2.9
Een verslag van de hoorzitting van de commissie voor de behandeling van bezwaarschriften van de gemeente Beverwijk d.d. 16 juli 2007 luidt voor zover thans van belang als volgt:
“(...)
De heer [A] (lid van de commissie, opm rb) vat (…) het verloop van de procedure als volgt samen. (…)de burgemeester uitspraak heeft gedaan inzake het bezwaarschrift ingediend op 1 mei 2006 tegen de vergunningverlening aan mevrouw [B]. Dat tegen deze uitspraak beroep is ingesteld, waarbij de rechtbank inmiddels uitspraak heeft gedaan inzake het ingestelde beroep tegen de vergunningverlening met uitzondering van het verzoek om schadevergoeding. En dat de rechter dit verzoek om schadevergoeding bij brief van 2 maart 2007 heeft terugverwezen naar de burgemeester.
De heer [C] (vertegenwoordiger van de burgemeester, opm rb) geeft aan dat de heer [A] het verloop van de procedure juist schetst. (…) de burgemeester op 15 november 2006 het verzoek om schadevergoeding heeft afgewezen. Tegen dit besluit is vervolgens beroep ingesteld, dit beroep is door de rechter ter afdoening teruggezonden naar de gemeente. (…)
De voorzitter geeft aan dat hij begrijpt dat de burgemeester stelt dat er geen causaal verband is tussen de gestelde snelle vergunningverlening aan mevrouw [B] en schade geleden door de cliente van de heer [X].
De heer [C] bevestigt dit en geeft aan dat indien de beslissing in één geval lang is uitgebleven dit nog niet wil zeggen dat dit voor alle andere verzoeken hierna een grond van schadevergoeding zou opleveren. De heer [C] geeft (…) aan dat de cliënte van de heer [X], twee maal een verzoek om een exploitatievergunning heeft ingediend. De eerste maal in 2004 en een tweede verzoek in 2006. Dit laatste verzoek is binnen de gestelde termijnen afgehandeld. (…)
De heer [X] geeft aan dat de procedure betreffende het eerste verzoek om een exploitatievergunning te lang heeft geduurd en wijst de commissie erop dat pas nadat zijn cliënte De Nationale Ombudsman had ingeschakeld er een beslissing door de burgemeester werd genomen.
De voorzitter vraagt de heer [X] of hij het juist begrijpt dat indien er geen exploitatievergunning was verstrekt aan een andere ondernemer dan aan zijn cliente, de cliënte van de heer [X] geen verzoek om schadevergoeding had ingediend.
De heer [X] geeft aan dat de voorzitter dit juist samenvat. (…)
De heer [A] (…) geeft aan dat de eerste exploitatievergunning is verstrekt voor Gaasterland 1 welke ziens inziens nooit gebruikt is. Hierna is een tweede verzoek om een exploitatievergunning ingediend voor de Parallelweg, welke binnen tien weken is afgehandeld. De heer [A] geeft aan dat hij niet direct het nadeel ziet dat ontstaan is voor de cliente van de heer [X].
De heer [X] geeft aan dat de lange termijn van behandeling van de eerste aanvraag om een exploitatievergunning en de hiermee gepaard gaande publiciteit de oorzaak is dat de verhuurder van het pand Gaasterland 1 heeft afgezien van het verhuren van zijn pand aan zijn cliente. De heer [X] geeft aan dat zijn cliente bij een snellere behandeling van het verzoek om een exploitatievergunning eerder met haar onderneming had kunnen beginnen.
De voorzitter geeft aan dat de cliente van de heer [X] ook eerder een verzoek om schadevergoeding had kunnen indienen. Zijn cliente had niet hoeven te wachten totdat een tweede ondernemer een verzoek om een exploitatievergunning had ingediend. (…)Volgens de voorzitter ontbreekt het causale tussen de vergunningverlening aan een derde en de schade die de cliente van de heer [X] zou hebben geleden.
(…)
De heer [C] geeft aan dat de heer [X] de geclaimde schade niet heeft onderbouwd. Hiernaast ontbreekt de grondslag voor de geclaimde schade, want de vergunningverlening aan mevrouw [B] is niet aan te merken als onrechtmatige daad.
(…)”