ECLI:NL:RBROT:2009:BL0555

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/2489
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een sollicitatie voor de functie van Onderwijsassistent/Brede School coördinator

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 31 augustus 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de Stichting Bestuur Openbaar Onderwijs Rotterdam (BOOR) over de afwijzing van een sollicitatie voor de functie van Onderwijsassistent/Brede School coördinator. Eiser, die sinds 1986 in dienst was bij het openbaar onderwijs in Rotterdam, had gesolliciteerd naar deze functie, maar werd niet aangesteld. De rechtbank overweegt dat de sollicitatie van eiser moet worden gezien als een aanvraag in de zin van artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), terwijl de reactie van verweerder op deze sollicitatie een beschikking is volgens artikel 1:3, tweede lid, van de Awb. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep om te onderbouwen dat het besluit van verweerder moet berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van het besluit moet worden vermeld.

De rechtbank stelt vast dat verweerder de bevoegdheid heeft om, indien meerdere kandidaten met gelijke rechtspositie voor een functie in aanmerking komen, één van hen aan te stellen. Echter, verweerder moet de wijze waarop deze bevoegdheid wordt uitgeoefend inzichtelijk maken en verantwoorden, in overeenstemming met de beginselen van zorgvuldigheid en motivering die in de Awb zijn neergelegd. De rechtbank concludeert dat in het advies van de Commissie en het bestreden besluit niet is toegelicht op welke gronden eiser is afgewezen voor de functie, waardoor het besluit ondeugdelijk gemotiveerd is. Daarom verklaart de rechtbank het beroep van eiser gegrond, vernietigt het bestreden besluit en verplicht verweerder om binnen vier weken na verzending van de uitspraak een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van eiser. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 644,= en het betaalde griffierecht van € 145,= moet worden vergoed.

De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn in de gelegenheid gesteld om hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van het afschrift van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 08/2489 AW - T3
Uitspraak in het geding tussen
, wonende te Rotterdam, eiser,
gemachtigde mr. H.D. van Duijvenbode,
en
de Stichting Bestuur Openbaar Onderwijs Rotterdam (BOOR), verweerder,
gemachtigde mr. M.J. Quaak.
1 Ontstaan en loop van de procedure
1.1 Bij brief van 21 juni 2004 heeft eiser gesolliciteerd naar de functie van Onderwijsassistent/Brede School coördinator bij Basisschool ‘De Groeneweg’.
1.2 Bij brieven van 2 juli 2004 en 13 juli 2004 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de (mondelinge) afwijzing van zijn sollicitatie.
1.3 Bij besluit van 17 maart 2005 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit is op 16 april 2005 beroep ingesteld. Op 16 maart 2006 heeft verweerder het besluit van 17 maart 2005 ingetrokken. Eiser heeft daarop het beroep ingetrokken.
1.4 Op 18 januari 2007 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 11 december 2006.
1.5 Bij uitspraak van 10 januari 2008 (AWB 07/344 AW) heeft de rechtbank te Rotterdam het beroep gegrond verklaard en - onder meer - bepaald dat verweerder een beslissing moet nemen op het bezwaar tegen het besluit om eiser niet aan te stellen als Onderwijsassistent/Brede School coördinator.
1.6 Bij besluit van 6 mei 2008 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
1.7 Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiser bij brief van 16 juni 2008 beroep ingesteld.
1.8 Het beroep is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 11 juni 2009, alwaar partijen met kennisgeving niet zijn verschenen.
2 Overwegingen
2.1 Het bestreden besluit is genomen door de Stichting BOOR, als rechtsopvolger van het Bestuur Openbaar Onderwijs Rotterdam. Daargelaten de vraag of de Stichting BOOR kan worden aangemerkt als orgaan als bedoeld artikel 1:1, eerste lid, onder b van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), acht de rechtbank zich bevoegd om van het beroep kennis te nemen nu het besluit om eiser niet aan te stellen als Onderwijsassistent/Brede School coördinator dateert van (ruim) voor de statutenwijziging van 14 november 2007.
2.2 De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser is sinds
14 augustus 1986 in dienst bij het openbaar onderwijs van de gemeente Rotterdam, laatstelijk als leraar Onderwijs Allochtone Levende Talen (OALT). Per 1 augustus 2004 is de subsidie voor het OALT-onderwijs beëindigd. In verband daarmee is de functie van eiser opgeheven. Op de vacature ‘Onderwijsassistent-Brede School coördinator’ is - naast eiser - ook door een andere interne kandidaat, eveneens een voormalige OALT-leerkracht, gesolliciteerd. De andere kandidaat is uiteindelijk aangesteld in de functie.
2.3 Eiser heeft aangevoerd dat verweerder het besluit om eiser niet aan te stellen in de functie onvoldoende heeft onderbouwd. Niet is gemotiveerd waarom de andere kandidaat en niet eiser, mede gelet op de duur van het dienstverband van eiser, is aangesteld. Verweerder stelt zich op basis van het advies van de adviescommissie op het standpunt dat zij bevoegd is een andere OALT- leerkracht, die in rechtpositioneel opzicht in dezelfde positie verkeert als eiser, aan te stellen.
2.4 De rechtbank overweegt dat de sollicitatie van eiser te zien is als een aanvraag als bedoeld in artikel 4:1 van de Awb. De reactie van verweerder daarop is een beschikking als bedoeld in artikel 1:3, tweede lid, van de Awb. De rechtbank verwijst daartoe naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van
21 september 2008 (LJN:BH8675). Dat heeft tot gevolg dat het besluit ingevolge artikel 3:46 van de Awb dient te berusten op een deugdelijke motivering, welke bij het bekendmaken van het besluit moet worden vermeld (artikel 3:47, eerste lid, van de Awb).
2.4.1 Eiser heeft in bezwaar gesteld dat de mondelinge afwijzing van zijn sollicitatie niet, althans onvoldoende, is toegelicht. In het advies van de Algemene Bezwaarcommissie van 25 januari 2005 (hierna: de Commissie) dat bij het bestreden besluit is overgenomen, is overwogen dat verweerder de bevoegdheid heeft een andere voormalige OALT- leerkracht die dezelfde rechtspositie heeft als eiser aan te stellen. De Commissie heeft overwogen dat het zorgvuldiger zou zijn geweest de afwijzing op schrift te stellen maar nu dit niet is gebeurd er geen reden voor vernietiging is, omdat een eventueel motiveringsgebrek in de beslissing op bezwaar is hersteld.
2.4.2 De rechtbank overweegt dat verweerder de bevoegdheid toekomt om, indien meerdere kandidaten op grond van gelijke rechtspositie voor een functie in aanmerking komen, één van hen aan te stellen. Verweerder dient evenwel de wijze waarop zij van die bevoegdheid gebruik maakt inzichtelijk te maken en te verantwoorden. Dit op grond van de in de Awb neergelegde beginselen van zorgvuldigheid en motivering waaraan de besluitvorming moet voldoen, maar daarnaast ook uit oogpunt van de rechtsbescherming. De rechtbank stelt vast dat in het advies van de Commissie, noch in het bestreden besluit, is toegelicht op welke gronden eiser voor de functie is afgewezen. Het besluit is dan ook ondeugdelijk gemotiveerd.
2.5.1 Het beroep is gegrond.
2.6 De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank bepaalt de proceskosten op € 644,= aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
3 Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt het bestreden besluit,
bepaalt dat verweerder binnen vier weken na verzending van het afschrift van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak,
bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 145,= vergoedt,
veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 644,=.
Aldus gedaan door mr. E.A. Poppe-Gielesen, voorzitter, en mr. H. van den Heuvel en
mr. A. van ‘t Laar, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.M.L.J. Spierings, griffier.
De griffier: De voorzitter:
Uitgesproken in het openbaar op: 31 augustus 2009.
Afschrift verzonden op:
rechtsmiddel
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.