoende onderbouwd dat in dit geval de piketadvocaat zijn werk niet goed heeft gedaan.
Inhoudelijke beoordeling
Van het volgende wordt uitgegaan:
In de loop van 2002 heeft de verdachte zich door [slachtoffer] laten behandelen voor slaapproblemen. Hij raakte vanwege nieuwe lichamelijke problemen ervan overtuigd dat [slachtoffer] zwarte magie op hem had toegepast. Bij de verdachte is hierdoor een grote angst voor [slachtoffer] ontstaan. Twee jaar voor de confrontatie op 18 april 2008 heeft de verdachte een mes gekocht. Één á twee weken voor de confrontatie heeft de verdachte een tweede mes gekocht. Met name op dagen dat hij zich niet goed voelde wilde hij [slachtoffer] iets aandoen.
Op vrijdag 18 april 2008 zag de verdachte [slachtoffer] lopen in de Van Meekerenstraat te Rotterdam. De verdachte is naar [slachtoffer] toegelopen, heeft een mes gepakt en heeft [slachtoffer] daarmee gestoken, ook nadat [slachtoffer] op de grond is gevallen. De verdachte is hierna naar huis gegaan. [slachtoffer] werd met meerdere steekverwondingen aangetroffen. Hij is naar het ziekenhuis vervoerd. In het ziekenhuis is [slachtoffer] overleden. Sectie heeft uitgewezen dat [slachtoffer] ongeveer vierentwintig maal in zijn hoofd en lichaam is gestoken. Het overlijden van [slachtoffer] wordt verklaard door verbloeding opgetreden ten gevolge van voornoemde steekverwondingen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan moord. Verdachte heeft ongeveer twee jaar voor de dodelijke steekpartij een mes gekocht omdat hij het slachtoffer om het leven wilde brengen. Ongeveer twee weken voor 18 april 2008 heeft hij een tweede mes gekocht. De vraag of sprake was van opzet is een juridische vraag en kan niet door de geraadpleegde deskundigen worden beantwoord.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat moord danwel doodslag niet kan worden bewezen, nu opzet op de dood, ook in voorwaardelijke zin, ontbreekt. Prof. Dr. F.A.M. Kortmann en prof. Dr. Ph. Hermans concluderen dat de verdachte nooit de bewuste en weloverwogen intentie had [slachtoffer] te doden. De verdachte heeft derhalve niet willens gehandeld en de dood van [slachtoffer] niet willens aanvaard. Ook kan opzet niet worden bewezen omdat de verdachte in een toestand van dissociatie heeft gehandeld. Het bewustzijn ten tijde van het feit was vernauwd en er was sprake van een impulsdoorbraak. Hij had geen vrije wil toen hij het slachtoffer aanviel.
Verder heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de verdachte niet met voorbedachte raad heeft gehandeld. Niet kan worden vastgesteld dat de verdachte tijd heeft gehad zich te beraden op zijn besluit en gelegenheid heeft gehad na te denken over de gevolgen daarvan en zich daarvan rekenschap te geven. De gedraging is ook niet het gevolg geweest van een enige tijd tevoren door de verdachte genomen besluit. Dat de verdachte bij de politie zou hebben verklaard dat hij een mes had gekocht om [slachtoffer] te vermoorden, laat zich volgens prof. Dr. Ph. Hermans onder andere verklaren door een onbedwingbare drang. Voorts heeft de verdachte [slachtoffer] juist ontweken wanneer hij hem zag. Dat de verdachte een tweede mes had gekocht en zich naar eigen zeggen in staat en klaar achtte om [slachtoffer] te vermoorden, laat zich volgens prof. Dr. F.A.M. Kortmann verklaren uit het feit dat er bij de verdachte sprake was van een groeiende woede. De messen waren ter bescherming en gaven een gevoel van veiligheid. Ze waren niet bedoeld om [slachtoffer] daarmee te doden, aldus de deskundigen. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken, aldus de verdediging.
Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank overweegt ten aanzien van de verweren over de voorbedachte rade en het opzet als volgt.
Dat de verdachte niet willens en wetens zou hebben gehandeld en zich op het moment van het incident bevond in een toestand van dissociatie, ziet op de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. Verminderde toerekeningsvatbaarheid sluit evenwel de voorbedachte raad niet uit (zie het arrest van de Hoge Raad van 5 februari 2008, LJN BB4959). De verweren die zijn aangevoerd door de verdediging worden dan ook verworpen. Gewezen wordt nog op verdachtes eigen verklaring dat hij bij eerdere gelegenheden wel in staat was weerstand te bieden aan zijn gedachten om [slachtoffer] te doden.
Voorbedachte raad is het “na kalm beraad en rustig overleg” handelen. In jurisprudentie van de Hoge Raad (zie o.m. het arrest van 27 juni 2000, NJ 2000, 605, LJN AA6308) is uitgemaakt dat voor bewezenverklaring van voorbedachte raad voldoende is dat de verdachte tijd had zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat de gelegenheid heeft bestaan over de betekenis en de gevolgen van de voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven.
De rechtbank acht het volgende van belang.
Verdachte wilde [slachtoffer] doden om wat hij hem in zijn beleving heeft aangedaan. Hij heeft hiertoe in 2006 een mes gekocht en twee weken voor de fatale steekpartij een tweede mes. Sinds 2006 is de verdachte [slachtoffer] verschillende keren tegengekomen, maar is het niet tot een frontale confrontatie gekomen omdat de verdachte zich realiseerde dat hij dit niet mocht doen.
In de nacht van 17 april 2008 op 18 april 2008 heeft verdachte nauwelijks geslapen. Bij het opstaan voelde hij zich niet goed. In deze toestand heeft de verdachte twee messen meegenomen en is met de auto naar de Otman moskee gereden. De verdachte wist dat [slachtoffer] ook deze moskee bezocht en wist dat hij [slachtoffer] daar bij het vrijdagmiddaggebed kon tegenkomen. Nadat hij zijn auto had geparkeerd en [slachtoffer] zag lopen, is hij naar [slachtoffer] toegelopen en heeft hij hem ongeveer 24 maal gestoken.
Uit vorenstaande blijkt dat de verdachte het besluit om [slachtoffer] te doden enkele jaren voordat hij tot actie overging heeft genomen. De verdachte heeft ruim de gelegenheid gehad zich te beraden op dit besluit. Dat hij zich hiervan rekenschap heeft gegeven kan worden afgeleid uit het feit dat hij bij eerdere confrontaties met het slachtoffer niet tot handelen is overgegaan. De steekpartij op 18 april 2008 is een gevolg geweest van een eerder door verdachte genomen besluit. Er was geen sprake van een toevallige ontmoeting die bij verdachte de stoppen heeft doen doorslaan. Verdachte wist dat hij in slechte toestand minder goed weerstand kon bieden aan de gedachte dat hij [slachtoffer] moest doden. Ondanks dat is hij op 18 april 2008, nadat hij niet geslapen had en zich slecht voelde met twee messen op zak, naar de moskee gegaan, waar hij [slachtoffer] zou kunnen tegenkomen. Hij heeft zichzelf daarmee in een positie gebracht waarin een confrontatie kon plaatsvinden terwijl hij niet in staat zou kunnen zijn zich daarvan te distantiëren. Uit het vorenstaande volgt dat sprake is van voorbedachte raad en opzet.
Aldus stelt de rechtbank vast dat de verdachte [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachte raad van het leven heeft beroofd.
Gelet op het bovenstaande is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 18 april 2008 te Rotterdam opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] ongeveer 24 maal, , met een mes in het hoofd en het lichaam gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Het bewezen feit levert op:
STRAFBAARHEID VAN HET FEIT EN VAN DE VERDACHTE
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit de verdachte niet kan worden toegerekend, nu hij ten tijde van zijn handelen leed aan een gebrekkige stoornis van zijn geestvermogens. Bij verdachte was ten tijde van het delict sprake van dissociatie en een agressieve impulsdoorbraak. Als gevolg hiervan was hij niet in staat zijn handelen wezenlijk te beïnvloeden.
De verdediging heeft verder een beroep op noodweerexces gedaan. Voldoende aannemelijk is dat bij de verdachte de angst bestond dat hij door [slachtoffer] verder zou worden beïnvloed door zwarte magie. Een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding kan worden afgeleid uit een onmiddellijk dreigend gevaar voor een wederrechtelijke aanranding. Wederrechtelijkheid moet ruim worden uitgelegd en ziet niet alleen op aanranding in strijd met de wet. Ook strijd met regels van maatschappelijke betamelijkheid kan in dit verband wederrechtelijkheid opleveren. Dit is bijvoorbeeld het geval bij het brengen van een persoon onder invloed van zwarte magie. Niettemin is sprake van een disproportionele reactie. Het is echter aannemelijk dat deze disproportionele reactie werd veroorzaakt door de dreigende aanranding en dat de verdachte daardoor in een hevige gemoedsbeweging raakte, zich niet meer kon beheersen en buitenproportioneel reageerde. Bij de beoordeling van proportionaliteit en subsidiariteit moet voorts worden meegewogen dat de verdachte niet in staat was een andere genezer te raadplegen voor het uitvoeren van tegenmagie, nu de verdachte [slachtoffer] onverwachts tegen het lijf liep. Ten aanzien van het voorhanden hebben van de messen geldt dat het wapenbezit de overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging mogelijk heeft gemaakt, maar dat dit niet wegneemt dat het gebruik ervan in dit geval wordt verontschuldigd. Van culpa in causa is geen sprake, nu niet is gebleken dat de verdachte de confrontatie heeft opgezocht. Genoegzaam staat vast dat de verdachte [slachtoffer] meed.
De verdediging heeft tot slot een beroep op psychische overmacht gedaan. De zwarte magie en de door de verdachte ervaren gevolgen daarvan, dienen te worden aangemerkt als een van buitenkomende drang. De verdachte kon hieraan ten tijde van het delict redelijkerwijs geen weerstand bieden. Vanwege de impulsdoorbraak en bewustzijnsvernauwing, beschikte de verdachte niet over een vrije wil. Dat de verdachte naar het vrijdagmiddaggebed ging kan niet worden opgevat als het opzoeken van een potentieel risicovolle situatie, nu de verdachte daar enkel heen ging om verlichting te zoeken vanwege zijn uitputting. Van culpa in causa is derhalve geen sprake. Hij had het mes bij zich ter bescherming tegen [slachtoffer] en niet om hem te doden. Verdachte kan niet worden verweten dat hij geen gebruik heeft gemaakt van een andere genezer om weerstand te bieden aan de drang die ontstaan was door de zwarte magie.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie meent dat van volledige ontoerekeningsvatbaarheid geen sprake is nu geen van de deskundigen tot die conclusie komt. Ook overigens zijn er geen argumenten om tot deze conclusie te komen. Van noodweerexces en psychische overmacht is geen sprake.
Overwegingen van de rechtbank
Met de officier van justitie constateert de rechtbank dat geen van de deskundigen concludeert dat verdachte geheel ontoerekeningsvatbaar is. De terzake geraadpleegde deskundigen concluderen tot licht verminderde tot verminderde toerekeningvatbaarheid. Niet is gebleken dat het feit de verdachte in het geheel niet kan worden toegerekend. Het beroep op ontoerekeningsvatbaarheid van de verdachte wordt daarom verworpen.
Niet is aannemelijk geworden dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich moest verdedigen. Van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding kan slechts sprake zijn als die aanranding uitgaat van een persoon. Uit de verklaring van diverse getuigen blijkt niet dat [slachtoffer] de verdachte heeft opgezocht. Evenmin is aannemelijk dat hij op andere wijze de verdachte direct heeft belaagd. Uit de verklaringen van de verdachte komt niet naar voren dat hij bang was om opnieuw of verder te worden beïnvloed door “zwarte magie” van [slachtoffer]. Er bestond derhalve ook geen (dreigend gevaar voor een) wederrechtelijke aanranding. De verdachte heeft zonder dat hij daartoe gedwongen werd, zelf de confrontatie opgezocht. Het beroep op noodweerexces wordt gelet op het vorengaande ook verworpen.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen is gebleken dat de verdachte zeven jaar voor het incident een angst ontwikkelde voor [slachtoffer]. Voorts is gebleken dat de verdachte tweemaal een mes heeft gekocht met de intentie om [slachtoffer] te vermoorden. Op de dag van de steekpartij heeft de verdachte de messen meegenomen en is hij naar de moskee gegaan, terwijl hij wist dat hij [slachtoffer] daar kon tegenkomen. Toen hij [slachtoffer] zag is hij op hem afgelopen en heeft hij de confrontatie gezocht. Niet aannemelijk is geworden dat de verdachte niet anders kon dan de confrontatie op te zoeken, zodat het beroep op psychische overmacht niet slaagt. Het verweer wordt verworpen.
Het feit is strafbaar.
De verdachte is strafbaar.
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan moord. Het slachtoffer is door de verdachte op de openbare weg op brute wijze ongeveer 24 maal met een mes in het hoofd en andere vitale lichaamsdelen gestoken. Hierdoor heeft verdachte hem het meest fundamentele recht, zijn recht om te leven, ontnomen. Aan zijn nabestaanden is groot en onherstelbaar leed toegebracht. Hiervan getuigen ook de schriftelijke slachtofferverklaringen die ter terechtzitting zijn voorgelezen. Een delict als het onderhavige is schokkend voor de rechtsorde. Daarnaast brengt dit delict bij burgers angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg.
Op een dergelijk feit kan dan ook niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Daaraan doet niet af, dat verdachte blijkens het op zijn naam gesteld uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 13 februari 2009 niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank heeft kennis genomen van een psychologisch rapport d.d. 29 september 2008, opgesteld door drs. B.W. Roelofs-van Bon, klinisch psycholoog, alsmede van een psychiatrisch rapport d.d. 29 september 2008, opgesteld door Dr. L.H.W.M. Kaiser, psychiater en de bij de rapporten horende aanvullende vragen en antwoorden. In beide rapporten wordt - kort gezegd - weergegeven dat bij de verdachte sprake is van een aanpassingsstoornis met een gemengde stoornis van emoties en gedrag. Voorts is sprake van een erectiestoornis, slapeloosheid, psychogene pijnklachten en narcistische trekken in de persoonlijkheid. Hiervan was ook sprake ten tijde van het ten laste gelegde. Het ten laste gelegde kan mede hieruit worden verklaard. Vanwege zijn verhoogde kwetsbaarheid en krenkbaarheid kon hij lichamelijke klachten niet verdragen. Hij legde de oorzaak ervan bij de “betovering” door het slachtoffer. Zijn overwaardige innerlijke overtuiging en het gevolg dat hij het slachtoffer moest doden, bouwden zich op. De verdachte bouwde in zekere mate een vertekening op en raakte gefixeerd op het probleem. De verdachte heeft zich aanvankelijk kunnen verzetten tegen zijn drang om het slachtoffer te doden. De verdachte had dan ook voldoende inzicht in de wederrechtelijkheid van de begane feiten. De verdachte kan derhalve licht verminderd tot verminderd toerekeningsvatbaar worden geacht. Omdat de woede van de verdachte zich exclusief op het slachtoffer heeft gericht en het persoonlijkheidsonderzoek geen aanwijzingen heeft gegeven dat verder geweld te verwachten is, wordt behandeling in een juridisch kader niet geïndiceerd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland d.d. 7 oktober 2008, opgesteld door R.V.O. van Bragt, alsmede een maatregelrapport van Bouman GGZ Reclassering d.d. 3 november 2008, opgesteld door L.C. Valencia. Deze rapporten sluiten aan bij de bevindingen van voornoemde deskundigen.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van een namens de verdediging aangevraagd psychiatrisch rapport d.d. 15 juni 2009, opgesteld door prof. Dr. F.A.M. Kortmann, transcultureel psychiater. Hierin wordt - kort gezegd - weergegeven dat bij de verdachte sprake is van een erectiestoornis, een psychogene pijnstoornis en een aanpassingsstoornis met depressieve stemming. De verdachte is een normaal begaafde man met een normale persoonlijkheidsstructuur. Bij de verdachte bestaat een overwaardig denkbeeld dat zijn klachten veroorzaakt zijn door zwarte magie. Ten tijde van het delict leed de verdachte aan een agressieve impulsdoorbraak, partiële dissociatieve amnesie en dysthyme stoornis. Voornoemde stoornissen hebben de gedragskeuzen van de verdachte en zijn gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde voor een deel bepaald en dit kan daaruit mede worden verklaard. In de nacht voorafgaand aan het delict had de verdachte nauwelijks geslapen en had hij andere klachten waardoor hij zich uitgeput voelde. Dit heeft de integratieve vermogens van verdachte verzwakt. Toen de verdachte het slachtoffer tegenkwam raakte het bewustzijn van de verdachte vernauwd, werd zijn gewetensfunctie ernstig verzwakt en ontstond er ruimte voor een doorbraak van zijn lang gekoesterde agressieve impuls jegens het slachtoffer. De verdachte moet dan ook verminderd toerekeningsvatbaar worden geacht. Omdat de woede van de verdachte zich exclusief op het slachtoffer heeft gericht en het persoonlijkheidsonderzoek geen aanwijzingen heeft gegeven dat verder geweld te verwachten is, wordt behandeling in een juridisch kader niet geïndiceerd.
Op basis van deze rapporten acht de rechtbank verdachte verminderd toerekeningsvatbaar ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde feit.
De rechtbank heeft kennis genomen van een namens de verdediging aangevraagd psychologisch-antropologisch rapport d.d. 11 maart 2009, opgesteld door prof. dr. Ph. Hermans, psycholoog-antropoloog, alsmede een cultureel antropologisch en sociologisch rapport d.d. 16 juli 2009, opgesteld door dr. C.B.M. Hoffer, cultureel antropoloog-socioloog. Beide rapporten geven inzicht in de culturele aspecten die mogelijk het handelen van verdachte hebben beïnvloed.
De rechtbank heeft kennis genomen van de aanvullende vragen aan en antwoorden van voornoemde deskundigen.
De rechtbank ziet in bovenvermelde omstandigheden geen reden om een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist, nu de officier van justitie bij de hoogte van zijn eis met bovengenoemde aspecten reeds rekening heeft gehouden.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
VORDERING BENADEELDE PARTIJ EN SCHADEVERGOEDINGSMAATREGEL
Benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd de echtgenote van het slachtoffer, domicilie kiezende ter kantore van mr. L.A.E. Timmer.
De benadeelde partij vordert vergoeding van materiële schade tot een bedrag van € 14.134,13 (uitvaartkosten, vliegtickets, telefoon- en portokosten, een niet geannuleerd vliegticket, kosten rechtsbijstand en derving van levensonderhoud) en immateriële schade tot een bedrag van € 30.000,00 (shockschade).
De benadeelde partij heeft rechtstreeks schade geleden als gevolg van het bewezen verklaarde feit.
De gevorderde kosten van rechtsbijstand hebben geen betrekking op de ingediende vordering. De benadeelde partij zal in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij zal ook voor het deel van de vordering dat betrekking heeft op derving van levensonderhoud niet-ontvankelijk worden verklaard, nu dit deel van de vordering niet voldoende is onderbouwd en niet eenvoudig van aard is. Voor het overige zal de vordering wat betreft de materiele schade worden toegewezen tot een bedrag van € 3987,13, nu de verdachte dit deel niet heeft betwist.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de immateriële shockschade leent zich niet voor behande¬ling in dit strafgeding (zie o.a. HR 15 april 2003, NJ 2003, 364). De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aange¬bracht.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd de dochter van het slachtoffer. De benadeelde partij vordert vergoeding van materiële schade tot een bedrag van € 482,17 (taxikosten, treinkaarten, vliegticket en telefoonkosten).
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht en de verdachte de hoogte van de gevorderde schadevergoeding niet heeft betwist, zal de vordering worden toegewezen.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFT
Gelet is op artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 16 (zestien) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
wijst de vordering van benadeelde partij [benadeelde partij 1] toe tot een bedrag van € 3987,13 (zegge: negenendertighonderd zevenentachtig Euro en dertien Cent) en veroordeelt de verdachte dit bedrag aan [benadeelde partij 1] te betalen;
verklaart benadeelde partij [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk in de vordering wat betreft kosten rechtsbijstand, derving van levensonderhoud en shockschade en bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
legt aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde partij 1] voornoemd te betalen € 3987,13 (zegge: negenendertighonderd zevenentachtig Euro en dertien Cent), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 49 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hech¬tenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
wijst de vordering van benadeelde partij [benadeelde partij 2] toe en veroordeelt de verdachte aan [benadeelde partij 2] te betalen € 482,17 (zegge: vierhonderd tweeëntachtig Euro en zeventien Cent);
legt aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde partij 2] voornoemd te betalen € 482,17 (zegge: vierhonderd tweeëntachtig Euro en zeventien Cent), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 9 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Leinarts, voorzitter,
en mrs. Peeck en Van Lieshout, rechters,
in tegenwoordigheid van Rijk, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 december 2009.
Bijlage bij vonnis van 3 december 2009:
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 18 april 2008 te Rotterdam opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] ongeveer 24 maal, althans meermalen, met een mes in het hoofd en/of het lichaam gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;