ECLI:NL:RBROT:2009:BK9788

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/2991
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag wegens overtreding van verbod op nevenwerkzaamheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 maart 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het bestuur van de Dienst voor het kadaster en de openbare registers. Eiser had een disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag met een proeftijd van twee jaar opgelegd gekregen, omdat hij zich niet had gehouden aan een verbod tot het verrichten van nevenwerkzaamheden. De rechtbank oordeelde dat eiser appartementstekeningen had gemaakt, hetgeen hem verboden was, en dat dit plichtsverzuim opleverde. Eiser had op 14 augustus 2007 beroep ingesteld tegen het besluit van 28 juni 2007, waarin zijn bezwaar ongegrond was verklaard. Tijdens de zitting op 12 februari 2009 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank concludeerde dat eiser in de periode na het opleggen van het verbod, ondanks de proeftijd, appartementstekeningen had vervaardigd. De rechtbank oordeelde dat de opgelegde disciplinaire maatregel evenredig was aan het gepleegde plichtsverzuim. Eiser had geen procesbelang meer bij de beoordeling van het beroep, omdat de proeftijd inmiddels was verstreken. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er werd gewezen op de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 07/2991
Uitspraak in het geding tussen
Eiser, wonende te Maassluis,
gemachtigde mr. K. ten Broek
en
het bestuur van de Dienst voor het kadaster en de openbare registers, verweerder, gemachtigde mr. T.M.H. Stolwijk, advocaat te Apeldoorn.
I Ontstaan en loop van de procedure
1 Bij besluit van 4 december 2006 heeft verweerder eiser de disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag met een proeftijd van twee jaar opgelegd, omdat eiser een verbod tot het verrichten van nevenwerkzaamheden niet heeft opgevolgd.
2 Bij besluit van 28 juni 2007, verzonden op 3 juli 2007, heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
3 Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiser op 14 augustus 2007 beroep ingesteld.
4 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2009. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
II Overwegingen
1.1 Ingevolge artikel 9:4, eerste lid, van het Algemeen Kadaster Ambtenarenreglement Nieuw (AKARN) kan de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege disciplinair worden gestraft.
1.2 Ingevolge artikel 9:5, eerste lid, aanhef en sub l, van het AKARN kan als disciplinaire straf ontslag worden opgelegd.
1.3 Ingevolge artikel 9:5, derde lid, van het AKARN kan bij het opleggen van de straf worden bepaald, dat zij niet ten uitvoer zal worden gelegd, indien de ambtenaar zich gedurende een vastgestelde termijn niet schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim als waarvoor de bestraffing plaatsvindt, noch aan enig ander plichtsverzuim en zich houdt aan bij het opleggen van de straf eventueel gestelde bijzondere voorwaarden.
2.1 Verweerder stelt zich samengevat en zakelijk weergegeven op het volgende standpunt.
Het beroep dient niet-ontvankelijk te worden verklaard omdat eiser geen belang meer heeft bij een beslissing in deze procedure. Vaststaat dat eiser zich in de inmiddels verstreken proeftijd niet opnieuw schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim, zodat in geen geval tot tenuitvoerlegging kan worden overgegaan.
Bij besluiten van 3 november 2000 (hierna: het eerste verbods¬besluit) en 12 november 2006 (hierna: het tweede verbods¬besluit) is het eiser verboden de door hem aangemelde nevenwerkzaamheden het vervaardigen van appartementstekeningen voor een mede door hem opgezette vennootschap onder firma te verrichten. In weerwil van deze verboden is eiser doorgegaan met het verrichten van deze nevenwerk¬zaamheden, waarmee hij zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim dat strafontslag rechtvaardigt. Nu verweerder na het eerste verbodsbesluit lange tijd heeft gewacht met het nemen van een definitief besluit het tweede verbodsbesluit is ervoor gekozen de voorgenomen straf voorwaardelijk op te leggen.
2.2 Eiser stelt zich samengevat en zakelijk weergegeven op het volgende standpunt.
Er is sprake van procesbelang, nu te verwachten valt dat het bestreden besluit bij toekomstige rechts¬positionele besluiten, zoals bevorderingen of bestraffingen, zal worden betrokken.
Noch het eerste, noch het tweede verbodsbesluit verbiedt eiser deel te nemen in een vennootschap onder firma die (mede) ten doel heeft appartementstekeningen te vervaardigen.
Het eerste verbods¬besluit behelst geen absoluut verbod tot het verrichten van de nevenwerkzaamheden. In de periode tussen 3 november 2000 en 12 november 2006 (hierna: periode I) is derhalve geen sprake van overtreding van een verbod en dus ook niet van plichtsverzuim.
In de periode na het tweede verbodsbesluit, tussen 12 november 2006 en 14 augustus 2007 (hierna: periode II), heeft eiser geen appartementstekeningen meer vervaardigd. Daarom is in periode II evenmin sprake van plichtsverzuim.
Ten slotte heeft eiser gronden aangevoerd tegen de redelijkheid van de verbods¬besluiten. Ter zitting heeft eiser de gronden met betrekking tot de evenredigheid van de opgelegde sanctie ingetrokken.
3 De recht¬bank oordeelt als volgt.
3.1 Verweerder heeft erkend dat het bestreden besluit in het personeelsdossier van eiser zal blijven en bij rechtspositionele kwesties zal kunnen worden betrokken. Eiser heeft daarom een in rechte te respecteren belang bij de beoordeling van het beroep, zodat niet-ontvankelijkverklaring achterwege blijft.
3.2 In de onderhavige procedure kan de rechtmatigheid van de verbods¬besluiten niet worden beoordeeld. Hetgeen eiser hierover heeft aangevoerd blijft dan ook onbesproken.
3.3 Naar vaste jurisprudentie dient, alvorens een bestuursorgaan kan overgaan tot het opleggen van een disciplinaire maatregel, het verweten plichtsverzuim vast te staan, dient dit aan de ambtenaar te zijn toe te rekenen en dient de opgelegde straf evenredig te zijn aan de ernst van het gepleegde plichtsverzuim.
3.4.1.1 Het eerste verbods¬besluit luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“(…)
De door u opgegeven nevenwerkzaamheden, te weten het maken van appartements¬tekeningen, liggen ter beoordeling bij de (juridisch adviseur).
Vooralsnog ga ik tot die tijd niet akkoord met de door u opgegeven werkzaamheden. Ik zal een definitieve beslissing nemen, wanneer ik het advies van de (juridisch adviseur) heb ontvangen. U wordt te zijner tijd hierover geïnformeerd.
(…)”
3.4.1.2 De geciteerde passage kan niet anders worden begrepen dan dat eiser toestemming wordt onthouden in afwachting van, en totdat, een nader besluit wordt genomen, waarover advies wordt ingewonnen. Eiser had dit moeten begrijpen.
Dat eiser dit ook heeft begrepen blijkt uit zijn verklaring tijdens de hoorzitting van 9 mei 2006, dat hij en zijn compagnon het definitieve besluit even hebben afgewacht, maar naar mate de tijd verstreek hun nevenactiviteiten weer hebben opgepakt. Hieruit blijkt dat eiser naar aanleiding van het eerste verbods¬besluit aanvankelijk zijn werkzaamheden heeft gestaakt; anders kan er immers geen sprake zijn van het “weer oppakken” van de werkzaamheden. Eiser heeft, voorafgaand aan de mondelinge behandeling van dit beroep nimmer betoogd dat het verslag onjuist is. Gelet daarop, hecht de recht¬bank weinig waarde aan eisers mededeling ter zitting, dat van het tijdelijk staken van werkzaamheden geen sprake is geweest.
3.4.1.3 De recht¬bank verwerpt het betoog van verweerder dat het eerste verbodsbesluit mede een verbod behelst om deel te nemen in een vennootschap onder firma die als bedrijfsactiviteit het vervaardigen van appartementstekening heeft. Een dergelijk verbod is eenvoudigweg niet vermeld in het besluit, terwijl dit met het oog op de rechts¬zekerheid wel zou moeten zijn gebeurd als verweerder eiser ook dit had willen verbieden. Bovendien sluit het besluit aan bij de door eiser opgegeven nevenwerkzaamheden. Die opgave, gedaan bij brief van 27 september 2000, luidt: “aktiviteit: Het maken van appartements¬tekeningen”.
3.4.2 Niet in geschil is dat eiser in periode I heeft deelgenomen in een vennootschap onder firma, maar nu hem dat niet verboden was, levert dit geen plichtsverzuim op.
Evenmin is in geschil dat eiser appartementstekeningen heeft vervaardigd in periode I. Nu dit eiser bij verbods¬besluit I niet was toegestaan, heeft hij zich in zoverre schuldig gemaakt aan het hem verweten plichtsverzuim.
3.5.1.1 Het tweede verbods¬besluit luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“(…)
[Ik] verleen (…) geen toestemming voor het verrichten van door u opgegeven nevenwerkzaamheden (het maken van appartementstekeningen).
(…)”
3.5.1.2 Om gelijke redenen als bij de beoordeling van het eerste verbodsbesluit verwerpt de recht¬bank het betoog van verweerder dat het besluit mede een verbod behelst om deel te nemen in een vennootschap onder firma die als bedrijfsactiviteit het vervaardigen van appartementstekening heeft.
3.5.2 Niet in geschil is dat eiser in periode II heeft deelgenomen in een vennootschap onder firma, maar nu hem dat niet verboden was, levert dit geen plichtsverzuim op.
3.5.3 Tussen partijen is wel in geschil of eiser in periode II appartementstekeningen heeft vervaardigd.
3.5.3.1 Eiser heeft ter zitting verklaard dat hij in periode II enkel reeds gemaakte tekeningen heeft gewijzigd. Dit is naar het oordeel van de rechtbank ook aan te merken als het maken van appartementstekeningen. Een appartementstekening is immers pas voltooid (“gemaakt”) wanneer zij geen wijziging meer behoeft of ondergaat.
3.5.3.2 Ook uit het betoog van de gemachtigde van eiser op de hoorzitting van 6 oktober 2006 valt af te leiden dat eiser in periode II aanvankelijk op de oude voet is voortgegaan met de nevenwerkzaamheden. Weliswaar is dit niet de verklaring van eiser zelf, maar hij was in persoon bij de hoorzitting aanwezig en heeft zijn gemachtigde niet gecorrigeerd. Ook is niet op dit punt teruggekomen na de onderbreking van de hoorzitting.
3.5.3.3 De recht¬bank concludeert dan ook dat eiser in periode II appartementstekeningen heeft gemaakt, hetgeen nu hem dit verboden was plichtsverzuim oplevert.
3.6 Eiser heeft de toerekenbaarheid van het hem verweten plichtsverzuim niet betwist. Gelet hierop, en gelet op het geconstateerde plichtsverzuim, was verweerder bevoegd tot het opleggen van een disciplinaire maatregel.
3.7 De rechtbank stelt vast dat tussen partijen - gelet op de intrekking van de subsidiaire beroepsgrond ter zitting - niet langer in geschil is dat de maatregel van voorwaardelijk ontslag evenredig is aan het gepleegde plichtsverzuim.
3.8 Het beroep is ongegrond.
3.9 Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
III Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. J. van den Bos, voorzitter, mr. E.A. Poppe-Gielesen en
mr. H. van den Heuvel, leden, in tegenwoordigheid van mr. G. Buijtenhek, griffier.
De griffier: De voorzitter:
Uitgesproken in het openbaar op: 25 maart 2009.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA te Utrecht. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.
Afschrift verzonden op