Parketnummer: 10/651198-08
Datum uitspraak: 28 december 2009
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] (Marokko),
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres: [adres],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de penitentiaire inrichting Rijnmond, locatie Noordsingel te Rotterdam,
raadsman mr. A.C. Bosch, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 16 december 2009.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Roebroek heeft gerekwireerd tot:
- vrijspraak van de impliciet primair ten laste gelegde poging moord;
- bewezenverklaring van het onder 1 impliciet subsidiair en 2 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vier (4) jaren met aftrek van voorarrest.
De officier van justitie heeft zich op grond van -met name- de verklaringen van [de barkeeper] (hierna: de barkeeper), [de barjuffrouw] (hierna: de barjuffrouw) en [aangever] op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden verklaard dat de verdachte heeft geschoten in de richting van [aangever] en andere personen die zich in sportcafé ‘[naam cafe]’ aan de [straat] te Rotterdam (hierna: het café) bevonden.
De verdachte heeft hier tegenover gesteld dat hij weliswaar heeft geschoten in het café maar dat dat niet in de richting van (de achterkant van) het café is geweest maar de andere kant op, door de deur naar buiten. Hij heeft daarbij aangegeven dit te hebben gedaan op het moment dat hij werd beschoten uit die richting. Voorzover de barkeeper en de barjuffrouw anders verklaren moet aan die verklaringen weinig waarde worden gehecht -onder meer- omdat deze verklaringen niet stroken met andere feiten en omstandigheden waaronder met name het technische bewijs, dat in een andere richting wijst.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting kan - voor zover van belang - worden vastgesteld dat:
• de verdachte op 30 december 2008 rond 5:00 uur is aangekomen in het café;
• rond de klok van 5:30 uur een vriend van de verdachte [vriend] (hierna: [vriend]) ook het café is binnengekomen;
• tussen de verdachte en [vriend] op dat moment een ruzie gaande was, welke die avond in een andere horecagelegenheid was aangevangen;
• [vriend] na binnenkomst in het café op de verdachte is afgelopen die op dat moment achter in het café zat;
• de ruzie tussen de verdachte en [vriend] opnieuw is opgelaaid;
• (vervolgens) een worsteling is ontstaan waarbij een aantal van de ± 11 cafébezoekers op één of andere wijze bij betrokken zijn geraakt, waaronder ook [aangever];
• de groep vechtende mensen zich al worstelend in de richting van de deur van het café heeft begeven;
• bij de deur aangekomen een schot heeft geklonken;
• [aangever]door een kogel gewond is geraakt aan zijn voet;
• verdachte door een kogel gewond is geraakt aan zijn been;
• in het café, zo kan op grond van uitgebreid forensisch technisch onderzoek en NFI-onderzoek worden geconcludeerd:
- zijn bij de deur 4 hulzen aangetroffen welke met grote mate van waarschijnlijkheid zijn verschoten met het inbeslaggenomen wapen van het merk IMI (Israel Military Industries) model 941 Jericho (hierna: de IMI)
- is iets verderop in het café een huls en een kogel aangetroffen die met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet met de IMI maar met een ander wapen (waarschijnlijk een Glock) zijn verschoten;
- er is een kogel aangetroffen (onbekend is waar in het café) waarvan niet kan worden vastgesteld dat deze is verschoten met de IMI;
• de verdachte, terwijl hij zich in het café bevond de IMI een aantal keer heeft afgevuurd;
• in (en/of in de omgeving van) het café is geschoten met een ander wapen dan de IMI.
Vrijspraak [aangever].
Zoals hiervoor is vastgesteld is [aangever] op 30 december 2008 in café [naam cafe] geraakt door een kogel. Anders dan de officier van justitie heeft betoogd kan echter niet worden vastgesteld op welk moment dat precies gebeurde, uit welk van de twee die avond gebruikte wapens de kogel afkomstig is geweest en wie dat op dat moment dat wapen heeft afgevuurd, of anderszins daarbij een directe betrokkenheid heeft gehad.
Dit leidt ertoe dat niet bewezen kan worden verklaard hetgeen aan de verdachte onder 1 ten laste is gelegd voor zover dit betrekking heeft op het slachtoffer [aangever], zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Vrijspraak poging moord, doodslag en toebrengen zwaar lichamelijk letsel op anderen.
De (enige) twee verklaringen waaruit het schieten door de verdachte op andere personen zou kunnen worden afgeleid op de wijze zoals door de officier van justitie is gesteld zijn de verklaringen van de barkeeper en de barjuffrouw. De vraag die beantwoord moet worden is of die twee verklaringen, al dan niet in samenhang met andere bewijsmiddelen, een voldoende basis bieden om te komen tot een overtuigende bewezenverklaring dat de verdachte één of meer kogels heeft afgevuurd in de richting van één of meer (in het café aanwezige) personen.
Bij de beantwoording van die vraag wordt vooropgesteld dat als het aan de barkeeper had gelegen de politie in het geheel niet op de hoogte zou zijn geraakt van de schietpartij. De barkeeper heeft immers zijn zaak na het schietincident afgesloten en is naar huis gegaan. Voorts kan bij de weging van de waarde van de verklaring van de barkeeper niet onbenoemd blijven dat hij zijn waarnemingen heeft gedaan nadat hij, naar eigen zeggen, 10 á 12 glazen bier en 4 á 5 glazen whisky had gedronken. Dit wordt bij de rechter-commissaris bevestigd door de barjuffrouw die daar heeft verklaard dat de barkeeper ‘dronken’ was. De waarnemingen die hij heeft gedaan zijn daarnaast niet steeds gelijk. Zo heeft de barkeeper bij de politie de verdachte nog zien schieten, waar hij in zijn verklaring bij de rechter-commissaris het schieten alleen nog heeft gehoord.
Ook de barjuffrouw heeft niet enig eigen initiatief getoond het schietincident te melden bij de politie. Daarnaast heeft ook zij niet steeds hetzelfde verklaard. Waar zij bij de politie nog heeft verklaard het schieten te hebben waargenomen, maar niet te hebben gezien dat daadwerkelijk gericht is geschoten, is zij daarin bij de rechter-commissaris veel stelliger. Aldaar heeft zij verklaard te hebben gezien dat de verdachte schoot in de richting van de keuken en in de richting van de tafel.
Een (tussen)conclusie op grond van het voorgaande is dat de twee verklaringen van de getuigen een bewezenverklaring van het schieten op een wijze als de officier van justitie gesteld niet zelfstandig kunnen dragen. Voor een bewezenverklaring zou dan ook steunbewijs noodzakelijk zijn.
Het forensisch en NFI onderzoek kan niet als zodanig steunbewijs worden beschouwd. Wanneer er immers van wordt uitgegaan dat de verdachte op zijn minst genomen drie á vier keer in de richting van de achterkant van het café zou hebben geschoten is het een gerechtvaardigde verwachting dat de verschoten projectielen in het café worden aangetroffen en/of de inslagen daarvan zouden worden waargenomen. Uit het uitgebreide forensisch technisch onderzoek van de plaats delict, zoals dat heeft plaatsgehad, is dit echter niet gebleken. In het café zijn slechts twee projectielen aangetroffen. Eén daarvan is, zo blijkt uit het NFI onderzoek, met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid afkomstig uit het andere wapen. Van het andere projectiel kon niet vastgesteld worden of het afkomstig was uit de IMI. Nu ook ander steunbewijs bij de verklaringen van de barkeeper en de barjuffrouw ontbreekt kan niet vastgesteld worden dat de verdachte in de richting van de achterkant van het café heeft geschoten.
Ware dit al anders en zou dit zijn komen vast te staan dan blijft vervolgens onduidelijk of zich in het schootsveld van de verdachte personen hebben bevonden die een aanmerkelijke kans hebben gelopen te worden geraakt door de afgevuurde projectielen. De verklaringen van de barkeeper en de barjuffrouw geven geen uitsluitsel over de vraag of, en zo ja waar, zich op het moment van schieten personen hebben bevonden. Uit die verklaringen valt immers ook af te leiden dat op het moment dat is geschoten (veel van) de ± 11 aanwezigen al naar buiten waren gevlucht. Bovendien is ook op dit punt geen steunbewijs voorhanden.
Ten slotte is gesteld noch gebleken dat zich in of buiten het café personen hebben bevonden in het schootsveld dat de verdachte heeft erkend.
Conclusie is derhalve dat het dossier onvoldoende overtuigende onderbouwing biedt voor het door de officier van justitie geschetste scenario en dat het ruimte laat voor de lezing van de gebeurtenissen zoals deze door de verdachte op de terechtzitting is gegeven. De verdachte zal daarom ook overigens van het onder feit 1 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
BEWIJSMOTIVERING EN BEWEZENVERKLARING
Aangezien de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit, zoals hierna bewezen verklaard, op de zitting heeft bekend, wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, te weten:
1.
De bekennende verklaring van de verdachte op de zitting;
2.
Een ambtsedig proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond d.d. 31 december 2008, nummer 2008430342, betreffende onderzoek aan het wapen.
Gelet op de inhoud van deze bewijsmiddelen is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
2.
hij op of omstreeks 30 december 2008 te Rotterdam een wapen als bedoeld in
artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 van die wet in de vorm van een
pistool van het merk IMI (Israel Military Industries), model 941 JERICHO,
kaliber 9x19 mm, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Het bewezen feit levert op:
2.
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
De verdachte is strafbaar.
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft in een café een vuurwapen voorhanden gehad en dat vuurwapen aan de aanwezige cafébezoekers getoond. Daarna heeft de verdachte een personenauto aangehouden om hem naar het ziekenhuis te brengen. In de auto heeft de verdachte het vuurwapen aan de bestuurder van de personenauto getoond. De bestuurder zag dat de verdachte het magazijn uit het vuurwapen haalde om het even later weer in het vuurwapen terug te stoppen. Vervolgens heeft de verdachte het vuurwapen door een geopend raam van de auto naar buiten gegooid.
Het wordt de verdachte aangerekend dat hij onder invloed van alcohol, in een café en later in een personenauto, een vuurwapen aan anderen heeft getoond, en vervolgens het vuurwapen op de openbare weg door het raam van de auto naar buiten heeft gegooid, alwaar een ieder zou hebben kunnen vinden.
Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen mee, omdat het bezit kan leiden tot het gebruik er van, met alle gevaren van dien. Tevens versterkt het de in samenleving aanwezige gevoelens van onveiligheid. Daarom dient onbevoegd wapenbezit streng te worden bestraft.
Op een dergelijk feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van beperkte duur.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gesteld uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 20 maart 2009 niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op artikel 55 van de Wet wapens en munitie.
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 6 (zes) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van heden en beveelt de onmiddellijke invrijheidstelling.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Janssen, voorzitter,
en mrs. De Vreede en De Beaufort, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Van Hoof, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 december 2009.
De oudste en jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bij vonnis van 28 december 2009:
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 30 december 2008 te Rotterdam, in een café aan de
[straat], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, een persoon
genaamd [aangever] en/of (een) ander(en) van het leven te beroven, met dat
opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, met een
pistool, althans een vuurwapen, één of meer kogels heeft afgevuurd in de
richting van die [aangever] en/of één of meer andere in dat café aanwezige
personen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 289/287 jo 45 Wetboek van Strafrecht)
hij op of omstreeks 30 december 2008 te Rotterdam, in een café aan de
[straat], aan een persoon (te weten [aangever]), opzettelijk en met
voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (een
schotwond in/aan de rechter voet), heeft toegebracht, door opzettelijk en na
kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, met een pistool, althans
een vuurwapen, één of meer kogels in de richting van die [aangever] af te
vuren;
(artikel 303/302 Wetboek van Strafrecht)
hij op of omstreeks 30 december 2008 te Rotterdam, in een café aan de
[straat], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan een persoon genaamd [aangever] en/of één of meer andere in dat café
aanwezige personen, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans
opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na
kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, met een pistool,
althans een vuurwapen, één of meer kogels heeft afgevuurd in de richting van
die [aangever] en/of die ander(en), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet is voltooid;
(artikel 303/302 jo 45 Wetboek van Strafrecht)
hij op of omstreeks 30 december 2008 te Rotterdam een wapen als bedoeld in
artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 van die wet in de vorm van een
pistool van het merk IMI (Israel Military Industries), model 941 JERICHO,
kaliber 9x19 mm, voorhanden heeft gehad.
(artikel 26 jo 55 Wet wapens en munitie)