ECLI:NL:RBROT:2009:BK9781

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/49 WWB - T1
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering en terugvordering op basis van niet ingediend rechtmatigheidsformulier

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 december 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, wonende te Rotterdam, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 24 oktober 2008, waarbij zijn recht op bijstandsuitkering krachtens de Wet werk en bijstand (WWB) met ingang van 1 april 2008 was ingetrokken. Dit besluit was genomen omdat eiser zijn rechtmatigheidsformulier over de maand april 2008 niet had ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet op de hoorzitting was verschenen en dat hij het bestreden besluit niet had ontvangen. Eiser stelde dat hij tijdig beroep had ingesteld, omdat het bestreden besluit pas op 6 januari 2009 aan zijn gemachtigde bekend was gemaakt.

De rechtbank heeft overwogen dat het bestuursorgaan, in dit geval de gemeente Rotterdam, niet voldoende had aangetoond dat het besluit op de voorgeschreven wijze was bekendgemaakt. Hierdoor was de termijn voor het indienen van het beroepschrift niet eerder aangevangen dan met ingang van de dag waarop het besluit alsnog op de voorgeschreven wijze was bekendgemaakt. De rechtbank oordeelde dat eiser tijdig beroep had ingesteld en dat hij ontvankelijk was in zijn beroep.

Vervolgens heeft de rechtbank de inhoudelijke beoordeling van het besluit uitgevoerd. De rechtbank concludeerde dat eiser niet had voldaan aan zijn inlichtingenplicht, omdat hij het rechtmatigheidsformulier over april 2008 niet had ingediend. Dit had geleid tot de intrekking van zijn bijstandsuitkering. De rechtbank oordeelde dat verweerder bevoegd was om het recht op bijstand in te trekken en dat de terugvordering van de bijstandsuitkering terecht was. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees de proceskosten af.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 09/49 WWB - T1
Uitspraak in het geding tussen
[ ], wonende te Rotterdam, eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 24 juli 2008 heeft verweerder eisers recht op uitkering krachtens de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) met ingang van 1 april 2008 ingetrokken, wegens het niet nakomen van de inlichtingenplicht. Tevens is de uitkering over de maand april 2008 van eiser teruggevorderd.
Tegen dit besluit (hierna: het primaire besluit) heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 24 oktober 2008 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) is namens eiser bij brief van 6 januari 2009 beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2009.
Eiser is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. [medewerker verweerder] en mr. [medewerker verweerder].
2 Overwegingen
Ontvankelijkheid van het beroep
Allereerst dient in het onderhavige beroep de vraag te worden beantwoord of eisers beroepschrift tijdig is ingediend.
Eiser heeft in dit verband naar voren gebracht dat toen hij ontdekte dat hij geen uitkering meer ontving, hij een brief aan verweerder heeft geschreven waarop hij niets meer heeft vernomen. Eiser is niet op de hoorzitting geweest. Hij stelt het bestreden besluit niet te hebben ontvangen. Nadat hij een advocaat had ingeschakeld bleek uit de op 5 januari 2009 aan de gemachtigde toegezonden stukken dat er een beslissing op het bezwaar was genomen. Eiser meent dat hij tijdig beroep heeft ingesteld, nu het bestreden besluit pas op 6 januari 2009 aan zijn (toenmalige) gemachtigde bekend is gemaakt en diezelfde dag nog beroep is ingesteld. Voor zover de rechtbank van oordeel zou zijn dat het beroep niet tijdig is ingesteld, stelt eiser zich op het standpunt dat zijn beroep verschoonbaar te laat is, nu eiser niet eerder op de hoogte was van het bestreden besluit.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet ontvankelijk is in zijn beroep, omdat het te laat is ingesteld. Verweerder wijst erop dat het bestreden besluit van 24 oktober 2008 op diezelfde datum per gewone post aan eiser bekend is gemaakt, hetgeen ook blijkt uit de datumstempel op het bestreden besluit. Verweerder verwijst in dit verband ook naar de afdruk van het postregistratiesysteem “Octupus Awb” en de uitspraak van deze rechtbank van 3 december 2008.
Artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaalt dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken bedraagt.
Krachtens artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Op grond van het tweede lid is, bij verzending per post, een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
De rechtbank overweegt ter zake het volgende.
Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (bijvoorbeeld LJN AZ6140, AB 2007,187) dient de ontvankelijkheid van het beroep te worden beoordeeld aan de hand van de volgende uitgangspunten. Indien de bekendmaking van een besluit heeft plaatsgevonden anders dan door aangetekende verzending dan wel met bericht van ontvangst en de ontvangst door de belanghebbende wordt ontkend, draagt het bestuursorgaan het bewijsrisico van deze verzending. In zijn jurisprudentie heeft de Centrale Raad van Beroep tevens bepaald dat in een dergelijk geval het bestuursorgaan aannemelijk kan maken dat het besluit is verzonden. Dit kan bijvoorbeeld door middel van een deugdelijk verzendregister van de postkamer (bijvoorbeeld RSV 2001,47). Indien het bestuursorgaan aldus alsnog aannemelijk maakt dat een besluit is verzonden ligt het vervolgens op de weg van de belanghebbende om, indien daar aanleiding toe bestaat, de ontvangst van het besluit op voldoende geloofwaardige wijze te ontkennen.
Vaststaat dat verweerder het bestreden besluit niet per aangetekende post heeft verzonden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ook anderszins niet heeft aangetoond dan wel voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het besluit van 24 oktober 2008 op die dag ter post is bezorgd en aan eiser is verzonden. Door verweerder is gewezen op het datumstempel op het bestreden besluit en op het door hem gebruikte registratiesysteem “Octupus Awb”, waarin diezelfde datum staat vermeld. Dit overtuigt de rechtbank niet. Uit de door verweerder ter zitting gegeven toelichting maakt de rechtbank op dat “Octupus Awb” een dossiervolgsysteem is en geen verzendregister van de postkamer. Het systeem speelt namelijk geen enkele rol bij de verzending van besluiten; door een medewerker wordt slechts de op het besluit gestempelde datum geregistreerd in het systeem.
In dit verband is voorts relevant dat het invoeren van poststukken ook met terugwerkende kracht kan plaatsvinden. Het systeem laat het toe om bij besluiten van het college van b&w een datum tot één week eerder dan de dag van de registratie te verwerken. Men kan zelfs later dan een week na datum registreren als men niet een gesloten veld gebruikt maar een zogenaamd "memoveld".
De rechtbank acht verder van belang dat ter zitting is gebleken dat na het stempelen van het besluit, het besluit niet direct ter post wordt aangeboden, maar eerst nog voor controle naar de ondertekenaar wordt gezonden. Pas daarna wordt het besluit in een envelop gedaan en verzameld voor verzending.
Gelet op deze werkwijze zijn er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende waarborgen dat uit gegevens opgenomen in “Octupus Awb” kan worden geconcludeerd dat een besluit daadwerkelijk op de gestempelde datum is verzonden.
Nu verweerder er niet in is geslaagd de verzending aannemelijk te maken, is er geen sprake van bekendmaking op de voorschreven wijze. Gelet hierop is de termijn voor het indienen van het beroepschrift niet eerder aangevangen dan met ingang van de dag na die waarop het besluit alsnog op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. In dit geval is dat op 6 januari 2009 door de verstrekking van een afschrift van het bestreden besluit aan de gemachtigde van eiser. Eiser heeft met zijn faxbericht van 6 januari 2009 derhalve tijdig beroep ingediend bij de rechtbank, zodat hij ontvangen kan worden in zijn beroep.
Inhoudelijke beoordeling
Ingevolge artikel 17, eerste lid, eerste volzin, van de WWB doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Op grond van artikel 17, tweede lid, van de WWB is de belanghebbende verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
Ingevolge artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB kan het college, onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand en terzake van weigering van bijstand, een dergelijk besluit herzien of intrekken indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Op grond van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB kan het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kosten van bijstand terugvorderen, voorzover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Eiser ontvangt sinds 3 februari 1997 een bijstandsuitkering. Over de maand april 2008 heeft eiser geen rechtmatigheidsformulier ingediend. In verband hiermee heeft verweerder het primaire besluit genomen.
Kamer VI van de Algemene Bezwaarschriftencommissie van de gemeente Rotterdam (hierna: de commissie) heeft verweerder op 20 oktober 2008 geadviseerd de bezwaren ongegrond te verklaren. De commissie heeft daartoe overwogen dat uit de stukken is gebleken dat eiser zijn rechtmatigheidsformulier over de maand april 2008 niet heeft ingeleverd, waardoor het recht op bijstand niet langer is vast te stellen. Gelet hierop heeft eiser over de bijstandsperiode van 1 april 2008 tot en met 30 april 2008 teveel bijstand ontvangen. Het standpunt van eiser dat hij slachtoffer is van een door de overheid opgezette samenzwering waarbij criminele activiteiten niet worden geschuwd onderschrijft de commissie niet. Aan eiser is tot viermaal toe verzocht om alsnog het rechtmatigheids-formulier over april 2008 in te leveren, doch eiser heeft hier niet op gereageerd. Gelet hierop heeft eiser de verplichting tot medewerking als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de WWB geschonden, en kon het recht op bijstand niet worden vastgesteld. Naar de mening van de commissie heeft verweerder terecht besloten om gebruik te maken van zijn bevoegdheid om het recht op uitkering in te trekken, omdat pas na de verwerkingsperiode van de maandelijkse rechtmatigheidsformulieren is gebleken dat ten onrechte bijstand is uitbetaald aan eiser. De commissie is niet gebleken van dringende redenen om van terugvordering af te zien.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder overneming van het advies van de commissie, het bezwaarschrift ongegrond verklaard.
In beroep bestrijdt eiser niet alle toezonden rechtmatigheidsformulieren te hebben ingeleverd. Als hij het formulier van april ontvangen heeft, welk bewijs daarvan door verweerder dient te worden geleverd, heeft hij het ook ingeleverd. Het formulier van april 2008 heeft hij kennelijk nimmer ontvangen waardoor niet-inzending niet verwijtbaar is.
Het lijkt er op dat een hersteltermijn pas is geboden in de bezwarenprocedure in plaats van in april of mei. Bovendien rust op verweerder op grond van artikel 3:2 van de Awb een onderzoeksplicht omdat sprake is van een belastend besluit. Dit klemt te meer nu alleen het rechtmatigheidsformulier van april ontbrak en dat van mei 2008 wel is ingediend. Eiser voert voorts aan dat de intrekking slechts een begindatum en geen einddatum noemt, waardoor dit besluit, gelet op de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, slechts geldt van 1 april tot 23 juli 2008 en de uitkering vanaf 24 juli 2008 voortleeft. Bevreemdend is dat de uitkering niet slechts over de maand april 2008 is ingetrokken maar dat vanaf die datum helemaal geen uitkering is betaald, terwijl eiser in mei wel het rechtmatigheidsformulier inleverde. Een intrekking voor slechts één maand, dan wel handhaving van de uitkering en het geven van een waarschuwing of het opleggen van een sanctie is meer in overeenstemming met een redelijke belangenafweging. Eiser heeft ook bezwaar tegen de terugvordering van de uitkering over de maand april 2008. Hij meent gelet op het bovenstaande aanspraak te hebben op deze uitkering, dan wel dat op andere gronden niet tot terugvordering overgegaan dient te worden.
Ter beoordeling ligt de vraag voor of verweerder in het onderhavige geval gebruik heeft kunnen maken van de hem toekomende bevoegdheid om tot intrekking van eisers recht op bijstand over te gaan en daarbij bevoegd was de wettelijke grondslag bij het bestreden besluit te wijzigen. De rechtbank overweegt als volgt.
Niet gebleken is dat eiser over de maand april 2008 een rechtmatigheidsformulier heeft ingediend. Daargelaten de vraag of eiser het rechtmatigheidsformulier over april 2008 heeft ontvangen, in zijn beroepschrift heeft eiser erkend dat verweerder hem de mogelijkheid heeft geboden om het verzuim te herstellen en hem verzocht heeft om (alsnog) het rechtmatigheidsformulier over april 2008 in te leveren. Eiser heeft hierop echter niet gereageerd.
Uit het voorgaande volgt dat eiser niet heeft voldaan aan de op hem rustende inlichtingenplicht, zodat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Nu de schending van de inlichtingenverplichting tot gevolg heeft gehad dat aan eiser over de maand april 2008 ten onrechte bijstand is verleend, is verweerder op grond van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB bevoegd het recht op bijstand vanaf 1 april 2008 in te trekken. In hetgeen eiser aanvoert is geen grond gelegen voor het oordeel dat verweerder na afweging van de daarbij betrokken belangen hiertoe niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten. Met het voorgaande is tevens gegeven dat verweerder op grond van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB bevoegd was om tot terugvordering over te gaan van de als gevolg van de herziening ten onrechte of tot een te hoog bedrag gemaakte kosten van bijstand.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 20 maart 2007 (LJN: BA1292) stelt de rechtbank voorts vast dat verweerder heeft gehandeld in overeenstemming met zijn niet onredelijk te achten beleid inzake intrekking en terugvordering, dat inhoudt dat behoudens dringende redenen onverkort wordt ingetrokken en teruggevorderd. In hetgeen door eiser is aangevoerd ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder met overeenkomstige toepassing van artikel 4:84 (slot) van de Awb in afwijking van dat beleid had moeten beslissen.
Het beroep van eiser wordt mitsdien ongegrond verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
3 Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. P.C. Santema, voorzitter, en mr. P. Vrolijk en prof.mr. A.C. Hendriks, leden, in tegenwoordigheid van J. van Mazijk, griffier.
De griffier: De voorzitter:
Uitgesproken in het openbaar op: 30 december 2009.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.
Afschrift verzonden op: