ECLI:NL:RBROT:2009:BK5749

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1041903
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van arbeidsovereenkomst wegens bedrijfseconomische redenen

In deze zaak heeft de werkgever, Hecs B.V., verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met het voltallige productiepersoneel vanwege een aanzienlijke omzetdaling als gevolg van de economische crisis. De kantonrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat de noodzaak van ontslag van alle productiepersoneel niet voldoende was aangetoond. De kantonrechter overwoog dat, hoewel de werkgever aangaf dat het personeel niet meer nodig was en dat er alleen met flexkrachten gewerkt zou worden, dit in strijd was met de geest van het Ontslagbesluit. De kantonrechter benadrukte dat het niet aan hem was om te bepalen hoeveel werknemers er ontslagen moesten worden, maar dat dit de verantwoordelijkheid van de werkgever was. De werkgever had niet aangetoond dat er voor de vaste medewerkers geen werk meer was, terwijl er wel tijdelijke krachten aan het werk waren. De kantonrechter concludeerde dat de werkgever onvoldoende had aangetoond dat het ontslag van alle productiemedewerkers gerechtvaardigd was, en wees het verzoek tot ontbinding af. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak werd gedaan op 4 december 2009.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector kanton
Locatie Rotterdam
beschikking ex artikel 7:685 van het Burgerlijk Wetboek
in de zaak
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Hecs B.V. (voorheen Hartman Produktie en Evenementen Service B.V.),
gevestigd en zaakdoende te Arnhem,
verzoekster,
gemachtigde: mr. G.S. Beumer, (Accon Avm Juridisch Advies B.V. te Arnhem),
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder
gemachtigde: mr. M.A.C. Backx, advocaat te Oud-Beijerland.
1. De processtukken en de loop van het geding
Van de volgende processtukken is kennisgenomen:
- het verzoekschrift, met bijlagen ter griffie binnengekomen op 30 september 2009;
- het verweerschrift, met bijlagen ter griffie binnengekomen op 29 oktober 2009;
- de nadere reactie van verzoekster met bijlagen, ter griffie ontvangen op 6 november 2009;
- de aantekeningen van de griffier van het verhandelde ter zitting van 6 november 2009;
- de nadere reactie van verzoekster, ontvangen op 10 november 2009, waarbij zij verdere producties in het geding heeft gebracht;
- het nadere verweer van verweerder ter griffie ontvangen op 17 november 2009;
- de bij gelegenheid van de voortgezette mondelinge behandeling op 24 november 2009 overgelegde pleitnotitie van de gemachtigde van verzoekster;
- de aantekeningen van de griffier van het verhandelde tijdens de voortzetting van de mondelinge behandeling op 24 november 2009.
De mondelinge behandeling van het onderhavige verzoek alsmede van de 10 andere verzoeken tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met evenzoveel andere werknemers van verzoekster heeft in eerste instantie plaatsgevonden op 6 november 2009. Ter zitting is verzoekster verschenen bij haar directeur/eigenaar de heer J.A. Hartman en haar directeur R.H.B.M. Tenten. Verweerder is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. M.A.C. Backx.
Aan het slot van de zitting heeft de kantonrechter de voortzetting van de mondelinge behandeling bepaald op 24 november 2009, onder meer omdat verweerder onvoldoende gelegenheid heeft gehad om kennis te nemen van de nadere stukken die verzoekster bij brief van 4 november 2009 heeft ingestuurd. Ter zitting van 24 november 2009 zijn partijen in dezelfde samenstelling verschenen, zij het dat verzoekster zich heeft laten bijstaan door haar gemachtigde mr. G.S. Beumer en haar accountant L.G.G. Godschalk, terwijl mw. mr. C.K. Visser als gemachtigde van verweerder is verschenen.
Aan het slot van de zitting op 24 november 2009 heeft de kantonrechter de uitspraak van de beschikking bepaald op heden.
2. De vaststaande feiten
In het kader van de onderhavige procedure kan van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
2.1. Verweerder, geboren [geboortedatum], is sedert 1 januari 2006 bij verzoekster in dienst in de functie van productiemedewerker. Voorheen heeft verweerder ook al bij verzoekster gewerkt, eerst als uitzendkracht vanaf 1987, waarna verweerder op 1 januari 1998 bij verzoekster in dienst is getreden. Dat dienstverband is met wederzijds goedvinden beëindigd met ingang van 30 november 2005. Daarna is verweerder per 19 december 2005 weer als uitzendkracht bij verzoekster aan de slag gegaan om uiteindelijk per 1 januari 2006 weer voor onbepaalde tijd bij haar in dienst te treden.
Het salaris bedraagt thans € 2.132,69 bruto per maand.
2.2. Verzoekster is actief in de steigerbouw en zij richt zich in het bijzonder op de haven, tenten- en tribunebouw. Verzoekster maakt deel uit van de Hartman organisatie, waarin ook vallen Hard Hitting B.V., Hartman Uitzendburo B.V., JAM Steigerbouw B.V. en
J.A. Hartman Holding Rotterdam B.V.
2.3. Naast verweerder zijn op de vestiging Rotterdam 11 andere productiemedewerkers in dienst. Verzoekster heeft alle productiemedewerkers in een gesprek op 25 september 2009 voorgesteld de arbeidsovereenkomst te beëindigen met ingang van 1 november 2009. Daarbij heeft verzoekster gesteld dat zij zwaar getroffen is door de kredietcrisis en dat zij genoodzaakt is om alle productiemedewerkers te ontslaan. Bij brief van 25 september 2009 heeft verzoekster verweerder een vaststellingsovereenkomst toegestuurd met het verzoek die overeenkomst, die uitgaat van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met ingang van
1 november 2009 te ondertekenen.
Verweerder heeft geweigerd die overeenkomst te ondertekenen.
3. Het verzoek en de grondslag daarvan
Het verzoek strekt tot ontbinding van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen, zonder toekenning van een vergoeding aan verweerder.
Aan dat verzoek heeft verzoekster - voor zover thans van belang en kort samengevat - ten grondslag gelegd dat haar activiteiten als gevolg van de economische crisis sterk teruggelopen zijn. Zij verwacht over 2009 een omzetdaling van 4 miljoen euro. Het resultaat dat in 2008 nog € 268.056,- positief was voor belastingen, ontwikkelt zich in 2009 sterk negatief en tot 1 november 2009 komt het op een verlies voor belastingen van € 390.546,-. De verwachting is dat het verlies de laatste maanden van 2009 alleen nog maar verder zal oplopen. Op geconsolideerd niveau is tot 1 november 2009 ook sprake van een verlies, en wel tot een bedrag van € 670.705,-. De bank heeft in augustus 2009 de kredietfaciliteiten bevroren. Tevens heeft verzoekster gesteld dat haar orderportefeuille nagenoeg uitsluitend bestaat uit opdrachten per dag en dat de evenementen agenda voor de komende maanden nauwelijks werk oplevert. Verzoekster stelt dat zij al allerlei kostenbesparende maatregelen heeft doorgevoerd, doch dat zij er niet aan ontkomt om de arbeidsovereenkomsten met de productiemedewerkers te beëindigen, ook al om te voorkomen dat het gehele bedrijf failliet gaat. Zij is voornemens om het productiewerk in de nabije toekomst te laten verrichten door flex krachten. Zij heeft besloten om de drie voormannen wel in dienst te houden, zodat onder hun leiding de zaak weer direct kan worden opgepakt als het werk aantrekt.
Gezien de sterk verliesgevende situatie stelt verzoekster dat zij geen enkele ruimte heeft om een vergoeding aan verweerder en aan de andere werknemers aan te bieden.
4. Het verweer
Het verweer strekt tot primair tot afwijzing van het verzoek en subsidiair tot toewijzing, echter onder toekenning van een vergoeding op basis van C=1.5.
Verweerder betwist de door verzoekster gestelde bedrijfseconomische noodzaak van het ontslag. Hij stelt dat bij verzoekster nog de nodige uitzendkrachten aan het werk zijn, dat verzoekster zelf de verwachting heeft uitgesproken dat het werk vanaf de maand mei 2010 weer zal aantrekken, dat onvoldoende onderzocht is of er voor hem een passende functie beschikbaar is bij een van de andere bedrijven, die deel uit maken van de Hartmangroep, dat niet duidelijk is waarom verzoekster de deeltijd WW, waarvan zij tot 1 november 2009 gebruik heeft gemaakt, niet gecontinueerd heeft en dat een eventuele ontbinding van de arbeidsovereenkomst voor hem grote consequenties heeft, nu het voor hem moeilijk zal zijn om ergens anders een passende functie te vinden en hij kostwinner is voor een gezin met 2 kinderen. Bovendien heeft verweerder erop gewezen dat het opvallend is dat verzoekster van plan is om alle productiemedewerkers te ontslaan en dat zij voornemens is om voortaan alleen nog met flexwerkers het werk te doen, maar dat zij aan de andere kant wel de arbeidsovereenkomst met de drie voormannen continueert.
5. De beoordeling van het verzoek
5.1. Verzoekster heeft gesteld dat het ontbindingsverzoek geen verband houdt met een opzegverbod. Verweerder heeft die stelling niet weersproken en ook overigens is niet gebleken van een zodanig verband, zodat de kantonrechter geen aanleiding ziet aan de juistheid van die mededeling te twijfelen.
5.2. Op grond van hetgeen verzoekster gesteld heeft en op grond van de door haar overgelegde stukken is naar het oordeel van de kantonrechter genoegzaam gebleken dat het haar bepaald niet voor de wind gaat en dat snijden in het personeelsbestand onvermijdelijk lijkt.
In het kader van de onderhavige procedure dient echter beoordeeld te worden of de situatie zo ernstig is dat het ontslag van alle productiemedewerkers gerechtvaardigd is. De kantonrechter beantwoordt die vraag ontkennend en daartoe wordt het volgende overwogen.
5.3. Vooropgesteld wordt dat de kantonrechter in de onderhavige procedure strikt genomen niet gebonden is aan het Ontslagbesluit, doch anderzijds komt aan die regelgeving een zekere mate van reflexwerking toe, zodat de kantonrechter zich wel zal richten naar de regels en geest van het Ontslagbesluit.
Artikel 4.3. bepaalt dat UWV WERKbedrijf toestemming voor opzegging van de arbeidsverhouding weigert indien het aantal werknemers dat voor ontslag wordt voorgedragen groter is dan het aantal arbeidsplaatsen dat komt te vervallen, tenzij de werkgever aannemelijk maakt dat dit onvermijdelijk is. Achtergrond van die bepaling is dat de werkgever het aantal te schrappen arbeidsplaatsen inzichtelijk en aannemelijk dient te maken en dat het aantal voorgenomen ontslagen dient te corresponderen met het aantal te schrappen arbeidsplaatsen.
In dit geval staat vast dat niet alle productiewerk komt te vervallen. Niet alleen heeft verzoekster op dit moment - zij het in beperkte mate - werk in portefeuille, maar tevens staat vast dat verzoekster zich zal inspannen om de komende maanden nieuwe opdrachten binnen te halen, terwijl voorts in dit verband van belang is dat verzoekster zelf de verwachting heeft uitgesproken dat het werk vanaf de maand mei 2010 weer zal aantrekken. Om die reden heeft verzoekster ook besloten om de drie voorlieden in dienst te houden, zodat onder hun leiding de draad weer onmiddellijk opgepakt kan worden als het werk vanaf mei 2010 weer aantrekt. Onder die omstandigheden moet derhalve worden geconcludeerd dat niet alle productiewerk is weggevallen, zodat er ook onvoldoende grond bestaat voor het ontslag van alle productiemedewerkers.
De stelling van verzoekster dat zij het beschikbare werk enkel wil uitvoeren met behulp van de inzet van tijdelijke krachten, kan in dit verband niet tot een andere conclusie leiden. Een dergelijke redengeving vormt onvoldoende grond om af te wijken van het beginsel dat is neergelegd in het hiervoor bedoelde artikel 4.3. van het Ontslagbesluit. Immers het is in strijd met de geest van het Ontslagbesluit dat verweerder en zijn collega’s, die in sommige gevallen kunnen bogen op een relatief lang dienstverband, het veld moeten ruimen voor een oproepkracht.
Hangende de onderhavige procedure hebben enkele collega werknemers van verweerder hun verweer tegen de ontbinding van de arbeidsovereenkomst laten varen, waarbij zij te kennen hebben gegeven de noodzaak van de beëindiging in te zien. In die zaken heeft de kantonrechter heden eveneens een beschikking gegeven, waarbij de arbeidsovereenkomst is ontbonden met ingang van 15 december 2009. Nu verzoekster ten aanzien van de andere werknemers, waaronder verweerder, haar verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst gehandhaafd heeft, dienen die verzoeken afgewezen te worden. Immers hoewel de noodzaak van het ontslag van enkele personeelsleden voldoende aangetoond is, is het niet aan de kantonrechter om te beoordelen hoeveel werknemers moeten afvloeien, laat staan welke werknemers dan als eerste aan de beurt zijn, rekening houdend met het afspiegelingsbeginsel. Die taak hoort thuis bij verzoekster als werkgeefster, waarna de kantonrechter of UWV WERKbedrijf vervolgens, mede aan de hand van het verweer van de werknemer, de noodzaak van het voorgenomen ontslag dient te beoordelen.
Uiteraard behoort het tot de ondernemersvrijheid van de werkgever om pieken in het werk op te vangen door de inzet van flexibele krachten. In het geval van verzoekster klemt die vrijheid des te meer, nu zij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat haar personeelsbehoefte sterk wisselt en pieken in het werk inherent zijn aan haar bedrijfsactiviteiten, zodat zij die alleen kan opvangen door de inzet van tijdelijke en flexibele krachten. Verzoekster heeft echter op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat zij ook “voor een harde kern” van het productiepersoneel totaal geen werk meer heeft.
5.4.Vorenstaande overwegingen dienen te leiden tot afwijzing van het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
5.5. Gelet op de aard van de procedure zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te melden wijze.
6. De beslissing
De kantonrechter:
wijst het verzoek af;
bepaalt dat elk van partijen de eigen kosten van deze procedure draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.J.J. Wetzels en uitgesproken ter openbare terechtzitting.