Zaak-/rolnummer: 317489 / HA ZA 08-2612
Uitspraak: 9 december 2009
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
[eiseres],
gevestigd te Rotterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. P.H.Ch.M. van Swaaij,
1. [gedaagde sub 1],
wonende te [woonplaats 1],
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats 2],
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
advocaat mr. M.J. van Wouw.
Eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie, wordt hierna aangeduid als “[eiseres]”. Gedaagden in conventie, tevens eiseressen in reconventie, worden hierna aangeduid als “[gedaagde sub 1]” respectievelijk “[gedaagde sub 2]” danwel gezamenlijk als “[gedaagden]”.
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 29 september 2008 en de door [eiseres] overgelegde producties;
- herstelexploit d.d. 13 oktober 2008;
- conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie, met producties;
- tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 14 januari 2009, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 9 maart 2009;
- de ter gelegenheid van de comparitie van partijen door [eiseres] overgelegde
producties;
- conclusie van antwoord in reconventie, met producties;
- de door partijen na de comparitie genomen conclusies, die van [eiseres] met producties;
- de stukken van het op 1 augustus 2008 ten verzoeke van [eiseres] en ten laste van [gedaagde sub 2] gelegde conservatoire beslag.
2 De vaststaande feiten in conventie en in reconventie
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen – voor zover van belang – het volgende vast:
2.1 [gedaagden] vormen samen een maatschap. Op 12 december 2007 heeft deze maatschap op internet een advertentie geplaatst waarin zij haar huisartsenpraktijk te [woonplaats 3] aanbood ter overname per 1 juli 2008. Naast de praktijk werd ook de praktijkruimte te koop aangeboden. Dit betrof twee sets appartementsrechten, waarvan één eigendom was van [gedaagde sub 1] en één van [gedaagde sub 2] (hierna: de praktijkruimte).
2.2 Op 21 december 2007 vond er een gesprek plaats tussen de middellijk aandeelhoudster van [eiseres] (hierna eveneens aangeduid als [eiseres]) en [gedaagden]
2.3 Een door [eiseres] opgestelde en door [gedaagden] voor akkoord getekende “intentieverklaring/bevestiging afspraken” d.d. 22 december 2007 houdt – voor zover thans van belang – het volgende in:
“(…) Hierbij bevestig ik (…) de (…) 21 december gemaakte afspraken. (…)
Per 1 juli 2008 zal ik de praktijk van jullie overnemen, samen met het bijbehorende praktijkpand. (…)
Activa. De inventaris, geactiveerde verbouwingsuitgaven, en enkele andere nader te bepalen activa zal ik overnemen tegen een redelijk door jullie te noemen bedrag. (Hierachter staat met de hand geschreven: € 25.000,-, opm. rb.).
Patiëntenrelaties. Voor de praktijk (patiëntenrelaties) betaal ik geen goodwill of overnamesom en geven jullie geen garanties (…)
Onroerend goed
In samenhang met de praktijkovername neem ik (het appartementsrecht) in het praktijkpand over, waarbij de door jullie uitgevoerde taxatie als uitgangspunt voor de koopprijs zal gelden. Vermoedelijk zal mijn financier zelf nog een taxatie willen laten uitvoeren. (Hierachter staat met de hand geschreven: De vraagprijs is € 350.000,- k.k., opm. rb.).
(…)”.
2.4 Partijen hebben ter zake onder meer de koop en verkoop van de praktijkruimte op 25 februari 2008 een schriftelijke koopovereenkomst getekend. Hierin staat vermeld dat de koop/verkoop geschiedt “tegen een koopsom voor het appartement ter hoogte van een in opdracht van verkoper op basis van bovenstaande gegevens verrichte taxatie ter hoogte van € 350.000,-“. De praktijkruimte is bij akte van 30 juni 2008 geleverd. [eiseres] heeft de koopprijs van € 350.000,- voldaan.
2.5 Een brief van [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1]) aan [gedaagde sub 1] d.d. 7 december 2007 houdt – voor zover thans van belang – het volgende in:
“(…)
Onderstaand treft u een adviesprijs, welke wij als makelaars-kantoor hebben berekend voor het bedrijfspand gelegen aan de [adres] te [woonplaats 4].
Na uw bedrijfspand rekenkundig te hebben bekeken en vergelijkend met reeds verkochte en te koop staande bedrijfsobjecten bedraagt de reële waarde van uw bedrijfspand op dit moment € 350.000,--. Een en ander is gebaseerd op een vloeroppervlakte van 106 m2 en een extra gebruik van een assistente kamer voor 2 dagen.
(…)”.
2.6 [bedrijf 1] heeft op 14 mei 2008 een taxatierapport opgesteld waarin de praktijkruimte is getaxeerd op een onderhandse verkoopwaarde van € 350.000,-.
3 De vordering in conventie
De vordering luidt – verkort weergegeven – om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. de tussen partijen gesloten koopovereenkomst onroerend goed ter opheffing van nadeel te wijzigen tot een koopprijs van € 210.000,-, met bepaling dat [gedaagden] wettelijke rente verschuldigd zijn over het teveel betaalde;
2. [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen aan [eiseres] te betalen een bedrag ad € 15.500,- terzake buitengerechtelijke kosten, integrale proceskosten en taxatiekosten, te vermeerderen met beslagkosten, wettelijke rente en de door [eiseres] teveel betaalde (hypotheek)rente;
3. Voor het geval de integrale proceskosten niet worden toegewezen [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft [eiseres] aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
3.1 Tijdens het gesprek van 21 december 2007 hebben [gedaagden] medegedeeld dat de praktijkruimte getaxeerd was op een bedrag ad € 350.000,- en de vraagprijs overeenkwam met de waarde in het maatschappelijk verkeer. [eiseres] vertrouwde op de juistheid van deze mededeling. Voorts maakte de door [gedaagden] opgelegde tijdsdruk het raadplegen van een adviseur voor [eiseres] onmogelijk. Voormelde mededeling van [gedaagden] was onjuist. Er was geen taxatie voorhanden, doch een vrijblijvende rekenkundige schatting. Deze schatting was gebaseerd op door [gedaagden] verstrekte onjuiste informatie. De waarde van de praktijkruimte blijkt veel lager dan door [gedaagden] medegedeeld. Op 24 april 2008 is de waarde door [bedrijf 2] getaxeerd op een bedrag ad € 200.000,-. Op 24 juli 2008 is de waarde door [bedrijf 3] getaxeerd op € 210.000,-. Kennelijk zat in de door [bedrijf 1] getaxeerde waarde een bedrag ter zake goodwill verstopt.
Gezien het voorgaande is er sprake van dwaling aan de zijde van [eiseres]. [eiseres] wil ex artikel 6: 230 BW prijsaanpassing ter opheffing van nadeel.
3.2 [gedaagden] zijn buitengerechtelijke kosten verschuldigd. Deze kosten bestaan uit:
- advocaatkosten ter zake buitengerechtelijke werkzaamheden € 10.000,-
- advocaatkosten ter zake opstellen dagvaarding etc. € 3.700,-
- taxatiekosten € 1.800,-
3.3 [gedaagden] zijn gehouden aan [eiseres] te vergoeden de door haar teveel betaalde (hypotheek)rente. Voorts zijn zij wettelijke rente verschuldigd over de hiervoor onder 3.2 vermelde kosten.
4 Het verweer in conventie
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van [eiseres] in de kosten van het geding, te vermeerderen met nakosten en wettelijke rente.
[gedaagden] hebben daartoe het volgende aangevoerd:
4.1 Tijdens het gesprek van 21 december 2007 hebben [gedaagden] de hiervoor onder 2.5 vermelde brief van [bedrijf 1] laten zien. [eiseres] heeft dus zelf kunnen vaststellen op welke wijze en in welke vorm de waarde van het praktijkpand was bepaald en dat derhalve niet sprake was van een uitvoerige taxatie. Deze brief is door [gedaagden] aangeduid als waardebepaling en wellicht daarnaast ook als taxatie. Algemeen aanvaard is dat een waardebepaling als een beknopte taxatie dient te worden gezien.
[gedaagden] hebben aan [bedrijf 1] in het kader van de door hem te verrichten waardebepaling de nodige stukken, waaronder de bouwtekeningen van het pand, verstrekt. Ook heeft [bedrijf 1] in verband met de waardebepaling het praktijkpand bezichtigd c.q. de staat van het praktijkpand opgenomen.
4.2 Betwist wordt dat de praktijkruimte veel minder waard is dan de koopprijs ad € 350.000,-. [eiseres] heeft niet slechts netto vierkante meters gekocht, maar ruim een kwart van een gebouw. Dit gebouw omvat tevens parkeerplaatsen, een tuin en een gemeenschappelijk deel van in totaal 199,4 vierkante meter. De WOZ-waarde van het praktijkpand bedraagt per waardepeildatum 1 januari 2007 € 264.500,-.
4.3 Indien de rechtbank tot het oordeel komt dat de gevolgen van de overeenkomst dienen te worden gewijzigd, heeft een dergelijke wijziging geen terugwerkende kracht, zodat de gevorderde wettelijke rente dient te worden afgewezen.
4.4 Er zijn geen gronden aanwezig voor een integrale proceskostenveroordeling. Betwist wordt dat [eiseres] buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt.
4.5 De gevorderde hoofdelijke veroordeling is niet toewijsbaar.
5 De vordering in reconventie
De vordering luidt – verkort weergegeven – om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. Het op 1 augustus 2008 ten verzoeke van [eiseres] en ten laste van [gedaagde sub 2] gelegde conservatoire beslag op te heffen;
2. [eiseres] te veroordelen tot betaling aan [gedaagden] van een bedrag ad € 3.550,12, te vermeerderen met rente;
3. [eiseres] te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met nakosten en wettelijke rente.
Aan deze vordering hebben [gedaagden] naast hetgeen in conventie als verweer is aangevoerd, de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
5.1 In het kader van de praktijkoverdracht diende tussen partijen verrekening plaats te vinden van diverse kosten, te weten studiekosten, een automatiseringscontract, vakantiegeld voor het personeel en vakantiedagen van het personeel. [eiseres] is uit hoofde van deze verrekening nog een bedrag ad € 3.550,12 verschuldigd aan [gedaagden]
5.2 De wettelijke rente over dit bedrag is verschuldigd vanaf 1 augustus 2008, zijnde de vervaldatum van de factuur waarmee voormeld bedrag bij [eiseres] in rekening is gebracht.
6 Het verweer in reconventie
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van [gedaagden] in de kosten van het geding.
Naast hetgeen [eiseres] in conventie heeft betoogd, heeft zij daartoe het volgende aangevoerd:
6.1 De vordering van [eiseres] wordt deels erkend, doch deze is door verrekening teniet gegaan.
7 De beoordeling
in conventie
7.1 Beide partijen hebben in hun conclusie na comparitie verzocht het proces-verbaal van de comparitie te corrigeren dan wel aan te vullen. Deze verzoeken worden afgewezen. De door partijen ter zake gemaakte opmerkingen geven de rechtbank geen aanleiding het proces-verbaal onjuist dan wel onvolledig te achten.
7.2 [eiseres] heeft voorts in haar conclusie na comparitie verzocht haar toe te staan te reageren op de door [gedaagden] te nemen conclusie na comparitie. Ook dit verzoek wordt afgewezen. Het verzoek van [eiseres] ziet op de conventie. Het systeem van ons burgerlijk procesrecht brengt met zich dat de verwerende partij als laatste een conclusie mag nemen. De rechtbank ziet geen aanleiding om in casu van dit systeem af te wijken. Met partijen is ter comparitie ook uitdrukkelijk besproken dat [eiseres] als eerste zou concluderen en vier weken later [gedaagden] Partijen hebben ingestemd met deze gang van zaken. [gedaagden] hebben in hun conclusie na comparitie in conventie ook geen nieuwe stellingen betrokken, waarop [eiseres] nog niet heeft kunnen reageren.
7.3 [eiseres] grondt haar vordering op dwaling. Hiertoe is niet voldoende dat [eiseres] bij het sluiten van de overeenkomst is uitgegaan van een onjuiste veronderstelling. Krachtens artikel 6:228 lid 1 onder a en b BW dient tevens vast komen te staan dat deze dwaling te wijten is aan een inlichting dan wel verzwijging van de wederpartij (gesteld noch gebleken is immers dat er sprake is van wederzijdse dwaling).
Indien al juist zou zijn dat de praktijkruimte aanzienlijk minder waard is dan de koopprijs van € 350.000,-, hetgeen [eiseres] stelt doch [gedaagden] betwisten, is dat derhalve op zichzelf onvoldoende om een beroep op dwaling te rechtvaardigen. De contractsvrijheid tussen partijen brengt in beginsel ook met zich dat het een verkoper vrij staat de koopprijs te vragen die hem goeddunkt. Het is in beginsel aan de koper om zich te (laten) informeren omtrent de waarde van de onroerende zaak en vervolgens de afweging te maken of hij bereid is de koopprijs te betalen. Op de koper rust een eigen onderzoeksplicht.
Vast dient derhalve te komen staan dat [gedaagden] [eiseres] onjuist hebben voorgelicht omtrent de koopprijs. [eiseres] stelt dat dat het geval is geweest, aangezien [gedaagden] de hiervoor onder 2.5 vermelde brief van [bedrijf 1] gepresenteerd hebben als een taxatie. De rechtbank is van oordeel dat, indien al juist is dat [gedaagden] de bewuste brief hebben aangeduid als taxatie, zij hiermee geen onjuiste informatie hebben verschaft. Taxatie betekent in het algemeen ‘waardebepaling’. Er zijn geen vaste regels aan de hand waarvan een dergelijke ‘waardebepaling’ in alle gevallen dient plaats te vinden. Een taxatie van onroerende zaken wordt weliswaar in de regel vastgelegd in een uitgebreid taxatierapport, doch dit is niet noodzakelijk. Vast staat dat [eiseres] de bewuste brief van [bedrijf 1] tijdens de bespreking op 21 december 2007 heeft ingezien. Deze brief is beknopt en het is in één oogopslag duidelijk dat het niet gaat om een uitgebreid taxatierapport in voormelde zin. Voorts staat in deze brief vermeld dat [bedrijf 1] het praktijkpand rekenkundig heeft bekeken en heeft vergeleken met reeds verkochte en te koop staande bedrijfsobjecten. Het enkele feit dat [gedaagden] deze brief wellicht als taxatie hebben aangeduid, kan onder deze omstandigheden niet als een onjuiste inlichting worden beschouwd.
7.4 [eiseres] heeft voorts gesteld dat de waarde vermeld in de bewuste brief van [bedrijf 1] veel hoger is dan de werkelijke waarde. Indien dit al juist is, hetgeen door [gedaagden] wordt betwist, is de rechtbank van oordeel dat dit, gezien de hiervoor onder 7.3 vermelde onderzoeksplicht van de koper, in beginsel voor rekening van [eiseres] dient te blijven. Dit is slechts anders indien [gedaagden] wisten of behoorden te weten dat de in deze brief vermelde waarde hoger was dan de werkelijke waarde.
[eiseres] heeft in dit kader gesteld dat de waardebepaling door [bedrijf 1] is gebaseerd op gegevens die door [gedaagden] aan [bedrijf 1] zijn verschaft en dat deze gegevens objectief in hoge mate onjuist waren. [eiseres] heeft hiertoe allereerst aangevoerd dat [gedaagden] de exclusieve rechten te ruim hebben voorgesteld. [eiseres] heeft deze stelling echter niet uitgewerkt. Zij heeft niet concreet aangegeven welke onjuiste informatie [gedaagden] op dit punt aan [bedrijf 1] hebben verschaft, terwijl dit wel op haar weg had gelegen. De rechtbank gaat mitsdien aan deze stelling als zijnde onvoldoende met feiten en omstandigheden onderbouwd voorbij.
Voorts heeft [eiseres] aangevoerd dat [gedaagden] [bedrijf 1] verkeerde maten hebben opgegeven. [gedaagden] hebben erkend dat zij [bedrijf 1] verkeerde bouwtekeningen hebben gegeven waardoor hij van teveel vierkante meters is uitgegaan. Dit enkele feit is echter onvoldoende om aan te nemen dat [gedaagde sub 1] hierdoor wisten dan wel behoorden te weten dat [bedrijf 1] de waarde van de praktijkruimte te hoog had gewaardeerd. Gesteld noch gebleken is immers dat [gedaagden] dit bewust hebben gedaan met het doel ervoor te zorgen dat [bedrijf 1] de waarde van het bedrijfspand hoger zou waarderen dan de werkelijke waarde. Voorts is gesteld noch gebleken dat [gedaagden] tijdens het gesprek van 21 december 2007 reeds wisten dat zij de verkeerde bouwtekeningen aan [bedrijf 1] hadden verstrekt, waardoor [bedrijf 1] bij zijn waardebepaling van een te hoog aantal vierkante meters is uitgegaan.
Gezien het voorgaande heeft [eiseres] onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld, die indien juist, tot het oordeel kunnen leiden dat [gedaagden] wisten of behoorden te weten dat de in de hiervoor onder 2.5 vermelde brief van [bedrijf 1] vermelde waarde hoger was dan de werkelijke waarde. Aan bewijslevering komt de rechtbank mitsdien niet toe.
7.5 [eiseres] heeft voorts in het kader van haar beroep op dwaling nog aangevoerd dat [gedaagden] een tijdsdruk hebben gecreëerd, waardoor [eiseres] niet in de gelegenheid is geweest een eigen onderzoek in te stellen. De rechtbank gaat aan deze stelling voorbij. Wellicht was er een bepaalde tijdsdruk doordat [gedaagden] de wens hadden om uiterlijk op 31 december 2007 de contracten met de Zorgverzekeraars op te zeggen (zoals [eiseres] stelt, maar [gedaagden] betwisten) doch niet aannemelijk is dat [eiseres] hierdoor geen tijd zou hebben gehad een eigen onderzoek in te stellen. Weliswaar is de periode tussen de datum van de eerste bespreking, zijnde 21 december 2007, en 31 december 2007 kort, doch niet zo kort dat [eiseres] geen nader onderzoek, bij voorbeeld navraag bij een makelaar, had kunnen verrichten. Bovendien heeft [eiseres] zelf gesteld dat zij in de overeenkomst de mogelijkheid opgenomen wilde hebben om zelf een taxatie te laten verrichten en voor het geval die taxatie sterk naar beneden (of naar boven) afweek van de waardebepaling van [bedrijf 1] de mogelijkheid om nogmaals over de koopprijs te spreken, doch dat zij hiervan heeft afgezien omdat zij gezwicht is voor het argument van [gedaagden] dat er al een taxatie aanwezig was en dat zij niet meer vroegen dan de waarde in het maatschappelijk verkeer. Dat de tijdsdruk hierbij van doorslaggevend belang is geweest, is gesteld noch gebleken. [gedaagden] hebben bovendien onbetwist gesteld dat [eiseres] ook niet om meer tijd heeft gevraagd ten behoeve van een eigen onderzoek.
7.6 [eiseres] heeft geen overige feiten of omstandigheden aan haar beroep op dwaling ten grondslag gelegd. Dit beroep dient mitsdien verworpen te worden. Hieruit volgt dat de vordering van [eiseres] voor afwijzing gereed ligt. De overige stellingen van partijen in conventie behoeven derhalve geen bespreking meer.
7.7 [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De gevorderde nakosten worden afgewezen, nu [gedaagden] deze kosten niet afzonderlijk in de conventie zullen maken.
7.8 Uit hetgeen in conventie is overwogen, volgt dat het ten verzoeke van [eiseres] ten laste van [gedaagde sub 2] gelegde beslag dient te worden opgeheven. Dit onderdeel van de vordering van [gedaagden] ligt mitsdien voor toewijzing gereed.
7.9 Tussen partijen is niet in geschil dat [eiseres] ter zake studiekosten een bedrag ad € 2.066,67 aan [gedaagden] verschuldigd is. Evenmin is tussen partijen in geschil dat op de vordering van [gedaagden] in mindering strekt een bedrag ter zake vakantiedagen ad € 880,46 en ter zake telefoonkosten ad € 110,-.
7.10 Tussen partijen is wel in geschil welk bedrag [eiseres] aan [gedaagden] verschuldigd is ter zake het automatiseringscontract. [eiseres] heeft niet betwist dat de resterende looptijd van het contract gewaardeerd dient te worden op een bedrag ad € 2.362,91, zij stelt echter dat hierop in mindering dient te strekken de kosten die zij heeft moeten maken om het programma over te zetten op haar praktijkcode. Zij is op die grond van mening dat zij ter zake dit contract slechts een bedrag ad € 1.910,42 aan [gedaagden] verschuldigd is.
De rechtbank stelt voorop dat het aan [gedaagden] is om voldoende feiten en omstandigheden te stellen die hun vordering kunnen dragen. De rechtbank is van oordeel dat zij dat ter zake onderhavig onderdeel van hun vordering onvoldoende hebben gedaan. Niet duidelijk is welke afspraken partijen precies omtrent voormeld contract hebben gemaakt. Voorts is niet duidelijk op welke wijze het bedrag ad € 2.362,91 is berekend. Op deze grond is de rechtbank van oordeel dat ter zake dit onderdeel van de vordering slechts het bedrag dat door [eiseres] is erkend, zijnde € 1.910,42, voor toewijzing in aanmerking komt.
7.11 Gezien het voorgaande staat vast dat [gedaagden] ter zake de praktijkovername een vordering ad € 2.986,63 op [eiseres] hebben. [eiseres] heeft voorts nog gesteld dat dit bedrag verrekend dient te worden met een vordering die zij op [gedaagden] heeft ter zake ijkkosten en vervanging van een ondeugdelijke sterilisator. [gedaagden] hebben deze vordering betwist. Gezien de stellingen van partijen op dit punt is de gegrondheid van het beroep op verrekening niet op eenvoudige wijze vast te stellen, zodat artikel 6:136 BW aan dit beroep in de weg staat. De vordering van [gedaagden] zal derhalve toegewezen worden. Nu [eiseres] niet heeft betwist dat de wettelijke rente over dit bedrag verschuldigd is vanaf 1 augustus 2008, zal ook dit onderdeel van de vordering worden toegewezen.
7.12 [eiseres] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De gevorderde nakosten zullen voorwaardelijk worden toegewezen als hierna vermeld.
8 De beslissing
De rechtbank,
wijst af de vorderingen van [eiseres];
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagden] bepaald op € 1.148,- aan vast recht en op € 4.263,- aan salaris voor de advocaat, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 1 BW over deze kosten vanaf veertien dagen na dagtekening van onderhavig vonnis;
verklaart dit vonnis voor zover het de veroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
heft op het op verzoek van [eiseres] en ten laste van [gedaagde sub 2] gelegde beslag op het 9/14 onverdeelde deel van de onroerende zaak gelegen aan het adres [adres 2] te [woonplaats 2], kadastraal bekend [kadastraal bekend];
veroordeelt [eiseres] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [gedaagden] te betalen het bedrag van € 2.986,63 (zegge: tweeduizend negenhonderdzesentachtig euro en drieënzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 1 BW over dit bedrag vanaf 1 augustus 2008 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagden] bepaald op € 768,- aan salaris voor de advocaat, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 1 BW over deze kosten vanaf veertien dagen na dagtekening van onderhavig vonnis;
veroordeelt [eiseres], indien zij niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de veroordeling voldoet, tot betaling van € 131,- aan nakosten, verhoogd met € 68,- aan betekeningskosten in het geval betekening van de executoriale titel plaatsvindt, vermeerderd met de wettelijke rente over de nakosten vanaf veertien dagen na aanzegging van de nakosten aan [eiseres] tot aan de dag der voldoening;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Fiege.
Uitgesproken in het openbaar.
204/106