Sector Bestuursrecht
Voorzieningenrechter
Reg.nr.: AWB 09/4400 VGEMWT-T1
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
gedaan op 31 december 2009
naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht in het geding tussen
[naam verzoeker], wonende te Rotterdam, verzoeker,
gemachtigde mr. D. Vermaat, advocaat te Barendrecht,
de burgemeester van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigden mr. S.B. Fijneman en mr. E.W. van Prommestein.
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting op 31 december 2009 heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan. De beslissing en de gronden van de beslissing luiden als volgt.
Beslissing
De voorzieningenrechter,
wijst het verzoek toe, in die zin dat het bestreden besluit van 19 december 2009 wordt geschorst;
veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 874,-- te betalen aan verzoeker;
bepaalt dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht van € 150,-- vergoed.
Gronden
Bij besluit van 19 december 2009 heeft verweerder verzoeker op grond van artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet dan wel artikel 2.10.1 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Rotterdam (hierna: APV) voor de duur van 20 uur een gebiedsontzegging opgelegd. Hierbij heeft verweerder vermeld dat de maatregel geldt op
31 december 2009 van 16:00 uur tot 1 januari 2009 in het gebied dat begrensd wordt door de straten Westzeedijk – ’s-Gravendijkwal – Henengouwerlaan – Weena – Conradstraat – Stationsplein (inclusief Centraal Station) – Delfseplein – Schiestraat – Schiekade – Hofplein – Pompenburg – Goudsesingel – Oostplein – Oostmolenwerf – Oosterkade – Willemsbrug – Maaskade – Antwerpse Hoofd – Prins Hendrikkade – Meeuwenstraat – Maaskade – Willemsbrug – Bolwerk – Boompjes – Boompjeskade – Leuvehoofd – Willenskade – Veerdam – Veerkade – Westplein – Van Vollenhovenstraat – Westzeedijk, de genoemde wegen, straten en aanwezige knooppunten van het openbaar vervoer daarbij inbegrepen. Verweerder heeft, onder verwijzing naar de gedragingen van verzoeker tijdens het evenement “Sunset Grooves” op het stand van Hoek van Holland en de ongeregeldheden tijdens meerdere evenementen in het afgelopen jaar, zoals het Bevrijdingsfeest, de vrees voor het opnieuw ontstaan van ongeregeldheden gewettigd geacht. Verder heeft verweerder aangegeven dat hij, mede gezien het vergelijkbare karakter van het evenement en de ervaringen uit het verleden bij de jaarwisseling in de stad, een ontzegging voor verzoeker voor de duur van 20 uur passend acht. Verweerder heeft daarnaast overwogen dat hij de ernst en gevolgen van het eerdere incident voor de openbare orde voldoende grondslag acht om in dit geval niet eerst te waarschuwen en dit gebied aan te wijzen voor een ontzegging.
Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit berust op twee wettelijke grondslagen. Ter zitting heeft verweerder nader toegelicht dat aan de maatregel primair het bepaalde in artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet ten grondslag ligt en subsidiair het bepaalde in artikel 2.10.1 van de APV.
Ingevolge artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet is de burgemeester bevoegd bij verstoring van de openbare orde of bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, de bevelen te geven die noodzakelijk te achten zijn voor de handhaving van de openbare orde.
Ingevolge artikel 2.10.1, eerste lid, van de APV kan de burgemeester in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid aan degene die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht een verbod opleggen om zich gedurende 24 uur te bevinden op dat verbod aangewezen plaatsen, waar of in de nabijheid waarvan de gedragingen hebben plaatsgehad.
In de toelichting bij artikel 2.10.1 wordt, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“Op grond van het eerste lid van artikel 2.10.1 is de burgemeester bevoegd om een persoon in het belang van:
- de openbare orde;
- het voorkomen of beperken van overlast;
- het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- en leefklimaat;
- de veiligheid van personen en goederen; of
- de gezondheid of zedelijkheid,
een verbod op te leggen om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van 24 uur te bevinden op in dat verbod aangewezen plaatsen. Om voor een dergelijk verbod in aanmerking te komen, dient deze persoon strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen te verrichten en tenminste éénmaal gewaarschuwd te zijn door de politie. Een dergelijk verbod wordt een gebiedsontzegging genoemd.”
Op 1 januari 2008 is de beleidsregel gebiedsontzeggingen artikel 2.10.1 APV Rotterdam in werking getreden. In randnummer 2 van de regeling wordt aangegeven dat een gebiedsontzegging geldt voor het gebied dat begrensd wordt door de grenzen van de politiewijkteams waarbinnen de overtreding heeft plaatsgevonden.
Verzoeker is op 13 oktober 2009 aangehouden als verdachte van overtreding van artikel 141 van het Wetboek van strafrecht in verband met zijn aanwezigheid tijdens het Dancefestival Veronica Sunset Grooves dat op 22 augustus 2009 op het strand van Hoek van Holland heeft plaatsgevonden en dat uiteindelijk is ontaard in ernstige ongeregeldheden en geweldplegingen. Gelet op de plaats van de ongeregeldheden en het thans in het bestreden besluit aangewezen gebied waarvoor het verbod geldt, zal verweerder gelet op het bepaalde in artikel 2.10.1, eerste lid, van de APV en de beleidsregel deze grondslag bij de te nemen beslissing op bezwaar niet kunnen handhaven. De APV, zoals deze thans is geredigeerd, geeft verweerder niet de bevoegdheid om in dit geval een gebiedsverbod voor - kort weergegeven - het centrumgebied van Rotterdam op te leggen.
De voorzieningenrechter overweegt verder dat verweerder, gelet op het bepaalde in artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet, in beginsel de bevoegdheid heeft om de onderhavige maatregel op te leggen. Voorop gesteld is dat dit een zwaar middel betreft. Voor het opleggen van deze maatregel dient sprake te zijn van ernstige vrees van verstoring van de openbare orde gedurende de duur van het verbod binnen het aangewezen gebied. Hoewel de vrees van verweerder voor verstoring van de openbare orde gedurende het komende etmaal in het centrum van Rotterdam en zijn wens om dat te voorkomen, zijn te begrijpen, wordt hierbij aan verzoeker een te zware en onvoldoende onderbouwde rol toebedeeld.
De voorzieningenrechter is op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat verweerder, gelet op het verleden van verzoeker en zijn gedragingen tijdens het evenement te Hoek van Holland, op ontoereikende wijze heeft onderbouwd dat zeer ernstige vrees aanwezig is dat verzoeker de openbare orde zal verstoren in het gebied en tijdens de duur waarvoor het verbod geldt. In dit verband overweegt de voorzieningenrechter dat verzoeker (behoudens een bekeuring voor het rijden zonder brommerrijbewijs) een blanco strafblad heeft. Verder is niet gebleken dat verzoeker behoort tot een vaste groep personen die regelmatig samen op stap gaat, laat staan dat hij deel uitmaakt van de zogenoemde Feyenoord-hooligans, die met enige regelmaat zorgen voor ongeregeldheden tijdens evenementen, noch dat verzoeker voldoet aan de kenmerken van een hooligan (zoals beschreven in het rapport van het COT van 8 december 2009). Voorts blijkt niet uit de beschikbare informatie dat verzoeker tijdens het evenement in Hoek van Holland fysiek geweld heeft gepleegd. Evenmin is komen vast te staan dat verzoeker zich verbaal of anderszins dreigend heeft geuit al dan niet richting de aanwezige politieagenten. Het enige dat verzoeker zou kunnen worden verweten is dat hij geen dan wel onvoldoende afstand heeft gehouden van deze politieagenten en daardoor deel uitmaakte van een deel van het aanwezige publiek dat een voor de politie bedreigende situatie heeft gecreëerd. Hiermee heeft verzoeker, al dan niet bewust, bijgedragen aan de ongeregeldheden in Hoek van Holland op 22 augustus dan wel in de nacht van 22 op 23 augustus 2009. Dit vormt echter onvoldoende basis voor de vrees dat verzoeker het komende etmaal de openbare orde zal of zou kunnen gaan verstoren. Het bestreden besluit zal dan ook naar verwachting wegens strijd met de artikelen 3:4, eerste lid, en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht in bezwaar geen stand kunnen houden. Gelet op het vorenstaande komt de voorzieningenrechter dan ook tot het dictum zoals hiervoor is uitgesproken.
Aldus gedaan door mr. A. Verweij, voorzieningenrechter, en door deze en mr. A.Th.A.M Schouw, griffier, ondertekend.
De griffier: De voorzieningenrechter: