Parketnummer: 10/605020-08
Datum uitspraak: 1 december 2009
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [adres],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichtingen Amsterdam, Huis van Bewaring Het Schouw te Amsterdam,
raadsvrouw mr. C.H. Zuur, advocaat te Amsterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2009, 5 november 2009 en 17 november 2009.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
Het ten laste gelegde komt er op neer dat de verdachte:
1. al dan niet samen met anderen vuurwapens en munitie voorhanden heeft gehad en/of overgedragen;
2. al dan niet samen met anderen vuurwapens en munitie voorhanden heeft gehad en/of overdragen en/of doen uitgaan;
3. al dan niet samen met anderen 41 vuurwapens en/of munitie voorhanden heeft gehad en/of heeft overdragen en/of zonder consent 37 vuurwapens en/of munitie heeft doen uitgaan terwijl hij van dat uitwisselen en/of anderszins ter beschikking
stellen en/of verhandelen van die vuurwapens en/of munitie een beroep of gewoonte heeft gemaakt.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Steen heeft gerekwireerd tot:
- vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde;
- bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren met aftrek van voorarrest.
ONTVANKELIJKHEID OFFICIER VAN JUSTITIE
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging, nu het structureel - soms nonchalant, soms weloverwogen - geen onderzoek heeft verricht naar steun voor de verklaring van de verdachte. Deze verklaring komt er, kort gezegd, op neer dat hij door een criminele burgerinfiltrant is uitgelokt tot het verrichten van twee wapenleveranties, terwijl hij die wapens niet zou hebben geleverd indien deze man er niet om gevraagd had. Dat heeft verdachte op ontoelaatbare achterstand in zijn verdediging gezet en levert een schending op van zijn recht op een fair trial ex artikel 6 van het Europees Verdrag inzake de bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna EVRM).
De rechtbank kan de raadsvrouw niet goed volgen in haar betoog dat het Openbaar Ministerie geen onderzoek heeft verricht naar de man die op pagina 1987 (map 05 van 11) van het dossier staat afgebeeld en waarvan de raadsvrouw stelt dat hij een criminele burgerinfiltrant van vermoedelijk Ierse afkomst is. Op verzoek van de Noord-Ierse autoriteiten is deze man bij gelegenheid van de overdracht van een grote hoeveelheid verdovende middelen op 15 augustus 2008 niet aangehouden (“no intervention policy”). Blijkens mededelingen van de officier van justitie is de foto die bij de Kentucky Fried Chicken langs de A4 is genomen van beveiligingsbeelden naar de Britse en Ierse opsporingsdiensten verstuurd met het verzoek hem te identificeren. Daarnaast zijn de historische gegevens van de telefoon van deze man opgevraagd en heeft de politie tevergeefs geprobeerd om de door de verdachte in een vijver te Zaandam gegooide mobiele telefoon op te duiken. Uit die gegevens van die telefoon zou volgens de verdachte kunnen blijken met welk nummer hij door deze man is gebeld. Dat dit alles niet tot resultaat heeft geleid kan het Openbaar Ministerie niet worden verweten. Pas op 25 augustus 2009 heeft de verdachte een naam genoemd van de man die hem zou hebben uitgelokt om de wapens te leveren. Deze naam is aan de Britse en Ierse opsporingsdiensten doorgegeven. Gelet op het voorgaande mist het verweer van de raadsvrouw feitelijke grondslag. Het wordt derhalve verworpen.
Nu geen andere feiten of omstandigheden zijn gebleken die er toe moeten leiden dat de officier van justitie niet in de vervolging kan worden ontvangen, is de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging.
Het onder 3 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. De officier van justitie heeft dit ook gevorderd, terwijl het eveneens is bepleit door de raadsvrouw.
BEWIJSMOTIVERING EN BEWEZENVERKLARING
De verdachte heeft de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hierna bewezen verklaard, op de zitting van 3 november 2009 bekend. Volledigheidshalve zal de rechtbank hieronder kort weergeven waarvan de rechtbank is uitgegaan.
Op 26 juni 2008 heeft in Manchester (Groot-Brittannië) een ontmoeting plaatsgevonden tussen [medeverdachte 1] en een buitenlandse undercoveragent [naam agent 1], waarbij [medeverdachte 1] aangaf vuurwapens en munitie te kunnen leveren. [Medeverdachte 1] sprak over een leverancier in Nederland. Vervolgens hebben [medeverdachte 1] en [naam agent 1] nader contact gehad per e-mail over de levering van vier vuurwapens van het merk Glock en 400 stuks munitie voor € 8.000,-. De levering zou plaatsvinden op 17 juli 2008 in Nederland.
[Medeverdachte 1] gaf [naam agent 1] het telefoonnummer van de persoon die op 17 juli 2008 in Nederland de vuurwapens zou leveren. [Naam agent 1] gaf [medeverdachte 1] het telefoonnummer van zijn contact. Dit betrof een Nederlandse potentiële pseudo-koper, zijnde een undercoveragent [naam agent 2] die de wapens in Nederland in ontvangst zou nemen.
Op 17 juli 2008 was er telefonisch contact (middels sms) tussen [naam agent 2] en de verdachte, betreffende de levering van wapens met bijbehorende munitie.
Op 17 juli 2008 heeft er een ontmoeting plaatsgevonden tussen de verdachte en [naam agent 2] op de parkeerplaats nabij het Van der Valk Hotel aan de A4 te Hoofddorp. De verdachte heeft de vier vuurwapens met bijbehorende munitie overhandigd aan [naam agent 2]. Deze zijn vervolgens in beslag genomen.
Op 17 juli 2008 werd de in beslag genomen inhoud van de twee plastic tassen (gewaarmerkt als A en B) met het opschrift ‘Praxis’ nader onderzocht. Na het openen van de plastic tas (A) bleek deze een viertal pakketten te bevatten. In deze pakketten zaten vier pistolen. De pistolen waren voorzien van de merkaanduiding Glock, type 19 kaliber 9x19mm. Deze pistolen zijn vuurwapens in de zin van artikel 1, onder 3, gelet op artikel 2, lid 1, categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie. In de andere plastic tas (B) zaten 8 dozen met het opschrift Leader 9mm Luger, inhoudende totaal 400 stuks kogelpatronen. Dat is munitie in de zin van artikel 1, onder 4, gelet op artikel 2, lid 2, categorie III van de Wet wapens en munitie.
In de periode vanaf 8 augustus tot 29 augustus 2008 is er meermalen telefonisch contact (middels sms) tussen medeverdachte [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] over een nieuwe bestelling van vuurwapens en munitie.
Op 30 augustus 2008 wordt een buitenlandse undercoveragent [naam agent 3] gebeld door de verdachte. Er wordt een afspraak gemaakt om elkaar te ontmoeten op het parkeerterrein van het Van der Valk Hotel aan de A4 richting Schiphol, om de vuurwapens met bijbehorende munitie over te dragen.
Kort daarna, op dezelfde dag, vindt een ontmoeting plaats tussen de verdachte en [naam agent 3] op de afgesproken plaats. De verdachte heeft toen twee sporttassen met daarin vuurwapens en de bijbehorende munitie aan [naam agent 3] overhandigd.
De vuurwapens met bijbehorende munitie zijn in beslag genomen. Het betrof onder andere 25 pistolen van het merk Glock, type 19, 6 pistolen van het merk Baretta 92s, 2 revolvers van het merk Smith en Wesson, 4 automatische machine pistolen van het merk Glock, type 19c en kogelpatronen.
Op 30 augustus 2008 werd de in beslag genomen inhoud van de twee voornoemde sporttassen nader onderzocht.
In de eerste tas bevonden zich pakketten waarin pistolen bleken te zitten. Alle pistolen waren van dezelfde merkaanduiding voorzien, namelijk: Glock, type 9x19 mm. Deze pistolen zijn vuurwapens in de zin van artikel 1, onder 3 gelet op artikel 2, lid 1, categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie.
Tussen de pakketten bevond zich een plastic tas waarvan de inhoud bestond uit 50 stuks kogelpatronen. De kogelpatronen zijn van het kaliber 9x19 mm. Dit is munitie in de zin van artikel 1, onder 4 gelet op artikel 2, lid 2, categorie III van de Wet wapens en munitie.
In de tweede tas bevonden zich pakketten waarin (automatische machine) pistolen bleken te zitten. Er waren pistolen voorzien van de merkaanduiding Glock, type 9-C, kaliber 9x19 mm. Deze vuurwapens waren voorzien van een vuurregelaar, waardoor zij geschikt zijn om automatisch te vuren. Deze pistolen zijn vuurwapens in de zin van artikel 1, onder 3 gelet op artikel 2, lid 1, categorie II onder 2 van de Wet wapens en munitie.
Daarnaast waren er pistolen voorzien van de merkaanduiding Glock, type 19 kaliber 9x19 mm en pistolen voorzien van de merkaanduiding Beretta type 92-S, kaliber 9x19 mm. Deze pistolen zijn vuurwapens in de zin van artikel 1, onder 3 gelet op artikel 2, lid 1, categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie.
Tussen de pakketten zaten twee plastic tassen en doosjes munitie.
In de eerste tas zat een pistool van het merk Beretta 92-s, van het kaliber 9x19 mm. Dit pistool is een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 gelet op artikel 2, lid 1, categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie.
In het voorvak van de tas met het opschrift G.F. zat een plastic tas. In de tas bevond zich een revolver van het merk Smith & Wesson 38 special alsmede een tweede plastic tas, waarin zich een revolver van het merk Smith & Wesson 38 special en kogelpatronen van het kaliber .38 bevonden.
De voornoemde revolvers van het merk Smith & Wesson 38 special zijn vuurwapens in de zin van artikel 1, onder 3, gelet op artikel 2, lid 1, categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie.
De in totaal 200 stuks kogelpatronen en de 300 stuks kogelpatronen welke in doosjes verpakt waren en de 50 stuks kogelpatronen van het kaliber.38 zijn munitie in de zin van artikel 1, onder 4 gelet op artikel 2, lid 2, categorie III van de Wet wapens en munitie.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om te komen tot een bewezenverklaring voor feit 1 en feit 2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken en heeft daartoe onderstaande verweren gevoerd.
Het verweer van de raadsvrouw komt er kort gezegd op neer dat de verdachte door een criminele burgerinfiltrant is uitgelokt tot het verrichten van de ten laste gelegde wapenleveranties onder feit 1 en feit 2 en dat het bewijs dientengevolge onrechtmatig is verkregen, zodat verdachte dient te worden vrijgesproken. Naast de verklaring van de verdachte wijst zij daarbij ook op andere feiten en omstandigheden in het dossier, die volgens haar het verhaal van de verdachte aannemelijk maken.
Voor een geslaagd beroep op dit zogenaamde Tallon-criterium, dient komen vast te staan dat de pseudo-koper of dienstverlener een (buitenlandse) opsporingsambtenaar is of een burger die handelt onder regie van de Nederlandse en/of (Noord) Ierse autoriteiten. Het dossier biedt geen enkel aanknopingspunt voor een zodanige vaststelling. Ook de door de raadsvrouw genoemde feiten en omstandigheden die zij als “vreemd” betitelt, wijzen daar niet op. Het lijkt hier veeleer te gaan om een crimineel contact van [medeverdachte 1], die mogelijk met de verdachte contact heeft gehad.
Mailberichten [medeverdachte 1]-[naam agent 1]
De raadsvrouw heeft voorts aangevoerd dat [naam agent 1] volgens het bevel dat op zijn handelen als pseudo-koper ziet, geen toestemming had om gegevens die [medeverdachte 1] via de mailbox aan hem heeft doen toekomen, van [medeverdachte 1] af te nemen zodat [naam agent 1] die gegevens niet mocht gebruiken. De telefoonnummers die via de mailbox verstrekt zijn door [medeverdachte 1] hebben geleid tot afspraken met de verdachte over de levering van wapens, tot inbeslagneming van wapens en tot de aanhouding van de verdachte. De verdachte is dus rechtstreeks door dit onrechtmatig handelen in zijn belangen geschaad, aldus de raadsvrouw.
De buitenlandse undercoveragent [naam agent 1] is volgens het dossier eerst op 20 augustus 2008 naar Nederland gegaan en had zich vanaf dat moment te houden aan de aanwijzingen en opdrachten die het Nederlands Openbaar Ministerie aan hem gaf. In de periode van 7 juli (de start van het Nederlandse opsporingsonderzoek) tot 20 augustus 2008 heeft hij zijn activiteiten niet op Nederlands grondgebied verricht. Deze activiteiten vielen derhalve onder toezicht en verantwoordelijkheid van de Noord-Ierse autoriteiten. Uitgangspunt bij de beoordeling van de rechtmatigheid van in het buitenland vergaard bewijs is het interstatelijk beginsel van vertrouwen in de rechtmatige wijze waarop verdragsstaten in hun eigen strafzaak bewijs vergaren. Handelen van de Britse autoriteiten op Brits grondgebied wordt niet in Nederland getoetst, tenzij de meest elementaire rechtsstatelijke beginselen zijn geschonden. Dit laatste is gesteld noch aannemelijk gemaakt. Het verweer wordt dan ook verworpen.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat er niet enkel sprake is geweest van een drievoudige pseudo-koop, maar tevens van infiltratie. Zij heeft daarbij gewezen op de veelvuldige privé-contacten tussen de door haar genoemde criminele burgerinfiltrant met de verdachte, alsmede op de activiteiten van [naam agent 1] in het licht van de doelstelling van het Noord-Ierse onderzoek. Die doelstelling was voornamelijk het tegengaan van de wapenhandel, zo blijkt uit verhoor bij de rechter-commissaris van de heer [naam] de leider van het Noord Ierse onderzoek, aldus de raadsvrouw. Voor infiltratie zijn geen bevelen afgegeven en heeft geen toestemming plaatsgevonden van het college van procureurs-generaal, aldus de raadsvrouw.
Van infiltratie als bedoeld in artikel 126h, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv.) is sprake indien en voor zover de opsporingsambtenaar deelneemt of medewerking verleent aan een groep van personen waarbinnen naar redelijkerwijs kan worden vermoed misdrijven worden beraamd of gepleegd. Voor de beantwoording van de vraag of naast een bevel tot pseudo-koop tevens een bevel tot infiltratie ex artikel 126h Sv. had moeten worden afgegeven, moet worden bezien welke gedragingen de pseudo-kopers op Nederlands grondgebied hebben verricht. Ten aanzien van de door de raadsvrouw als criminele burgerinfiltrant omschreven persoon, heeft de rechtbank reeds hierboven overwogen dat niet aannemelijk is geworden dat hij als een pseudo-koper in de zin van de wet kan worden beschouwd. In Nederland hebben drie ontmoetingen plaatsgevonden, waarbij respectievelijk vier vuurwapens met munitie, 14 kilogram heroïne en vijf kilo hennep alsmede 37 vuurwapens en geluiddempers door pseudo-kopers in ontvangst zijn genomen. De contacten tussen de leveranciers en de pseudo-kopers hebben blijkens het dossier, slechts betrekking gehad op betalingen of afspraken over de pseudo-kopen. Van verdergaande contacten in bijvoorbeeld de privé-sfeer, is de rechtbank niet gebleken. Van een deelnemen of medewerking verlenen in Nederland aan een groep van personen waarbinnen naar redelijkerwijs kan worden vermoed misdrijven worden beraamd of gepleegd, is dan ook niet gebleken. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de bevelen tot pseudo-koop, die zien op de inzet van de undercoveragenten [naam agent 1] (bedoeld zal zijn: [naam agent 2]) en [naam agent 3] als verdachte slechts [medeverdachte 1] noemen en niet de verdachte of – eventueel – NN, zoals artikel 126i Sv. vereist. Dat betekent dat [naam agent 1] en [naam agent 3] geen goederen van de verdachte mochten afnemen. Nu voor de jegens de verdachte verrichte handelingen geen schriftelijke toestemming is gegeven door de officier van justitie zijn deze handelingen, de inbeslagnemingen daarna en de aanhouding van de verdachte onrechtmatig geweest, aldus de raadsvrouw.
Vast staat dat de verdachte voor het eerst in beeld komt bij het onderzoeksteam, op het moment dat hij op 17 juli 2008 de wapens aan de pseudo-koper [naam agent 2] levert. Kort voor 30 augustus 2008 was evenmin duidelijk wie de wapens aan de pseudo-koper [naam agent 3] zou leveren. In het bevel tot pseudo-koop van 15 juli 2008 wordt de aard van de goederen en/of diensten omschreven als het voeren van besprekingen over en/of het afnemen en/of kopen van 4, althans een of meer vuurwapens en een hoeveelheid munitie van een medeverdachte van [medeverdachte 1] voornoemd. (cursivering rechtbank). Het bevel tot pseudo-koop van 27 augustus 2008 omschrijft de aard van de goederen en/of diensten aldus: het voeren van besprekingen over en/of het afnemen en/of kopen van 35, althans een of meer vuurwapens en geluiddempers en een hoeveelheid munitie van (één of meer medeverdachte(n) van) [medeverdachte 1] voornoemd (cursivering rechtbank). Daaruit volgt dat de officier van justitie wel degelijk toestemming heeft gegeven voor het afnemen van de wapens van de verdachte (immers een medeverdachte van [medeverdachte 1]), zodat het verweer faalt.
De raadsvrouw heeft zich ten slotte op het standpunt gesteld dat voor de 10 extra wapens die undercover [naam agent 1] bij [medeverdachte 1] heeft besteld, een apart bevel tot pseudo-koop had moeten worden afgegeven. Dat is niet gebeurd en dus worden in elk geval 10 wapens onrechtmatig verkregen.
Ook dit verweer wordt verworpen. Het bevel tot pseudo-koop van 27 augustus 2008 spreekt van het voeren van besprekingen en/of het afnemen en/of kopen van 35, althans een of meer vuurwapens. De 10 door [naam agent 1] bestelde extra wapens zijn daarbij inbegrepen en deze zijn ook daadwerkelijk op 30 augustus 2008 geleverd. Niet valt in te zien waarom voor deze wapens een apart bevel tot pseudo-koop had moeten worden gegeven.
Samenwerkingsbesluit Bijzondere Opsporingsbevoegdheden (SBO)
Door de verdediging is aangevoerd dat het Team Nationale Coördinatie Politiële Infiltratie (TNCPI) van het Korps landelijke Politiediensten de in artikel 5, lid 1, voorgeschreven toets dient uit te voeren. Nu er, aldus de raadsvrouw, voldoende aanwijzingen zijn dat de toetsing die de wetgever heeft voorgeschreven voor de inzet van buitenlandse opsporingsambtenaren in deze zaak een wassen neus is geweest en de verdediging niet in de gelegenheid is gesteld het hoofd van het TNCPI, de heer [naam], te horen met betrekking tot de adviezen inzake [naam agent 1] en [naam agent 3], dient het ervoor te worden gehouden dat geen toetsing heeft plaatsgevonden. Voorts kan uit het feit dat de officier van justitie het stuk “Conduct and Use for Undercover Officers and Directed Surveillance Authority” later aan het dossier heeft toegevoegd worden afgeleid dat dit stuk niet in het bezit was van de officier van justitie en dat de in artikel 5, lid 3 van het Samenwerkingsbesluit vereiste toetsing eveneens niet heeft plaatsgevonden.
De rechtbank overweegt als volgt.
In de bij het Samenwerkingsbesluit bijzondere opsporingsbevoegdheden (Stb 1999, nr. 549) behorende Nota van Toelichting onder 3 staat vermeld dat artikel 5 van het Samenwerkingsbesluit de eisen behelst die aan een persoon in de openbare dienst van een vreemde staat worden gesteld, indien de officier van justitie hem wil belasten met de uitvoering van een bevel tot observatie, infiltratie, pseudo-koop of - dienstverlening of stelselmatige observatie. Deze persoon dient in zijn eigen land bevoegd te zijn tot het opsporen van strafbare feiten en daarnaast moet hij beschikken over de kennis en vaardigheden die nodig zijn voor de uitvoering van het bevel. In de artikel gewijze toelichting op artikel 5, tweede lid van het Samenwerkingsbesluit, wordt nader op de wijze van toetsing ingegaan. Indien een buitenlandse opsporingsambtenaar afkomstig is uit een land dat deelneemt aan een internationale werkgroep op het gebied van undercover politieactiviteiten is de beoordeling van kennis en vaardigheden betrekkelijk eenvoudig omdat er reeds informatie beschikbaar is over het opleidingsniveau van de infiltranten in de desbetreffende vreemde staat. Het ANCPI kan ervan uitgaan dat de benodigde kennis en vaardigheden aanwezig zijn wanneer dat niveau vergelijkbaar is met het opleidingsniveau in Nederland en de desbetreffende persoon die opleiding heeft voltooid.
In de zich in het dossier bevinden adviezen van het hoofd TNCPI, de heer [naam], aangaande de buitenlandse opsporingsambtenaren [naam agent 1] en [naam agent 3] wordt geconstateerd dat [naam agent 1] en [naam agent 3] opsporingsambtenaren zijn en bevoegdheid hebben in het land van herkomst en qua opleiding beschikken over de nodige kennis en vaardigheden en dat er overigens geen omstandigheden bekend zijn die moeten leiden tot een negatief advies. Ter zitting is door de officier van justitie verklaard dat dit op eenvoudige wijze kon worden getoetst omdat reeds de nodige informatie beschikbaar was. Noch uit het verhandelde ter terechtzitting noch uit het dossier - in het bijzonder de door [naam agent 1] en [naam agent 3] afgelegde verklaringen- is de rechtbank gebleken dat de genoemde adviezen in strijd met de regelgeving tot stand zijn gekomen dan wel dat er niet of onvolledig is getoetst. Anders dan door de verdediging is aangevoerd kan uit het enkele feit dat een stuk later aan het dossier is toegevoegd niet worden afgeleid dat de officier van justitie zich niet heeft gehouden aan artikel 5, lid 3 van het Samenwerkingsbesluit. Het verweer wordt verworpen.
Opname Vertrouwelijke Communicatie (OVC)
De verdediging heeft zich tenslotte op het standpunt gesteld dat de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 21 augustus 2008 alsmede een tweede beschikking van 28 augustus 2008 waarin de rechter-commissaris een machtiging bevel tot het opnemen van vertrouwelijke communicatie met een technisch hulpmiddel ex art 126l en 552n Sv. heeft afgegeven en ter uitvoering van dit bevel heeft bepaald dat vorenbedoelde communicatie wordt opgenomen met behulp van op het lichaam van een Noord-Ierse opsporingsambtenaar aangebrachte technische middelen, in strijd zijn met de wet.
De rechtbank overweegt dat, zoals tevens door de verdediging is aangevoerd artikel 126l Sv. niet voorziet in de mogelijkheid dat een zodanig bevel kan worden gegeven aan een persoon in de openbare dienst van een vreemde staat. Voorts is in de aanwijzing rechtshulp-verzoeken voor grensoverschrijdende observatie (Stcr 2006, nr.57) nadrukkelijk bepaald, dat een bevel OVC niet kan worden gegeven aan buitenlandse opsporingsambtenaren. De rechtbank is dan ook van oordeel dat genoemde beschikkingen zijn gegeven in strijd met artikel 126l Sv. Er is sprake van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in art 359a Sv. De verdachte heeft echter geen nadeel van het verzuim ondervonden, nu de desbetreffende gesprekken uitsluitend in het kader van een rechtshulpverzoek zijn opgenomen, ten behoeve van de rechtsgang in het buitenland. De opgenomen gesprekken worden niet voor het bewijs gebruikt. De rechtbank zal dan ook volstaan met de vaststelling dat een onherstelbaar vormverzuim is begaan.
De raadsvrouw heeft, voor het geval de rechtbank niet tot een niet-ontvankelijkverklaring noch tot een algehele vrijspraak komt, de rechtbank verzocht om de persoon afgebeeld op pagina 1987 (map 05 van 11) van het dossier als getuige te horen. Hierboven heeft de rechtbank reeds overwogen dat het dossier geen enkel aanknopingspunt biedt voor de onderbouwing van de stelling dat deze man een criminele burgerinfiltrant is. Het horen van deze getuige acht de rechtbank dan ook niet noodzakelijk, zodat het verzoek wordt afgewezen.
Gelet op het bovenstaande is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 17 juli 2008,
in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen 4 wapens van categorie III, (merk Glock, type 19,
kaliber 9x19mm) en munitie van categorie III, te weten 400 patronen van 9mm, voorhanden heeft gehad
en heeft overgedragen;
hij op 30 augustus 2008, in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, 37 wapens van categorie II en III,
(te weten voor wat betreft categorie III: 25 pistolen van het merk Glock, type 19,
kaliber 9x19mm en 6 pistolen van het merk Baretta 92s en 2 revolvers van
het merk Smith en Wesson en voor wat betreft categorie II: 4 automatische
machine pistolen van het merk Glock, type 19c, kaliber 9x19mm), en munitie
van categorie III, te weten een hoeveelheid patronen, voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
De bewezen feiten leveren op:
Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie II en een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie II en een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
De feiten zijn strafbaar.
De verdachte is strafbaar.
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen op 17 juli 2008 schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben en overdragen van 4 vuurwapens (van het merk Glock) met bijbehorende munitie. Vervolgens heeft de verdachte zich samen met anderen op 30 augustus 2008 wederom schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben en overdragen van dit maal een partij van 37 vuurwapens (25 pistolen van met merk Glock, 6 pistolen van het merk Beretta 92s, 2 revolvers van het merk Smith & Wesson en 4 automatische machinepistolen van het merk Glock) met bijbehorende munitie.
Dit zijn ernstige feiten. De verdachte heeft tot twee maal toe een zeer grote hoeveelheid (automatische) vuurwapens en munitie aan anderen overgedragen en voorhanden gehad. Het behoeft geen betoog dat het overdragen en voorhanden hebben van dergelijke vuurwapens een onaanvaardbaar risico vormt voor de veiligheid van personen. De verdachte heeft daarmee bijgedragen aan het in omloop brengen van illegale wapens en munitie in Nederland en hij heeft zich daarbij niet bekommerd om het gevaar dat dit voor de maatschappij en voor de veiligheid van anderen meebrengt. Tegen onbevoegd wapenbezit dient dan ook krachtig te worden opgetreden. Het in omloop brengen van wapens brengt voorts gevoelens van onveiligheid in de samenleving met zich mee, waardoor een toename van wapenbezit, gepaard gaande met een drempelverlaging ten aanzien van het gebruik ervan, valt te vrezen.
Op dergelijke feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in het nadeel van verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gesteld uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 20 november 2008 eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
IN BESLAG GENOMEN VOORWERPEN
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen goederen onder 3, 4, 5, 6, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 15 en 16 op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst te onttrekken aan het verkeer en de in beslag genomen goederen onder 1, 2, 7, 8 en 17 op de beslaglijst terug te geven aan de verdachte.
De in beslag genomen goederen onder 3, 4, 5, 6, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 15 en 16 op de beslaglijst zullen worden onttrokken aan het verkeer. Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet.
Ten aanzien van de in beslag genomen goederen onder 1, 2, 7, 8 en 17 op de beslaglijst zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen: 36b, 36c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht alsmede artikel 55 van de Wet wapens en munitie.
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van drie (3) jaar en zes (6) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart onttrokken aan het verkeer: 3, 4, 5, 6, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 15 en 16;
- gelast de teruggave aan verdachte van: 1, 2, 7, 8 en 17.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Van Boven, voorzitter,
en mrs. De Vreede en Van Dijke, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. Volp en Van Hoof, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 december 2009.
Bijlage bij vonnis van 1 december 2009:
TEKST GEWIJZIGDE TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 17 juli 2008, in ieder geval in of omstreeks de periode
van 1 januari 2008 tot en met 2 september 2008 in gemeente Amsterdam, althans
in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, 4, althans een of meer wapens van categorie III,(merk Glock, type 19,
kaliber 9x19mm) en/of munitie van categorie II en/of III, te weten 400
patronen van 9mm, althans een hoeveelheid patronen, voorhanden heeft gehad
en/of heeft overgedragen;
(artikel 26 en 31 van de Wet Wapens en Munitie)
hij op of omstreeks 30 augustus 2008, in ieder geval in of omstreeks de
periode van 1 januari 2008 tot en met 2 september 2008 in gemeente Amsterdam,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, 37, althans een of meer wapens van categorie II en/of III,(te
weten voor wat betreft categorie III: 25 pistolen van het merk Glock, type 19,
kaliber 9x19mm en/of 6 pistolen van het merk Baretta 92s en/of 2 revolvers van
het merk Smith en Wesson en/of voor wat betreft categorie II: 4 automatische
machine pistolen van het merk Glock, type 19c, kaliber 9x19mm), en/of munitie
van categorie II en/of III, te weten 1050 patronen, althans een hoeveelheid
patronen, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of zonder consent heeft doen
uitgaan naar Groot Brittannië en/of Ierland;
(art. 26, 31 en 14 van de Wet Wapens en Munitie)
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 2 september 2008
te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen,
- 41 wapens (te weten voor wat betreft categorie III: 4 pistolen van het merk
Glock, type 19, kaliber 9x19mm en/of 25 pistolen van het merk Glock, type 19,
kaliber 9x19mm en/of 6 pistolen van het merk Baretta 92s en/of 2 revolvers van
het merk Smith en Wesson en/of voor wat betreft categorie II: 4 automatische
machine pistolen merk Glock, type 19c, kaliber 9x19mm), althans een of meer
wapens en/of munitie van de categorie II en/of III voorhanden heeft gehad
en/of heeft overgedragen en/of
- zonder consent, 37 wapens (te weten voor wat betreft categorie III: 25
pistolen van het merk Glock en/of 6 pistolen van het merk Baretta 92s en/of 2
revolvers van het merk Smith en Wesson en/of voor wat betreft categorie II: 4
automatische machine pistolen merk Glock, type 19c, kaliber 9x19mm), althans
een of meer wapens en/of munitie van de categorie II en/of III heeft doen
uitgaan naar Groot Brittannië en/of Ierland,
terwijl hij, verdachte, van dat uitwisselen en/of anderszins ter beschikking
stellen en/of verhandelen van wapens of munitie een beroep of gewoonte heeft
gemaakt;
(artikel 14, 26, 31 en 55 lid 4 van de Wet Wapens en Munitie)