ECLI:NL:RBROT:2009:BL0555
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- E.A. Poppe-Gielesen
- H. van den Heuvel
- A. van 't Laar
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de afwijzing van een sollicitatie voor de functie van Onderwijsassistent/Brede School coördinator
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 31 augustus 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de Stichting Bestuur Openbaar Onderwijs Rotterdam (BOOR) over de afwijzing van een sollicitatie voor de functie van Onderwijsassistent/Brede School coördinator. Eiser, die sinds 1986 in dienst was bij het openbaar onderwijs in Rotterdam, had gesolliciteerd naar deze functie, maar werd niet aangesteld. De rechtbank overweegt dat de sollicitatie van eiser moet worden gezien als een aanvraag in de zin van artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), terwijl de reactie van verweerder op deze sollicitatie een beschikking is volgens artikel 1:3, tweede lid, van de Awb. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep om te onderbouwen dat het besluit van verweerder moet berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van het besluit moet worden vermeld.
De rechtbank stelt vast dat verweerder de bevoegdheid heeft om, indien meerdere kandidaten met gelijke rechtspositie voor een functie in aanmerking komen, één van hen aan te stellen. Echter, verweerder moet de wijze waarop deze bevoegdheid wordt uitgeoefend inzichtelijk maken en verantwoorden, in overeenstemming met de beginselen van zorgvuldigheid en motivering die in de Awb zijn neergelegd. De rechtbank concludeert dat in het advies van de Commissie en het bestreden besluit niet is toegelicht op welke gronden eiser is afgewezen voor de functie, waardoor het besluit ondeugdelijk gemotiveerd is. Daarom verklaart de rechtbank het beroep van eiser gegrond, vernietigt het bestreden besluit en verplicht verweerder om binnen vier weken na verzending van de uitspraak een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van eiser. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 644,= en het betaalde griffierecht van € 145,= moet worden vergoed.
De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn in de gelegenheid gesteld om hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van het afschrift van de uitspraak.