Sector strafrecht
Datum uitspraak: 4 december 2009
Parketnummers: 10/151028-04 en 10/150537-04 (ontneming)
Tegenspraak
van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, op de vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justi¬tie in de zaak tegen de veroordeelde:
geboren op 16 januari 1962 te Santo Domingo (Dominicaanse Republiek),
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
raadsman mr. J.S.W. Boorsma, advocaat te Amsterdam.
onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzit¬ting van
25 september 2009.
De behandeling op de terechtzitting van de vordering is voorafgegaan door een schriftelijke conclusiewisseling tot en met de conclusie van dupliek tussen de officier van justitie en de raadsman van de veroordeelde.
voorafgaande veroordeling
Bij vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank Rotterdam van
7 december 2005 is de veroordeelde veroordeeld wegens na te noemen strafbare feiten.
Van dat vonnis is een kopie, aangeduid als A, als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
vordering
De vordering van de officier van justitie, mr. Van der Maas, strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en tot het opleggen aan veroor¬deelde van de verplichting tot betaling aan de staat van een geldbe¬drag ter ontneming van dat geschatte voordeel tot een bedrag van € 156.962,58.
De vordering van de officier van justitie is gebaseerd op artikel 36e lid 1 en lid 2 van het Wetboek van Straf¬recht. Zij betreft voordeel verkregen door middel van of uit de baten van:
a. de strafbare feiten waarvoor de veroordeelde is veroordeeld;
b. soortgelijke feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de
veroordeelde zijn begaan.
ontvankelijkheid officier van justitie
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de onderhavige vordering en wel op, kort gezegd, na te melden gronden:
- het dossier is onvolledig, aangezien het volledige dossier van de strafzaak in het ontnemingsdossier gevoegd moeten worden;
- de vordering is in strijd met de aanwijzing ontneming, nu meerdere veroordeelden zijn betrokken bij de in voormeld vonnis bewezen verklaarde feiten en de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel ook tegen hen aanhangig zou moeten zijn gemaakt;
- de drie door de officier van justitie aan de rechtbank gepresenteerde berekeningen zijn zodanig evident onjuist en met het vonnis van de rechtbank in tegenspraak dat daaraan de conclusie kan worden verbonden dat met grove veronachtzaming van de belangen van de veroordeelde is gehandeld;
- het gelijkheidsbeginsel is geschonden, nu de onderhavige berekening in de vordering tegen de
veroordeelde afwijkt in grondslag en methode van de geformuleerde berekening in de zaken tegen de medeveroordeelden;
- het proportionaliteitsbeginsel is geschonden, nu bij de veroordeelde wordt gevorderd dat een groot bedrag wordt ontnomen, terwijl bij de medeveroordeelden een lager bedrag is gevorderd, ondanks dat aannemelijk is dat verzonden/ontvangen bedragen voor hen als eigenaar waren bestemd;
- het motiveringsbeginsel is geschonden, nu de officier van justitie heeft nagelaten te motiveren waarom voor de door haar gehanteerde methode is gekozen;
- er zijn onvoldoende concrete aanwijzingen dat de money transfers van vóór 15 maart 2001 te maken hebben met strafbare feiten;
- het vertrouwensbeginsel is geschonden, nu de officier van justitie is gebonden aan het bedrag dat op (bedoeld zal zijn) de oproeping staat vermeld en zij bij dupliek het bedrag van de vordering heeft veranderd en vermeerderd;
- bewijsuitsluiting dient te volgen van het bewijs dat is verkregen ingevolge het strafrechtelijk financieel onderzoek, omdat de machtiging van de rechter-commissaris niet (voldoende) met redenen is omkleed;
- bewijsuitsluiting dient te volgen van het financieel rapport, omdat het ongeoorloofde conclusies bevat en onvoldoende is onderbouwd.
Geen van de tien voormeld weergeven argumenten treft doel, en wel op grond van de navolgende overwegingen.
Anders dan de raadsman betoogt is het niet zo dat het volledige strafdossier dient te worden toegevoegd aan het ontnemingsdossier. De vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel dient te zijn gegrond op de stukken die betrekking hebben op het ter zake van het voordeel ingestelde onderzoek. Die stukken, en indien een Strafrechtelijk Financieel Onderzoek is ingesteld ook de stukken daarvan, worden bij de vordering aan de rechtbank overgelegd. Het ontnemingsdossier bestaat met name uit het resultaat van het met het oog op de ontneming ingestelde financiële onderzoek, alsmede uit afschriften van de belangrijkste stukken uit het strafdossier.
Daargelaten dat ingevolge het opportuniteitsbeginsel het aan de officier van justitie is om te bepalen tegen wie een vordering aanhangig wordt gemaakt, is er geen sprake van dat de onderhavige vordering in strijd is met de aanwijzing ontneming. Het uitgangspunt van de onderhavige vordering is in lijn met bedoelde aanwijzing die ziet op het ontnemen van het feitelijk door de veroordeelde zelf genoten voordeel, zoals blijkt uit de in het kader van na te melden berekening gebezigde bewijsmiddelen. Overigens zijn anders dan de raadsman doet voorkomen tegen meerdere medeveroordeelden uit het onderzoek Tolar vorderingen tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aanhangig gemaakt.
De door de officier van justitie aan de rechtbank gepresenteerde berekeningen leiden niet tot de conclusie dat deze in tegenspraak zijn met voormeld vonnis van de rechtbank, noch dat deze zouden zijn opgesteld zonder daarbij zorg te dragen voor de belangen van de veroordeelde.
Geen van de op de vordering tot ontneming van toepassing zijnde wetsartikelen bepaalt dat de officier van justitie in zaken waarin tegen meerdere personen in een zelfde onderzoek een vonnis is gewezen en een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel is aanhangig gemaakt, bij de berekening van het voordeel ter zake van de respectieve betrokkenen dezelfde methode, concreet of abstract, dient te volgen. Aldus is het gelijkheidsbeginsel niet geschonden.
De vordering tegen de veroordeelde ziet op het voordeel dat zij zelf heeft genoten op grond van de omstandigheid dat voldoende aannemelijk is dat een deel van de gelden van de ontvangen en verzonden money transfers in eigendom aan haar toebehoorde, zoals blijkt uit de in het kader van na te melden berekening gebezigde bewijsmiddelen. Daaraan doet niet af dat tegen medeveroordeelden kennelijk andersluidende vorderingen zijn ingesteld. Het proportionaliteitsbeginsel doet hier niet aan af.
Het is aan de officier van justitie om te beslissen op basis van welke methode (concreet of abstract) de vordering tot ontneming wordt gebaseerd. Het financieel rapport zal in veel zaken een leidraad tot een keuze zijn, doch een vereiste dat dient te worden gemotiveerd op basis waarvan voor welke methode is gekozen volgt niet uit wetgeving of rechtspraak Aldus is er geen sprake van dat een motiveringsbeginsel zou zijn geschonden.
Onjuist is de stelling van de raadsman dat de vóór 15 maart 2001 verzonden money transfers geen gelden afkomstig uit criminele activiteiten zouden betreffen. Op grond van de op
29 december 2004 door de veroordeelde in het onderzoek Tolar afgelegde verklaring is voldoende aannemelijk dat ook deze bedragen door de veroordeelde waren verdiend met het van Curaçao naar Nederland brengen van verdovende middelen. Bedoelde verklaring is ook een gebezigd bewijsmiddel ten behoeve van na te melden berekening van het voordeel.
Ingevolge vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is een bijstelling van de vordering in de zin dat ter zitting een ander bedrag gevorderd wordt dan op de inleidende ontnemingsvordering vermeld, niet gebonden aan de bepalingen van de artikelen 313 en 314 van het Wetboek van Strafvordering, die zien op de formele vereisten van een wijziging tenlastelegging. Een wijziging van een ontnemingsvordering vindt haar begrenzing slechts in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. In de onderhavige procedure zijn de (gewijzigde) standpunten van de officier van justitie steeds neergelegd in op schrift gestelde en aan de rechtbank overgelegde conclusies, waarvan ook de verdediging heeft kennisgenomen. Aldus heeft de rechtbank beslist naar aanleiding van de (gewijzigde) vordering van de officier van justitie en is het vertrouwensbeginsel niet geschonden. Daarenboven dient te worden aangetekend dat de vordering van de officier van justitie niet de grondslag vormt waarop de rechter heeft te beslissen en te beraadslagen, maar slechts de aanleiding is voor de beslissing over de ontneming. Overigens is de rechter niet gebonden aan het in de vordering vermelde bedrag.
Van enige bewijsuitsluiting op grond van de door de raadsman aangevoerde omstandigheden kan in dezen geen sprake zijn. Blijkens de door de raadsman bedoelde machtiging d.d. 11 januari 2005, heeft de rechter-commissaris “op de gronden als opgemeld, de machtiging verleend, tot het onderzoek als hiervoor vermeld”. Bedoelde gronden zijn uitgebreid verwoord in een ambtsedig proces-verbaal d.d. 23 december 2004 opgemaakt door B.A. van ’t Hoff, inspecteur van politie tevens financieel administratief specialist van de Regionale Recherchedienst van de Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond. Aldus is bedoelde machtiging in ruime mate met redenen omkleed.
De stelling van de raadsman, dat het financieel rapport ongeoorloofde conclusies bevat en onvoldoende is onderbouwd deelt de rechtbank niet. De omstandigheid dat de raadsman het kennelijk niet eens is met de conclusies van de financieel rapporteur kan niet leiden tot de conclusie dat diens conclusies ongeoorloofd zouden zijn. Niet onopgemerkt in dit verband dient te blijven dat een oordeel van de rechtbank dat eventueel anders luidt dan de conclusie zoals neergelegd in het financieel rapport geenszins betekent dat er sprake is van enige ongeoorloofdheid als door de raadsman bedoeld.
strafrechtelijk financieel onderzoek
Tegen de veroordeelde is een strafrechtelijk financieel onderzoek ingesteld ter zake van de strafbare feiten waarvoor de veroordeelde blijkens het hiervoor genoemde vonnis is veroordeeld. Het strafrechtelijk financieel onderzoek is onherroepelijk gesloten.
strafbare feiten waarop de voordeelsberekening is gebaseerd
Blijkens voormeld vonnis van 7 december 2005 onder bovenvermeld parketnummers is de veroordeelde veroordeeld ter zake van:
medeplegen van een gewoonte maken van witwassen, (deelonderzoek Blanco),
medeplegen van een gewoonte maken van opzetheling (deelonderzoek Blanco),
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod (deelonderzoek Nachtvlucht).
Derhalve is als vaststaand aangenomen dat deze feiten door de veroordeelde zijn begaan.
De door de veroordeelde in de periode van 13 oktober 2000 tot en met 13 december 2001 verzonden money transfers worden aangemerkt als een strafbaar feit dat soortgelijk is aan het in het hiervoor vermelde vonnis sub 1 bewezen verklaarde feit.
Derhalve is als vaststaand aangenomen dat ook dit feit door de veroordeelde is begaan.
vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Gebleken is dat de veroordeelde door middel van voormelde strafbare feiten wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Dit voordeel dient te worden ontnomen.
Het voordeel dat de veroordeelde wederrechtelijk heeft verkregen wordt geschat op
€ € 208.662,59.
Deze schatting is gegrond op feiten en omstandigheden die zijn vervat in de inhoud van de (in de voetnoten vermelde) wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
Met betrekking tot de berekening van het geschatte voordeel wordt nader het volgende overwogen.
beoordeling en berekening
Tijdens het strafrechtelijk onderzoek aangeduid Tolar bleek dat de veroordeelde in de bewezen verklaarde periode behoorde tot een groep personen, die betrokken was bij de invoer in Nederland van cocaïne. De veroordeelde maakte bedragen over naar de Nederlandse Antillen en de Dominicaanse Republiek. Ook ontving zij bedragen. De veroordeelde wist dat de door haar overgemaakte en ontvangen bedragen van de verkoopopbrengsten van cocaïne afkomstig waren.
Aldus was de veroordeelde betrokken bij het witwassen van gelden verkregen uit de verkoop van cocaïne. Daarnaast vervulde zij de rol van drugskoerier. In het kader van het financieel onderzoek in de zaak Tolar is gebleken dat de veroordeelde door de gepleegde misdrijven wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
Naar aanleiding van het in het strafrechtelijk financieel onderzoek in de zaak Tolar ingediende rechtshulpverzoek, is op 19 augustus 2005 vanuit Curaçao op digitale wijze ontvangen een Excel-overzicht van 91 door de veroordeelde op Curaçao ontvangen money transfers in de periode van 21 september 2001 tot en met 30 november 2004, met een totale waarde van
€ 388.224,22.
Voorts is in het kader van voormeld onderzoek Tolar uit de door het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties (MOT) verstrekte informatie gebleken dat door de veroordeelde 1 verkoop van vreemde valuta ter waarde van € 7.669,00 is verricht en dat door de veroordeelde vanuit Nederland 29 money transfers met een totale waarde van € 127.136,00 zijn verzonden en blijkens onderzoek in de Intranet Verdachte Transactie Database (IVTD) zijn door de veroordeelde 20 money transfers met een totale waarde van € 92.321,07 vanuit Nederland verzonden. Voormelde verkoop van vreemde valuta zal hierna worden vermeld als een verzonden money transfer.
De financieel rapporteur heeft in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel 44 van de (91) ontvangen money transfers ad € 150.843,00, aan de veroordeelde als zijnde haar eigendom toegerekend en hij heeft 33 van de (50) verzonden money transfers ad € 143.891,39 aan de veroordeelde als zijnde haar eigendom toegerekend.
Aan de hand van de voorhanden zijnde processtukken is echter voldoende aannemelijk geworden dat niet alle bedragen van het totaal van de ten processe betrokken (141) money transfers, ook al waren zij bestemd voor de veroordeelde, in eigendom aan haar toebehoorden.
Met betrekking tot de ontvangen money transfers zal in de onderhavige berekening het voorstel zoals neergelegd in het financieel rapport worden gevolgd, hetgeen ook aansluit bij het hieromtrent door de officier van justitie ingenomen standpunt.
Met betrekking tot de verzonden money transfers, zal niet het financieel rapport doch het hieromtrent door de officier van justitie ten processe, tijdens het requisitoir, ingenomen standpunt worden gevolgd, nu dit aannemelijk voorkomt. Dit brengt met zich mee dat 29 van de (91) ontvangen money transfers ad in totaal € 58.319,59 aan de veroordeelde als zijnde haar eigendom worden toegerekend.
Hierna volgt de berekening van het naar het oordeel van de rechtbank door de veroordeelde geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel.
a. ontvangen money transfers
44 door de veroordeelde ontvangen money transfers ad € 150.843,00 ter zake waarvan voldoende aannemelijk is dat de verzonden gelden aan haar in eigendom toebehoorden:
- € 105.549,71 ontvangen
- € 37.302,15 (= 50% van € 74.604,30) ontvangen
- € 7.991,13 ontvangen
b. verzonden money transfers
29 door de veroordeelde verzonden money transfers ad € 58.319,59 ter zake waarvan voldoende aannemelijk is dat de verzonden gelden aan haar in eigendom toebehoorden-naar
,
naar ,
naar ,
naar en
naar
c. genoten commissie
Voldoende aannemelijk is dat de veroordeelde € 100,00 aan commissie heeft ontvangen per verzonden money transfer. Zoals hier voor reeds uiteengezet is voldoende aannemelijk dat van de 141 door de veroordeelde in de onderzochte periode ontvangen en verzonden money transfers blijkt dat daarvan 73 waren bestemd voor haarzelf, zodat zij voor de overige 68 financiële transacties aan commissie heeft ontvangen: 68 x € 100,00 = € 6.800,00.
d. kosten
Teneinde het wederrechtelijk verkregen voordeel te berekenen, dienen de kosten op de opbrengsten in mindering te worden gebracht.
Ter zake van de 73 money transfers waarvan de geldbedragen als zijnde haar eigendom aan de veroordeelde worden toegerekend, is voldoende aannemelijk dat de veroordeelde, zoals door haar ook is verklaard , een vergoeding van € 100,00 per transactie betaalde aan de verzenders respectievelijk de ontvangers. Aldus zal een bedrag ad € 7.300,00 in mindering worden gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Anders dan in de financiële rapportage zullen de kosten met betrekking tot de inkoop van de cocaïne in de navolgende berekening niet worden opgenomen. Uit de stukken van het geding blijkt niet dat de bedragen die door middel van voormelde 73 money transfers zijn ‘witgewassen’ bruto bedragen betreffen. Daarenboven is op 29 december 2004 door de veroordeelde meerdere malen duidelijk verklaard dat die gelden door haar waren verdiend met haar activiteiten die zagen op het door haar naar Nederland brengen van verdovende middelen.
(voetnoten 11 en 14), derhalve is geen sprake van in- en verkoopactiviteiten en evenmin van daaruit voortvloeide kosten die ten laste van de ontvangen bedragen gebracht dienen te worden.
De ten behoeve van de koeriersactiviteiten van de veroordeelde gemaakte kosten voor de aankoop van vliegtickets komen evenmin in aanmerking om als kostenpost in de berekening van het geschatte wederrechtelijke verkregen voordeel te worden opgenomen.
De kosten van de vliegtickets werden vergoed door de opdrachtgever(s), zoals door de veroordeelde is verklaard. , en komen daarmee eveneens niet ten laste van bovengenoemde ontvangen en verzonden bedragen.
Het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel bedraagt:
a. € 150.843,00
b. € 58.319,59
c. € 6.800,00
€ 215.962,59
d. € 7.300,00
€ 208.662,59
Vorenstaande overwegingen brengen met zich mee dat naar het oordeel van de rechtbank de door de raadsman gevoerde bewijsverweren doel missen.
vaststelling van het te betalen bedrag
Er zijn geen concrete feiten en omstandigheden gebleken op grond waarvan moet worden aangenomen dat de veroordeelde thans of in de (nabije) toekomst over onvoldoende draagkracht zal beschikken om het vastgestelde wederrechtelijk verkregen voordeel aan de Staat terug te betalen.
toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
- Stelt het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel vast op
€ 208.662,59 (zegge:tweehonderdachtduizendzeshonderdtweeënzestig-
euro en negenenvijftig eurocent);
- Legt aan de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van
€ 208.662,59 zegge:tweehonderdachtduizendzeshonderdtweeënzestig-
euro en negenenvijftig eurocent).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Van den Hurk, voorzitter,
en mrs. Van der Groen en Van der Stroom, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Van Leijden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze recht¬bank op 4 december 2009.