ECLI:NL:RBROT:2009:BK6574

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
344344 / KG ZA 09-1283 en 344342 / F2 RK 09-2940
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • mr. Marseille
  • mr. De Regt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit tot verlenging huisverbod gegrond verklaard

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 15 december 2009 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening en de hoofdzaak betreffende een huisverbod. Verzoeker had op 10 december 2009 beroep ingesteld tegen het besluit van de burgemeester van Rotterdam, dat op 9 december 2009 het huisverbod van verzoeker had verlengd. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het huisverbod oorspronkelijk was opgelegd op 29 november 2009 en dat de verlenging was gebaseerd op de dreiging van gevaar voor de vrouw en de kinderen van verzoeker. Tijdens de mondelinge behandeling op 14 december 2009 zijn zowel verzoeker als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de burgemeester en de vrouw van verzoeker verschenen.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat er ten tijde van het verlengingsbesluit nog steeds sprake was van een ernstig vermoeden van gevaar, maar dat de situatie inmiddels was veranderd. Verzoeker had inmiddels hulpverlening in gang gezet en er waren afspraken gemaakt voor psychiatrische zorg. De vrouw van verzoeker gaf aan dat zij bereid was om verzoeker weer thuis te laten komen, mits hij de zorg voor de kinderen weer aankon. De voorzieningenrechter concludeerde dat er op dat moment geen feiten of omstandigheden meer waren die wezenlijk gevaar voor de veiligheid van de vrouw en kinderen opleverden.

Daarom heeft de voorzieningenrechter het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Tevens is de burgemeester veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, die zijn vastgesteld op € 966,00. De uitspraak is gedaan op basis van de artikelen 8:81 en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht, waarbij de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak deed in de hoofdzaak.

Uitspraak

proces-verbaal
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Voorzieningenrechter
Reg.nrs.: 344344 / KG ZA 09-1283 en 344342 / F2 RK 09-2940 (hoofdzaak)
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
gedaan op 15 december 2009
naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, tevens mondelinge uitspraak in de hoofdzaak als bedoeld in artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht
in het geding tussen
[naam verzoeker], verzoeker, tevens eiser in de hoofdzaak, verder te noemen verzoeker,
wonende te [adres],
gemachtigde mr. J.C. Herrewijnen,
en
de burgemeester van de gemeente Rotterdam, verweerder,
zetelende te Rotterdam,
gemachtigde mr. M.E. Kleiweg de Zwaan,
in welke zaak belanghebbende is:
[naam vrouw], hierna: de vrouw,
wonende te [adres],
gemachtigde mr. R. Zantman.
Mondelinge behandeling
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 december 2009.
Ter terechtzitting zijn verschenen verzoeker en zijn gemachtigde. Voor verweerder is verschenen zijn gemachtigde. Tevens waren aanwezig mevr. S. Etty, GGD Rotterdam, mr. M. van Andel en dhr. Rijntalder, ambtenaar van politie. Voorts is de vrouw verschenen.
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting op 14 december 2009 heeft de voorzieningenrechter aangezegd mondeling uitspraak te doen op 15 december 2009 om 11.00 uur. De beslissing en de gronden van de beslissing luiden als volgt.
Beslissing
De voorzieningenrechter,
recht doende:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt met ingang van heden het bestreden besluit;
verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 966,= en wijst de gemeente Rotterdam aan als de rechtspersoon die deze kosten aan verzoeker moet vergoeden; bepaalt dat, nu aan verzoeker een toevoeging is verleend, deze kosten rechtstreeks aan de griffier (rekeningnummer 19 23 25 892) worden betaald.
Gronden
Bij besluit van 29 november 2009 heeft verweerder aan verzoeker een huisverbod opgelegd voor de duur van tien dagen, geldend van 29 november 2009, 20.13 uur tot 9 december 2009, 20.13 uur. Bij besluit van 9 december 2009 heeft verweerder het huisverbod met achttien dagen verlengd, te weten tot 27 december 2009, 20.13 uur.
Tegen laatstgenoemd besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft verzoeker op 10 december 2009 beroep ingesteld, onder meer inhoudende het beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen.
Voorts heeft verzoeker op 10 december 2009 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, onder meer inhoudende het bestreden besluit op te heffen en verweerder te veroordelen in de kosten van het geding.
Van de zijde van verweerder is een brief met bijlagen ingekomen, gedateerd 11 december 2009.
Van de zijde van de vrouw is een schrijven ingekomen, gedateerd 14 december 2009.
Op 1 januari 2009 is de wet Regels strekkende tot het opleggen van een tijdelijk huisverbod aan personen van wie een ernstige dreiging van huiselijk geweld uitgaat (Wet tijdelijk huisverbod; Stb. 2008, 421) in werking getreden.
Op grond van artikel 2 van deze wet kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat.
Op grond van artikel 9, eerste lid van deze wet kan de burgemeester een huisverbod verlengen tot ten hoogste vier weken nadat het is opgelegd indien de dreiging van het gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan, zich voortzet.
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval de feiten en omstandigheden geen nader onderzoek vergen, zodat geen beletsel bestaat voor toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb.
Aan het bestreden besluit is het beleidsadvies van CAO Rotterdam en Rozenburg d.d. 9 december 2009 ten grondslag gelegd, volgens welk advies de feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 2, eerste lid van de Wet tijdelijk huisverbod waarop ten tijde van het opleggen van het huisverbod in het Risico-taxatie instrument Huiselijk Geweld (RiHG) werd gescoord nog steeds van toepassing zijn. Redengevend acht verweerder dat de casemanager zich veel zorgen over de kinderen maakt. De vrouw van verzoeker neemt haar verantwoordelijkheid maar deels. Zij werkt, maar laat de zorg voor haar kinderen over aan verzoeker die zware problematiek heeft en daardoor niet zo'n grote draagkracht heeft. De hulpverlening is nog niet gestart en in hoeverre dit kan bieden wat nodig is, is de vraag. Verder is niet duidelijk of de hulp in huis niet extra stress mee zal brengen voor verzoeker en welke gevolgen dit zal hebben. Er moet volgens verweerder eerst meer zekerheid zijn over de situatie en de psychische gesteldheid van verzoeker, voordat het verantwoord is om hem te laten terugkeren naar huis. Alles overziend is volgens verweerder sprake van voortzetting van (een ernstig vermoeden van) de dreiging van gevaar. De belangen van de veiligheid van de vrouw en de twee jonge kinderen en het belang van de hulpverlening wegen volgens verweerder zwaarder dan het belang van verzoeker bij terugkeer naar de woning.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Inmiddels heeft verzoeker op 8 december 2009 een gesprek gehad bij De Waag. Ter zitting is gebleken dat De Waag met de BAVO Groep, waar verzoeker al sinds 2006 onder behandeling staat, heeft overlegd en dat De Waag een behandeling bij de BAVO Groep voorstaat. Voorts is gebleken dat verzoeker een afspraak heeft met de psychiatrische thuiszorg op 16 december 2009 om 10.15 uur op het woonadres. Deze zorg, alsmede gesprekken met de SPV in de 1e lijn, dienen onder meer als overbrugging totdat verzoeker de IMR-behandeling bij de BAVO Groep, waarvoor hij reeds een intakegesprek heeft gehad, gaat volgen. Ter zitting heeft de vrouw, anders dan eerder, voorts aangegeven dat zij als verzoeker thuiskomt, niet gaat werken, voordat verzoeker de zorg voor de kinderen weer aankan. Verzoeker en de vrouw hebben beiden aangegeven akkoord te gaan met kinderopvang voor de kinderen.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter was er ten tijde van het verlengingsbesluit nog sprake van feiten en omstandigheden waaruit bleek dat de aanwezigheid van verzoeker in de woning een ernstig vermoeden van gevaar opleverde, nu ten tijde daarvan nog niet duidelijk was dat de psychiatrische thuiszorg voor verzoeker zou aanvangen op 16 december aanstaande noch dat de vrouw het belang ervan inzag dat verzoeker dient te worden bijgestaan bij de verzorging van de kinderen als hij daartoe zelf niet in staat is.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bestreden besluit voldoende is gemotiveerd. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot het verlengen van het huisverbod.
Onverminderd het vorenstaande is de voorzieningenrechter echter van oordeel dat het huisverbod niet in stand kan blijven omdat thans geen sprake meer is van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat de aanwezigheid van verzoeker in de woning een (vermoeden van een) ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van zijn gezin. Daartoe overweegt zij het volgende.
Het huisverbod strekt er met name toe in de gegeven noodsituatie escalatie te voorkomen en hulp te bieden. Het strekt er niet toe om de periode te overbruggen tot het moment dat verzoeker hersteld is van zijn ziekte en/of dat kinderopvang is geregeld voor de kinderen. Daarvoor is de termijn van maximaal 28 dagen naar valt aan te nemen, gelet op de aard van de ziekte, ook te kort. Inmiddels is uitgebreide hulpverlening voor verzoeker in gang gezet, hij krijgt ter overbrugging naar de intensieve IMR-behandeling psychiatrische thuiszorg, hulp van Home Start en begeleiding van de BAVO Groep. Zijn medicatie is verhoogd en uit de stukken is gebleken dat verzoeker tot rust is gekomen. Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat er mensen van de kerk willen bijspringen en dat hij openstaat voor alle hulp. De vrouw heeft aangegeven dat zij graag wil dat verzoeker weer thuiskomt. De oudste minderjarige vraagt regelmatig naar verzoeker en mist hem. Dat Bureau Jeugdzorg heeft aangegeven dat de Raad voor de kinderbescherming zal worden gevraagd een onderzoek in te stellen en dat er ook naar het oordeel van de voorzieningenrechter in het gezin van verzoeker sprake is van een zorgelijke situatie, acht de voorzieningenrechter onvoldoende om te concluderen dat er ten aanzien van de kinderen en/of de vrouw sprake is van een gevaar als bedoeld in de Wet tijdelijk huisverbod. Bureau Jeugdzorg heeft kennelijk na zijn huisbezoek geen aanleiding gezien ten aanzien van de kinderen op dit moment spoedmaatregelen in gang te zetten. Nu ook overigens niet is gebleken van feiten of omstandigheden die thans aanleiding geven te concluderen dat er sprake is van gevaar als bedoeld in de Wet tijdelijk huisverbod, dient het beroep gegrond te worden verklaard. Het bestreden besluit van 9 december 2009 wordt met ingang van heden vernietigd.
Nu de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak heeft gedaan in de hoofdzaak, brengt dit in het onderhavige geval mee dat verzoeker geen belang meer heeft bij een uitspraak op zijn verzoek om voorlopige voorziening, zodat dit verzoek wordt afgewezen
De voorzieningenrechter ziet ten slotte aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek en het beroep tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft moeten maken.
Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op totaal € 966,-- voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting).
Aldus gedaan door mr. Marseille, voorzieningenrechter, tevens kinderrechter, en door deze en mr. De Regt, griffier, ondertekend.