ECLI:NL:RBROT:2009:BK6051

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/602021-08
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van Boven
  • A. de Vreede
  • J. van Dijke
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het voorhanden hebben en overdragen van vuurwapens en munitie met buitenlandse undercoveragenten

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 december 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het voorhanden hebben en overdragen van vuurwapens en munitie. Het onderzoek op de terechtzitting vond plaats op 3, 5 en 17 november 2009. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van het voorhanden hebben van vier vuurwapens en 400 patronen op 17 juli 2008, en van 37 vuurwapens op 30 augustus 2008. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen betrokken was bij de levering van deze wapens aan buitenlandse undercoveragenten. De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van vier jaar en zes maanden, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak. De rechtbank oordeelde dat het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen was voor een deel van de aanklachten, maar dat de verdachte wel degelijk betrokken was bij de wapentransacties. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarbij de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de criminele organisatie zwaar wogen. De rechtbank benadrukte dat het in omloop brengen van illegale wapens een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van de samenleving met zich meebrengt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Parketnummer: 10/602021-08
Datum uitspraak: 1 december 2009
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [adres],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichtingen Rijnmond, locatie Huis van Bewaring De Schie te Rotterdam,
raadsman mr. S.L.J. Janssen, advocaat te Amsterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2009, 5 november 2009 en 17 november 2009.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
Het ten laste gelegde komt er op neer dat de verdachte:
1. al dan niet samen met anderen vuurwapens en munitie voorhanden heeft gehad en/of overgedragen;
2. al dan niet samen met anderen vuurwapens en munitie voorhanden heeft gehad en/of overdragen en/of doen uitgaan;
3. al dan niet samen met anderen 41 vuurwapens en/of munitie voorhanden heeft gehad en/of heeft overdragen en/of zonder consent 37 vuurwapens en/of munitie heeft doen uitgaan naar Groot Brittannië dan wel Noord Ierland terwijl hij van dat uitwisselen en/of anderszins ter beschikking stellen en/of verhandelen van die vuurwapens en/of munitie een beroep of gewoonte heeft gemaakt.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Steen heeft gerekwireerd tot:
- vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde;
- bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren en 6 (zes) maanden met aftrek van voorarrest.
MOTIVERING VRIJSPRAAK
Het onder 3 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. De officier van justitie heeft dit ook gevorderd, terwijl het eveneens is bepleit door de raadsman.
BEWIJSMOTIVERING EN BEWEZENVERKLARING
Van het volgende wordt uitgegaan.
Feit 1.
Op 26 juni 2008 heeft in Manchester (Groot-Brittannië) een ontmoeting plaatsgevonden tussen [medeverdachte 1] en een buitenlandse undercoveragent [naam agent 1], waarbij [medeverdachte 1] aangaf vuurwapens en munitie te kunnen leveren. [Medeverdachte 1] sprak over een leverancier in Nederland. Vervolgens hebben [medeverdachte 1] en [naam agent 1] nader contact gehad per e-mail over de levering van vier vuurwapens van het merk Glock en 400 stuks munitie voor € 8.000,-. De levering zou plaatsvinden op 17 juli 2008 in Nederland.
[Medeverdachte 1] gaf [naam agent 1] het telefoonnummer van de persoon die op 17 juli 2008 in Nederland de vuurwapens zou leveren. [Naam agent 1] gaf [medeverdachte 1] het telefoonnummer van zijn contact. Dit betrof een Nederlandse politiële pseudo-koper, zijnde een undercoveragent [naam agent 2] die de wapens in Nederland in ontvangst zou nemen.
Op 17 juli 2008 was er telefonisch contact (middels sms) tussen [naam agent 2] en medeverdachte [medeverdachte 2], betreffende de levering van wapens met bijbehorende munitie.
Op 17 juli 2008 heeft er een ontmoeting plaatsgevonden tussen [medeverdachte 2] en [naam agent 2] op de parkeerplaats nabij het Van der Valk Hotel aan de A4 te Hoofddorp. [Medeverdachte 2] reed in een personenauto van het merk Toyota voorzien van het kenteken [kenteken]. Deze personenauto bleek op naam van de verdachte te staan. [Medeverdachte 2] heeft de vier vuurwapens met bijbehorende munitie overhandigd aan [naam agent 2]. Deze zijn vervolgens in beslag genomen.
Op 17 juli 2008 werd de in beslag genomen inhoud van de twee plastic tassen (gewaarmerkt als A en B) met het opschrift “Praxis” nader onderzocht. Na het openen van de plastic tas (A) bleek deze een viertal pakketten te bevatten. De pakketten zaten verpakt in kranten. In deze pakketten zaten vier pistolen. De pistolen waren voorzien van de merkaanduiding Glock, type 19 kaliber 9x19mm. Deze pistolen zijn vuurwapens in de zin van artikel 1, onder 3, gelet op artikel 2, lid 1, categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie. In de andere plastic tas (B) zaten 8 dozen met het opschrift Leader 9mm Luger, inhoudende totaal 400 stuks kogelpatronen. Dat is munitie in de zin van artikel 1, onder 4, gelet op artikel 2, lid 2, categorie III van de Wet wapens en munitie.
Na de levering op 17 juli 2008 was er telefonisch contact (middels sms) tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] over het ontvangen van het loon voor ‘het speelgoed’ en het plaatsen van een nieuwe bestelling. In één van die sms-berichten schreef [medeverdachte 2]: “je weet dat je vriend op vakantie is en dat ik voor hem zorg.” Op 18 juli 2008 stuurde [medeverdachte 1] een sms-bericht aan [medeverdachte 2]: “ik neem 25 van je af als je maat terugkomt van vakantie.”
Op 19 juli 2008 werd [medeverdachte 2] gebeld door de verdachte. [Medeverdachte 2] vertelde de verdachte dat er al vier opgepikt waren en dat [medeverdachte 1] er in plaats van 20 na de vakantie 25 wilde hebben. Op 29 juli 2008 was er telefonisch contact (middels sms) tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] over de winkel. [Medeverdachte 2] werd op 29 juli 2008 gebeld door de verdachte. De verdachte vertelde [medeverdachte 2] dat de winkel rond de 15e of de 20e weer open zou gaan. [Medeverdachte 2] vertelde hem dat de “Manke” weer had gevraagd wanneer de winkel openging. De verdachte zei daarop tegen [medeverdachte 2] dat hij ([medeverdachte 2]) op zijn brommer langs de winkel kon rijden om te kijken hoe laat die open zou gaan. [Medeverdachte 2] zei dat hij dat wel kon doen.
Op 8 augustus 2008 wordt vanaf het telefoonnummer [telefoonnummer] een sms-bericht verzonden naar het telefoonnummer [telefoonnummer], in gebruik bij [medeverdachte 1]. In het bericht stond: “he jongen, ik ben weer terug/thuis.” De telefoon straalt aan op de paallokatie [adres] in Amsterdam. Dit is in de directe omgeving van het [adres] in Amsterdam, alwaar de verdachte woonachtig is.
Op 22 augustus wordt vanaf telefoonnummer [telefoonnummer], in gebruik bij [medeverdachte 1], een sms-bericht verzonden naar telefoonnummer [telefoonnummer] in gebruik bij verdachte. In dit bericht staat “ Ok we hebben 35 nodig. Jij hebt voor 10 betaald van onze vrienden ben je voor 4 schuldig wij willen 15 kun jij bij/van onze jongen ophalen binnen de komende twee dagen.
Tijdens de doorzoeking van de woning van [medeverdachte 2] werd er onder andere een mobiele telefoon aangetroffen met het telefoonnummer [telefoonnummer]. In de telefoon stond slechts één telefoonnummer opgeslagen, te weten [telefoonnummer] onder de vermelding Adam.
In de woning van de verdachte werd er tijdens de doorzoeking onder meer een mobiele telefoon aangetroffen met het telefoonnummer [telefoonnummer]. In de telefoon stond slechts één telefoonnummer opgeslagen, te weten [telefoonnummer] onder de vermelding H.
Tevens werd een tweetal handgeschreven notitiebriefjes aangetroffen. Op het eerste notitie blaadje stond het telefoonnummer [telefoonnummer] en op het tweede notitieblaadjes stond het Ierse telefoonnummer [telefoonnummer] met de aanduiding P.
Tijdens de doorzoeking werd er nog een mobiele telefoon aangetroffen met het telefoonnummer [telefoonnummer]. In deze telefoon was één telefoonnummer als contact opgeslagen, namelijk [telefoonnummer]. Tijdens de aanhouding van [medeverdachte 1] werd een telefoon aangetroffen met telefoonnummer [telefoonnummer]. In dit toestel werd als contact aangetroffen: R. [telefoonnummer].
Feit 2.
In de periode vanaf 8 augustus 2008 tot en met 29 augustus 2008 is er meermalen telefonisch (middels sms) contact tussen de verdachte en [medeverdachte 1] over een nieuwe bestelling. De verdachte informeert bij de broer van medeverdahte [medeverdachte 3] wanneer [medeverdachte 3] terug komt van vakantie. De broer van [medeverdachte 3] vertelde de verdachte dat [medeverdachte 3] de 27ste of 28ste weer terug zou komen.
[Medeverdachte 1] komt op 29 augustus 2008 in Nederland aan en heeft diezelfde dag nog een ontmoeting met de verdachte in het IBIS hotel aan de Transformatorweg te Amsterdam.
Op 29 augustus 2008 heeft [medeverdachte 1] in het restaurant van het VU ziekenhuis in Amsterdam een ontmoeting met [naam agent 1], waarbij [naam agent 1] hem een geldbedrag van € 20.000,- overhandigt. De voornoemde € 20.000,- zit in een zwart tasje met witte biezen van het merk Le Coq Sportif. Daarnaast geeft [naam agent 1] het telefoonnummer [telefoonnummer] aan [medeverdachte 1]. Later wordt in de woning van de verdachte een tas van het merk Le Coq Sportif aangetroffen.
Op 1 september 2008 wordt ten gunste van rekeningnummer [rekeningnummer], het rekeningnummer betreft een credit card op naam van verdachte, een bedrag gestort van
€ 18.470,55. Een kastransactiekaart alsmede de credit card worden aangetroffen in de woning van de verdachte.
Op 30 augustus 2008 om 10:21 uur wordt de buitenlandse undercoveragent [naam agent 3] op het telefoonnummer [telefoonnummer] gebeld door [medeverdachte 2]. Er wordt een afspraak gemaakt om elkaar om 13:00 uur te ontmoeten op het parkeerterrein van het Van der Valk Hotel aan de A4 richting Schiphol. Op de achtergrond van het gesprek is de verdachte hoorbaar, die in het Nederlands met [medeverdachte 2] spreekt over het tijdstip van de levering.
In de personenauto voorzien van het kenteken [kenteken] (op naam van de verdachte) is een parkeerkaartje aangetroffen, gedateerd op 30 augustus 2008, geldig 11:44 uur tot 12:38 uur. Het parkeerkaartje is geprint uit de parkeerautomaat gelegen aan [adres] te Amsterdam. De [adres] ligt in de nabijheid van de [adres] te Amsterdam, alwaar de winkel is gevestigd.
Op 30 augustus 2008, rond 13:00 uur heeft er een ontmoeting plaatsgevonden tussen [medeverdachte 2] en [naam agent 3] op de afgesproken plaats. [Medeverdachte 2] heeft twee sporttassen met daarin vuurwapens en de bijbehorende munitie aan [naam agent 3] overhandigd.
De vuurwapens met bijbehorende munitie zijn in beslag genomen. Het betrof onder andere 25 pistolen van het merk Glock, type 19, 6 pistolen van het merk Baretta 92s, 2 revolvers van het merk Smith en Wesson, 4 automatische machine pistolen van het merk Glock, type 19 c en kogelpatronen.
Op 30 augustus 2008 werd de in beslag genomen inhoud van de twee voornoemde sporttassen nader onderzocht.
In de eerste tas bevonden zich pakketten waarin pistolen bleken te zitten. Alle pistolen waren van dezelfde merkaanduiding voorzien, namelijk: Glock, type 9x19 mm. Deze pistolen zijn vuurwapens in de zin van artikel 1, onder 3 gelet op artikel 2, lid 1, categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie. Tussen de pakketten bevond zich een plastic tas waarin zich 50 stuks kogelpatronen bevonden. De kogelpatronen zijn van het kaliber 9x19 mm. Dit is munitie in de zin van artikel 1, onder 4 gelet op artikel 2, lid 2, categorie III van de Wet wapens en munitie. In de tweede tas bevonden zich pakketten waarin de (automatische machine) pistolen bleken te zitten. Er waren pistolen voorzien van de merkaanduiding Glock, type 9-C, kaliber 9x19 mm. Deze vuurwapens waren voorzien van een vuurregelaar, waardoor zij geschikt zijn om automatisch te vuren. Deze pistolen zijn vuurwapens in de zin van artikel 1, onder 3 gelet op artikel 2, lid 1, categorie II onder 2 van de Wet wapens en munitie. Daarnaast waren er pistolen voorzien van de merkaanduiding Glock, type 19 kaliber 9x19 mm en pistolen voorzien van de merkaanduiding Beretta type 92-S, kaliber 9x19 mm. Deze pistolen zijn vuurwapens in de zin van artikel 1, onder 3 gelet op artikel 2, lid 1, categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie.
Tussen de pakketten zaten twee plastic tassen en doosjes munitie.
In de eerste tas zat een pistool van het merk Beretta 92-s, van het kaliber 9x19 mm. Dit pistool is een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 gelet op artikel 2, lid 1, categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie. In het voorvak van de tas met het opschrift G.F. zat een plastic tas. In de tas bevond zich een revolver van het merk Smith & Wesson 38 special alsmede een tweede plastic tas , waarin zich een revolver van het merk Smith & Wesson 38 special en kogelpatronen van het kaliber .38 bevonden. De voornoemde revolvers van het merk Smith & Wesson 38 special zijn vuurwapens in de zin van artikel 1, onder 3, gelet op artikel 2, lid 1, categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie. De in totaal 200 stuks kogelpatronen en de 300 stuks kogelpatronen welke in doosjes verpakt waren en de 50 stuks kogelpatronen van het kaliber .38 zijn munitie in de zin van artikel 1, onder 4 gelet op artikel 2, lid 2, categorie III van de Wet wapens en munitie.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte feit 1 en feit 2 heeft begaan.
Standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de verdachte dient te worden vrijgesproken en heeft daartoe de volgende verweren aangevoerd.
Verweren ten aanzien van feit 1
Medeplegen
De verdediging stelt zich, kort samengevat, op het standpunt dat wanneer er sprake is van een fysiek afwezige medepleger er over het algemeen wordt gekeken naar diens betrokkenheid in de voorfase c.q. bij de totstandkoming van het delict, terwijl daarmee een substantieel aandeel in de voltooiing moet worden geleverd. Uit de feiten en omstandigheden blijkt dat er geen enkele aanleiding is om te kunnen stellen dat de verdachte op enig moment een zodanig belangrijke rol heeft gespeeld dat daarin voldoende compensatie kan worden gevonden voor zijn volledige afwezigheid om te kunnen stellen dat hij een voldoende wezenlijke bijdrage aan de voltooiing van het delict heeft geleverd om van bewuste en nauwe samenwerking te kunnen spreken. Reeds om deze reden dient de verdachte te worden vrijgesproken. Daarenboven moet om als medepleger te kunnen worden veroordeeld opzet kunnen worden vastgesteld op zowel de samenwerking als op het uiteindelijke delict. De vermeend medepleger dient op de hoogte te zijn van de gedraging van de ander om aan die gedragingen een bewuste bijdrage te kunnen leveren en er dient opzet te zijn op het grondfeit, te weten het leveren van vier vuurwapens. De blijkende onwetendheid van de verdachte ten aanzien van de levering van de vuurwapens door [medeverdachte 2] staat in de weg aan een veroordeling ter zake van het medeplegen van die levering. Ook blijkt uit het dossier niet van enige rol van de verdachte achteraf. De verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt als volgt.
De verdachte is op 11 juli 2008 naar Ecuador gereisd en is op 1 augustus 2008 van Ecuador naar Nederland gereisd. Op 19 juli 2008 vindt omstreeks 18.14 een telefoongesprek plaats tussen de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 2]. Opvallend is dat in dit gesprek niet alleen wordt gesproken over vier reeds geleverde vuurwapens maar ook over een bestelling van 25 vuurwapens. Bij de levering van de vuurwapens op 17 juli 2008 en 30 augustus 2008 gebruikte medeverdachte [medeverdachte 2] een Toyota voorzien van het kenteken [kenteken] die op naam van de verdachte was gesteld. In de woning van de verdachte en [medeverdachte 2] zijn mobiele telefoons aangetroffen. Aannemelijk is dat zij via deze telefoons 1 op 1 contact onderhielden. Voorts werkten de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 2] in de aanloop naar en bij de tweede levering van wapens op 30 augustus 2008 nauw samen.
Uit het dossier blijkt voorts dat [medeverdachte 1] op 16 juli 2008 aan [naam agent 1] het nummer van een vriend [telefoonnummer] heeft verstrekt als contact voor het leveren van de bestelde wapens. Vervolgens heeft [naam agent 1] het nummer van zijn man aan [medeverdachte 1] verstrekt [telefoonnummer]. Dit nummer is tijdens de doorzoeking van de woning van de verdachte aangetroffen op een briefje. Ook is in de woning een briefje met het telefoonnummer [telefoonnummer] dat in gebruik is bij [medeverdachte 1] aangetroffen. Op 17 juli 2008 omstreeks 16.35 uur wordt door medeverdachte [medeverdachte 2] een sms-bericht verzonden aan [medeverdachte 1] met de mededeling “je weet dat je vriend op vakantie is en dat ik voor hem zorg”. Op 8 augustus 2008 stuurt de verdachte aan [medeverdachte 1] een bericht met de mededeling dat hij weer thuis is. Uit een telefoonbericht van 22 augustus 2008 van [medeverdachte 1] aan de verdachte blijkt dat [medeverdachte 1] aangeeft er 35 nodig te hebben en de verdachte voor 4 schuldig te zijn.
De rechtbank leidt uit het voorgaande feiten en omstandigheden af dat de verdachte de contactpersoon was van [medeverdachte 1] en dat [medeverdachte 2] de zaken waarnam voor de op dat moment in het buitenland verblijvende verdachte. [Medeverdachte 2] heeft derhalve voor de verdachte bemiddeld bij een vuurwapentransactie. Nadat de aflevering van 4 vuurwapens en munitie was geslaagd, zetten zij hun samenwerking voort. Uit het feit dat bij de verdachte een briefje is aangetroffen met daarop het telefoonnummer [telefoonnummer], te weten het telefoonnummer dat door [naam agent 1] aan [medeverdachte 1] is verstrekt, alsmede uit telefoongesprekken en berichten, waaronder het geciteerde telefoongesprek van 19 juli 2008 en de genoemde berichten, blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat de verdachte nauw betrokken was bij de bestelling en levering van de 4 vuurwapens en munitie. De verdachte heeft derhalve naar het oordeel van de rechtbank een voldoende wezenlijke bijdrage geleverd aan de voltooiing van het delict om van bewuste en nauwe samenwerking te spreken. Nu de verdachte zijn zaken door [medeverdachte 2] heeft laten waarnemen, is het niet van belang dat de verdachte precies wist op welke wijze [medeverdachte 2] aan deze waarneming invulling heeft gegeven. De verdachte heeft bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat tijdens zijn afwezigheid vuurwapens zouden worden besteld bij zijn zaakwaarnemer en dat deze door hem zouden worden geleverd. Het verweer wordt verworpen.
Verweren ten aanzien van feit 2.
Door de raadsman is, kort samengevat, ten aanzien van zaaksdossier B02, aangevoerd dat bij de inzet van de buitenlandse opsporingsambtenaren [naam agent 1] en [naam agent 3] niet is voldaan aan de vigerende wet- en regelgeving met betrekking tot de inzet van buitenlandse opsporingsambtenaren. Het Tallon-criterium is geschonden, er is niet voldaan aan in het Samenwerkingsbesluit bijzondere opsporingsbevoegdheden opgenomen voorwaarden voor de inzet van buitenlandse opsporingsambtenaren op Nederlands grondgebied. Voorts is de wet- en regelgeving inzake Opname vertrouwelijke communicatie (OVC) alsmede inzake de gecontroleerde doorlevering niet nageleefd. Er is sprake van onherstelbare vormverzuimen. Dit dient ertoe te leiden dat alle bewijsmiddelen die direct of indirect het gevolg zijn van de onrechtmatige inzet van [naam agent 1] en [naam agent 3] in Nederland van het bewijs dienen te worden uitgesloten en dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Tallon
De verdediging heeft het verweer gevoerd dat door [naam agent 1] een directe order is geplaatst bij [medeverdachte 1] van tien extra wapens. Zonder deze extra bestelling zou [medeverdachte 1] zijn bestelling niet hebben gedaan. De te leveren partij waarvoor de verdachte thans terecht staat is door het optreden van [naam agent 1] actief en direct in omvang vergroot. Daarmee is er sprake van uitlokking hetgeen naar vaste rechtspraak van het Europese Hof een schending van artikel 6, lid 1 van het Europees verdrag inzake de bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) oplevert.
De rechtbank overweegt als volgt.
Een dergelijk verweer dient te worden getoetst aan het in de jurisprudentie ontwikkelde zogenaamde Tallon-criterium, dat, voor zover hier van belang, is opgenomen in art 126i, lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (Sv.) Toetsing aan het Tallon criterium, dat ook wel wordt aangeduid als instigatieverbod, behelst, kort samengevat, beantwoording van de vraag of er sprake is geweest van onoorbare, grensoverschrijdende handelingen door een opsporingsinstantie of opsporingsambtenaren die verdachte hebben gebracht tot gedragingen waarop diens opzet niet reeds tevoren was gericht.
Uit het dossier blijkt dat [medeverdachte 1] reeds op 18 juli 2008 aan medeverdachte [medeverdachte 2] te kennen geeft dat hij 25 vuurwapens wil gaan afnemen. Uit telefoongesprekken en berichten na deze datum blijkt dat de transactie zal worden geëffectueerd wanneer “de winkel” weer open is. Gelet op het feit dat [medeverdachte 1] na de levering van een viertal Glocks en 400 stuks munitie een nieuwe grotere bestelling doet van vuurwapens wordt, na overleg met de officier van justitie, besloten om de undercoveragent tevens een bestelling te laten doen van 10 Glock vuurwapens, teneinde meer vuurwapens uit het criminele circuit te kunnen halen. Op 30 juli 2008 geeft [naam agent 1] door middel van een e-mail aan [medeverdachte 1] te kennen dat hij op zoek is naar 10 vuurwapens en munitie. De verdachte wordt van de extra bestelling van 10 vuurwapens door [medeverdachte 1] in kennis gesteld en deze bestelling wordt zonder enige tegenwerping van zijn kant geaccepteerd. Uit sms-berichten blijkt dat [medeverdachte 1] 35 vuurwapens via de verdachte bestelt. Na een ontmoeting tussen de verdachte en [medeverdachte 1] in het IBIS hotel gelegen aan de Transformatorweg te Amsterdam worden uiteindelijk op 30 augustus 2008 37 vuurwapens en een grote hoeveelheid munitie door medeverdachte [medeverdachte 2] geleverd.
In aanmerking genomen hetgeen hiervoor is overwogen aangaande de betrokkenheid van [medeverdachte 1], [naam agent 1] en verdachte, kan naar het oordeel van de rechtbank uit het initiatief van [naam agent 1] niet worden afgeleid dat het Tallon-criterium is geschonden. De bestelling van extra 10 vuurwapens heeft weliswaar het aantal vuurwapens dat is besteld en geleverd vergroot maar niet kan worden geconcludeerd dat dientengevolge de verdachte daardoor is gebracht tot gedragingen waarop zijn opzet niet reeds tevoren was gericht. De rechtbank overweegt voorts dat de extra bestelling van 10 vuurwapens in aanvulling op de bestelling van [medeverdachte 1] van 25 wapens, mede gelet op het doel van die extra bestelling, geen disproportionele vergroting van de bestelling inhoudt. Het verweer wordt verworpen.
Samenwerkingsbesluit Bijzondere Opsporingsbevoegdheden
Door de verdediging is aangevoerd dat het Team Nationale Coördinatie Politiële Infiltratie (TNCPI) van het Korps landelijke Politiediensten de in artikel 5, lid 1, voorgeschreven toets dient uit te voeren. Nu er, aldus de raadsman voldoende aanwijzingen zijn dat de toetsing die de wetgever heeft voorgeschreven voor de inzet van buitenlandse opsporingsambtenaren in deze zaak een wassen neus is geweest en de verdediging niet in de gelegenheid is gesteld het hoofd van het TNCPI, de heer [naam], te horen met betrekking tot de adviezen inzake [naam agent 1] en [naam gent 3], dient het ervoor te worden gehouden dat er geen toetsing heeft plaatsgevonden. Voorts kan uit het feit dat de officier van Justitie het stuk “Conduct and Use for Undercover Officers and Directed Surveillance Authority” later aan het dossier heeft toegevoegd worden afgeleid dat dit stuk niet in het bezit was van de Officier van Justitie en dat de in artikel 5, lid 3 van het Samenwerkingsbesluit vereiste toetsing eveneens niet heeft plaatsgevonden.
De rechtbank overweegt als volgt.
In de bij het Samenwerkingsbesluit bijzondere opsporingsbevoegdheden (Stb 1999, nr. 549) behorende Nota van toelichting is onder 3 vermeld dat artikel 5 van dat besluit de eisen behelst die aan een persoon in de openbare dienst van een vreemde staat worden gesteld, indien de officier van justitie hem wil belasten met de uitvoering van een bevel tot observatie, infiltratie, pseudokoop of –dienstverlening of stelselmatige observatie. Deze persoon dient in zijn eigen land bevoegd te zijn tot het opsporen van strafbare feiten en daarnaast moet hij beschikken over de kennis en vaardigheden die nodig zijn voor de uitvoering van het bevel. In de artikel gewijze toelichting op artikel 5, tweede lid wordt nader op de wijze van toetsing ingegaan. Indien een buitenlandse opsporingsambtenaar afkomstig is uit een land dat deelneemt aan een internationale werkgroep op het gebied van undercover politieactiviteiten is de beoordeling van kennis en vaardigheden betrekkelijk eenvoudig omdat er reeds informatie beschikbaar is over het opleidingsniveau van de infiltranten in de desbetreffende vreemde staat. Het ANCPI kan ervan uitgaan dat de benodigde kennis en vaardigheden aanwezig zijn wanneer dat niveau vergelijkbaar is met het opleidingsniveau in Nederland en de desbetreffende persoon die opleiding heeft voltooid.
In de zich in het dossier bevinden adviezen van het hoofd TNCPI, de heer [naam], aangaande de buitenlandse opsporingsambtenaren [naam agent 1] ([nummer]) en [naam agent 3] ([nummer]) wordt geconstateerd dat [naam agent 1] en [naam agent 3] opsporingsambtenaren zijn en bevoegdheid hebben in het land van herkomst en qua opleiding beschikken over de nodige kennis en vaardigheden en dat er overigens geen omstandigheden bekend zijn die moeten leiden tot een negatief advies. Ter terechtzitting is door de officier van justitie verklaard dat dit op eenvoudige wijze kon worden getoetst omdat reeds de nodige informatie beschikbaar was. Noch uit het verhandelde ter terechtzitting noch uit het dossier, in het bijzonder de door [naam agent 1] en [naam agent 3] afgelegde verklaringen, is de rechtbank gebleken dat de genoemde adviezen in strijd met de regelgeving tot stand zijn gekomen dan wel dat er niet of onvolledig is getoetst. Anders dan door de verdediging is aangevoerd kan uit het enkele feit dat een stuk later aan het dossier is toegevoegd niet worden afgeleid dat de officier van justitie zich niet heeft gehouden aan artikel 5, lid 3 van het Samenwerkingsbesluit. Het verweer wordt verworpen.
Gecontroleerde aflevering
Door de verdediging is betoogd dat op 30 augustus 2008 een partij van 37 vuurwapens in ontvangst is genomen. Deze partij is op zondag 31 augustus 2008 vanuit Nederland vervoerd naar Noord-Ierland. Er heeft een zogenaamde gecontroleerde aflevering plaatsgevonden. Daarbij zijn artikel 126 ff Sv. en de daar aan gerelateerde regelgeving is geschonden.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op 30 augustus 2008 zijn de genoemde vuurwapens en munitie door brigadier van politie, [nummer], als rechercheur werkzaam bij het Korps landelijke politiediensten, Dienst Nationale Recherche, in beslag genomen. Vervolgens zijn, zo blijkt uit het proces-verbaal van algemeen relaas onderzoek Brian, op 31 augustus 2008 deze wapens en munitie alsmede 14 kg heroïne en 5 kg hennep door hem in aanwezigheid van de begeleider van de undercoveragenten, de verbalisant [nummer] en rechercheur [naam agent] (politie Noord-Ierland) overgedragen aan de buitenlandse undercoveragenten [nummer agent 3] en [nummer agent 1] en aansluitend onder begeleiding aan boord gebracht van de ferry te IJmuiden. In samenwerking met de Nederlandse Autoriteiten, de Engelse autoriteiten en de Noord-Ierse autoriteiten werd deze totale partij gecontroleerd vervoerd naar Noord-Ierland.
Artikel 126ff Sv., het verbod op doorlaten, is geformuleerd als een verplichting van een bepaald dwangmiddel, de bevoegdheid tot inbeslagneming, gebruik te maken. Met de regeling tot uitstel van de inbeslagneming in artikel 126ff, eerste lid Sv. is feitelijk de bevoegdheid tot gecontroleerde aflevering gecreëerd. Een dergelijke gecontroleerde aflevering mag slechts worden toegepast wanneer er voldoende waarborgen zijn dat de inbeslagneming op een later tijdstip ook daadwerkelijk kan worden geëffectueerd. Aan de verplichting tot inbeslagneming is naar het oordeel van de rechtbank voldaan. De 37 vuurwapens en munitie zijn immers door een Nederlandse opsporingsambtenaar op 30 augustus 2008 in beslag genomen. Van gecontroleerde aflevering, zoals door de raadsman is gesteld, is derhalve geen sprake. Hieraan doet niet af dat de vuurwapens en de munitie na inbeslagname door de Nederlandse autoriteiten zijn overgedragen aan de Engelse dan wel Noord-Ierse autoriteiten en gecontroleerd zijn afgeleverd ten behoeve van het opsporingsonderzoek aldaar.
Ten overvloede overweegt de rechtbank in dit verband dat uit de tekst en de geschiedenis van de totstandkoming van art 126ff Sv. niet blijkt dat deze bepaling in het leven is geroepen in het belang van de verdachte (HR 2 juli 2002, NJ 2002, 602). Nu er geen rechtens te beschermen belang van de verdachte in het geding is bij het hierboven genoemde gecontroleerde vervoer naar Noord-Ierland van de in beslag genomen vuurwapens en munitie, kan de verdachte zich niet op de niet of niet juiste naleving van het verbod op doorlaten beroepen ter ondersteuning van zijn betoog dat de 37 vuurwapens uitgesloten moeten worden van het bewijs. Het verweer wordt verworpen
Opname Vertrouwelijke Communicatie (OVC)
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 21 augustus 2008 alsmede een tweede beschikking van 28 augustus 2008 waarin de rechter-commissaris een machtiging bevel tot het opnemen van vertrouwelijke communicatie met een technisch hulpmiddel ex art 126l en 552n Sv. heeft afgegeven en ter uitvoering van dit bevel heeft bepaald dat vorenbedoelde communicatie wordt opgenomen met behulp van op het lichaam van een Noord-Ierse opsporingsambtenaar aangebrachte technische middelen in strijd met de wet zijn.
De rechtbank overweegt dat, zoals tevens door de verdediging is aangevoerd, artikel 126l Sv. niet voorziet in de mogelijkheid dat een zodanig bevel kan worden gegeven aan een persoon in de openbare dienst van een vreemde staat. Voorts is in de aanwijzing rechtshulpverzoeken voor grensoverschrijdende observatie (Stcr 2006, nr.57) nadrukkelijk bepaald dat een bevel OVC niet kan worden gegeven aan buitenlandse opsporingsambtenaren. De rechtbank is dan ook van oordeel dat genoemde beschikkingen zijn gegeven in strijd met artikel 126l Sv. Verdachte is echter niet in een door artikel 126l Sv. beschermd belang geschaad, aangezien niet hij, maar zijn medeverdachte [medeverdachte 2] deelnam aan de opgenomen gesprekken en zijn, verdachtes, persoonlijke levenssfeer derhalve niet in het geding was. Nu het niet de verdachte is die door de niet-naleving van het voorschrift is getroffen in het belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen, zal geen rechtsgevolg aan dit verzuim worden verbonden.
Nummer 06-55971565/Paallokaties
De verdediging heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de veronderstelling dat de verdachte gebruik maakt van het telefoonnummer [telefoonnummer], waarmee gecommuniceerd wordt met [medeverdachte 1], met name het gevolg is van het feit dat de telefoon zich op enig moment zou verplaatsen van de omgeving van de [adres] te Zaandam, waar medeverdachte [medeverdachte 2] woonachtig zou zijn, naar de omgeving van de [adres] Amsterdam, in de buurt van de [adres] waar de verdachte woonachtig was. De raadsman stelt zich op het standpunt dat, mocht van die veronderstelling worden uitgegaan, er per tapgesprek moet worden vastgesteld of het betreffende contact inderdaad plaatsvond in de omgeving van de [adres]. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat verdachte dit telefoonnummer gebruikt dan is het nog niet zeker dat de gesprekken over deze telefoon altijd door de verdachte zijn gevoerd, aldus de verdediging
De rechtbank overweegt dienaangaande dat niet alleen op grond van paallokatie maar dat tevens uit stemherkenning, de inhoud van de gesprekken alsmede de handelingen en gedragingen van de verdachte nadat met dit telefoonnummer gesprekken zijn gevoerd (afspraak van de verdachte met [medeverdachte 1] bij het IBIS hotel) blijkt dat enkel de verdachte sedert 8 augustus 2008 gebruik maakt van het telefoonnummer [telefoonnummer] dat voorheen in gebruik bij medeverdachte [medeverdachte 2] was. Het verweer wordt verworpen
Gelet op het bovenstaande is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 17 juli 2008, in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, 4 wapens van categorie III, (merk Glock, type 19,
kaliber 9x19mm) en munitie van categorie III, te weten 400 patronen van 9mm, voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen;
2.
hij op 30 augustus 2008, in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, 37 wapens van categorie II en III,
(te weten voor wat betreft categorie III: 25 pistolen van het merk Glock, type 19, kaliber 9x19mm en 6 pistolen van het merk Baretta 92s en 2 revolvers van het merk Smith en Wesson en voor wat betreft categorie II: 4 automatische machine pistolen van het merk Glock, type 19c, kaliber 9x19mm), en munitie van categorie III, te weten een hoeveelheid patronen, voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
STRAFBAARHEID FEITEN
De bewezen feiten leveren op:
1.
Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
2.
Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie II en een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie II en een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
De feiten zijn strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
De verdachte is strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op 17 juli 2008 samen met anderen schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben en overdragen van vier vuurwapens (van het merk Glock) met bijbehorende munitie. Vervolgens heeft de verdachte zich samen met anderen op 30 augustus 2008 schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben en overdragen van 37 vuurwapens (25 pistolen van met merk Glock, 6 pistolen van het merk Beretta 92s, 2 revolvers van het merk Smith & Wesson en 4 automatische machinepistolen van het merk Glock) met bijbehorende munitie.
Dit zijn ernstige feiten. De verdachte heeft een zeer grote hoeveelheid (automatische) vuurwapens en munitie aan anderen overgedragen en voorhanden gehad. Het behoeft geen betoog dat het overdragen en voorhanden hebben van dergelijke vuurwapens een onaanvaardbaar risico vormt voor de veiligheid van personen. De verdachte heeft daarmee bijgedragen aan het in omloop brengen van illegale wapens en munitie en heeft zich daarbij niet bekommerd om het gevaar dat dit voor de maatschappij en voor de veiligheid van anderen meebrengt. Tegen onbevoegd wapenbezit dient dan ook krachtig te worden opgetreden. Het in omloop brengen van wapens brengt voorts gevoelens van onveiligheid in de samenleving met zich mee, waardoor een toename van wapenbezit, gepaard gaande met een drempelverlaging ten aanzien van het gebruik ervan, valt te vrezen.
Op dergelijke feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf aanzienlijke duur.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is mede in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gesteld uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 20 november 2008 eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
De gevangenisstraf die aan de verdachte wordt opgelegd is hoger dan de gevangenisstraf die aan zijn medeverdachte [medeverdachte 2] wordt opgelegd, aangezien de verdachte een belangrijker rol vervulde bij de levering van de wapens dan medeverdachte [medeverdachte 2]. De verdachte was immers de directe contactpersoon van de besteller van de wapens, [medeverdachte 1].
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
IN BESLAG GENOMEN VOORWERPEN
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen goederen onder 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 8 op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst terug te geven aan de verdachte.
Ten aanzien van de in beslag genomen goederen onder 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 8 op de beslaglijst zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht alsmede artikel 55 van de Wet wapens en munitie.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vier (4) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan verdachte van: 2, 3, 4, 5, 6,7 en 8.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Van Boven, voorzitter,
en mrs. De Vreede en Van Dijke, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. Volp en Van Hoof, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 december 2009.
Bijlage bij vonnis van 1 december 2009:
TEKST GEWIJZIGDE TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 17 juli 2008, in ieder geval in of omstreeks de periode
van 1 januari 2008 tot en met 2 september 2008 in Equador en/of in de gemeente
Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, 4, althans een of meer wapens van categorie III,(merk
Glock, type 19, kaliber 9x19mm) en/of munitie van categorie II en/of III, te
weten 400 patronen van 9mm, althans een hoeveelheid patronen, voorhanden heeft
gehad en/of heeft overgedragen;
(artikel 26 en 31 van de Wet Wapens en Munitie)
2.
hij op of omstreeks 30 augustus 2008, in ieder geval in of omstreeks de
periode van 1 januari 2008 tot en met 2 september 2008 in gemeente Amsterdam,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, 37 vuurwapens, althans een of meer wapens van categorie II
en/of III,(te weten, voor wat betreft categorie III: 25 pistolen van het merk
Glock, type 19, kaliber 9x19mm en/of 6 pistolen van het merk Baretta 92s en/of
2 revolvers van het merk Smith en Wesson en/of voor wat betreft categorie II:
4 automatische machine pistolen merk Glock, type 19c, kaliber 9x19mm) en/of
munitie van categorie II en/of III, te weten 1050 patronen, althans een
hoeveelheid patronen, voorhanden heeft gehad en/of zonder consent heeft overgedragen en/of
heeft doen uitgaan naar Groot Brittannië en/of Ierland;
(art. 26, 31 en 14 van de Wet Wapens en Munitie)
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 2 september 2008
te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen,
- 41 wapens (te weten voor wat betreft categorie III: 4 pistolen van het merk
Glock, type 19, kaliber 9x19mm en/of 25 pistolen van het merk Glock, type 19,
kaliber 9x19mm en/of 6 pistolen van het merk Baretta 92s en/of 2 revolvers van
het merk Smith en Wesson en/of voor wat betreft categorie II: 4 automatische
machine pistolen merk Glock, type 19c, kaliber 9x19mm), althans een of meer
wapens en/of munitie van de categorie II en/of III voorhanden heeft gehad
en/of heeft overgedragen en/of
- zonder consent, 37 wapens (te weten voor wat betreft categorie III: 25
pistolen van het merk Glock en/of 6 pistolen van het merk Baretta 92s en/of 2
revolvers van het merk Smith en Wesson en/of voor wat betreft categorie II: 4
automatische machine pistolen merk Glock, type 19c, kaliber 9x19mm), althans
een of meer wapens en/of munitie van de categorie II en/of III heeft doen
uitgaan naar Groot Brittannië en/of Ierland,
terwijl hij, verdachte, van dat uitwisselen en/of anderszins ter beschikking
stellen en/of verhandelen van wapens of munitie een beroep of gewoonte heeft
gemaakt;
(artikel 14, 26, 31 en 55 lid 4 van de Wet Wapens en Munitie)