ECLI:NL:RBROT:2009:BL1548

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
301375/ HA ZA 08-453
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor asbestgerelateerde schade en verjaringstermijnen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 juli 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en Ajax Chubb Brandbeveiliging B.V. over aansprakelijkheid voor asbestgerelateerde schade. [eiseres] vorderde schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad, omdat haar partner, [erflater], in zijn jeugd was blootgesteld aan asbestvezels die zijn vader, [vader], meebracht van zijn werk bij de Noord Hollandsche Asbestfabriek. De rechtbank heeft vastgesteld dat [erflater] in december 2006 de diagnose mesothelioom kreeg en op 19 augustus 2007 overleed. De aansprakelijkstelling door [eiseres] vond plaats in maart 2007, maar de rechtbank oordeelde dat de vordering verjaard was, omdat meer dan dertig jaar was verstreken sinds de laatste blootstelling aan asbest. De rechtbank heeft de gezichtspunten van de Hoge Raad in acht genomen, waaronder de mate van verwijtbaarheid van Ajax en de mogelijkheden voor Ajax om zich te verweren. De rechtbank concludeerde dat het beroep op verjaring niet onaanvaardbaar was en verklaarde [eiseres] niet ontvankelijk in haar vordering. Tevens werd [eiseres] veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 3.156,00. De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van verjaringstermijnen in asbestzaken en de noodzaak voor slachtoffers om tijdig actie te ondernemen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 301375/ HA ZA 08-453
Uitspraak: 8 juli 2009
VONNIS van de meervoudige kamer in de zaak van:
[eiseres], voor zichzelf en in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster van [I] en [II],
in hun hoedanigheid van erfgenamen van [erflater],
wonende te Dordrecht,
eiseres,
advocaat mr. P.H.Ch.M. van Swaaij,
- tegen -
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid AJAX CHUBB BRANDBEVEILIGING B.V., als rechtsopvolgster van Ajax Brandbeveiliging B.V. ,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. W.L. Stolk.
Partijen worden hierna aangeduid als "[eiseres]" respectievelijk “Ajax”.
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 4 februari 2008 en de door [eiseres] overgelegde producties;
- conclusie van antwoord, met producties;
- conclusie van repliek, tevens akte vermeerdering van eis, met producties;
- conclusie van dupliek, met producties;
- de bij gelegenheid van de schriftelijke pleidooien door beide partijen overgelegde pleitnotities.
2 De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voor zover van belang - het volgende vast:
2.1
De vader van [erflater] (hierna: [vader]) is van 24 augustus 1959 tot 29 juli 1966 in dienst geweest bij NV Noord-Hollandsche Asbestfabriek v.h. J.de Boer & Co (hierna ook: Noord Hollandsche), een rechtsvoorgangster van Ajax.
2.2
[erflater] (hierna: [erflater]) woonde in die periode bij zijn vader in huis.
2.3
Bij [erflater] is in december 2006 de diagnose mesothelioom gesteld, die op 19 maart 2007 formeel is bevestigd. Hij is op 19 augustus 2007 overleden aan de gevolgen van mesothelioom.
2.4
Op 9 maart 2007 heeft [erflater] Ajax aansprakelijk gesteld voor de schadelijke gevolgen van het mesothelioom.
2.5
[eiseres] heeft Ajax bij brief van 4 december 2007 aansprakelijk gesteld voor het overlijden van [erflater] en de daaruit voor haar en haar kinderen voortvloeiende gevolgschade.
2.6
Tussen [eiseres] en [erflater] gold, bij leven van deze laatste, een samenlevingscontract. [I], geboren op 6 november 2008, en [II], geboren op 5 januari 2004, zijn hun kinderen en woonden met [junior] in gezinsverband samen.
[eiseres] heeft en had ook bij leven van [erflater], eigen inkomsten uit arbeid.
3 Het geschil
De gewijzigde vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
- voor recht te verklaren dat Ajax aansprakelijk is voor de schade, zowel materieel als immaterieel;
- haar te veroordelen tot vergoeding van schade, nader op te maken bij staat,
en haar te veroordelen in de proceskosten, waaronder begrepen de kosten van het voorlopig getuigenverhoor.
Tegen de achtergrond van (een deel van) de vaststaande feiten heeft [eiseres] aan de vordering, kort en zakelijk weergegeven ten grondslag gelegd:
[erflater] is in het huis waar hij met zijn vader woonde blootgesteld aan asbestvezels in de kleding, in het haar en/of op de huid van zijn vader, die daar beland zijn als gevolg van de werkzaamheden van [vader] in dienst van Noord Hollandsche. Omdat de werkkleding niet via het bedrijf gereinigd werd en Noord Hollandsche geen douchegelegenheid aan haar werknemers beschikbaar stelde zijn de huisgenoten van [vader] aan asbest blootgesteld, met mesothelioom voor [erflater] als gevolg. Ajax is daarom uit onrechtmatige daad aansprakelijk jegens [eiseres] als zijn partner en hun kinderen als zijn erfgenamen.
Ajax heeft gemotiveerd verweer gevoerd; het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van [eiseres] in de kosten van het geding. Op de stellingen in dat kader zal hierna, voor zoveel nodig, worden teruggekomen.
4 De beoordeling
4.1
Ajax had aanvankelijk vraagtekens gesteld bij de vorderingsgerechtigdheid van [eiseres]. [eiseres] heeft inmiddels machtigingen van de kantonrechter (om deze procedure namens haar minderjarige kinderen te mogen voeren) overgelegd. Nu voorts vast staat dat zij met [erflater] en hun kinderen in gezinsverband samenleefde enerzijds en dat de kinderen de erfgenamen van [erflater] zijn anderzijds dient, als Ajax al bedoeld heeft op dit punt verweer te voeren en dat te handhaven, dat verweer verworpen te worden.
[eiseres] zelf is gerechtigd tot een eventuele schadevordering ex art. 6:108 BW, de kinderen (door haar vertegenwoordigd) zijn eveneens tot een dergelijke vordering gerechtigd en voorts, als erfgenamen, in voorkomend geval tot een vordering tot vergoeding van immateriële schade van [erflater].
4.2
Tussen partijen staat vast, dat de vordering in beginsel is verjaard, omdat meer dan 30 jaar is verstreken tussen de laatst mogelijke blootstelling van [erflater] aan asbestvezels afkomstig van Noord Hollandsche, de rechtsvoorgangster van Ajax, en het ontstaan van de schade, te weten het zich openbaren van het mesothelioom en -dus ook- de aansprakelijkstelling. [eiseres] stelt zich echter op het standpunt, dat het beroep op verjaring dat door Ajax in dit geding wordt gedaan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
Dit aspect van het geschil moet, naar op zichzelf tussen partijen in confesso is, worden beoordeeld aan de hand van de zeven gezichtspunten die de Hoge Raad voor het eerst heeft geformuleerd in het arrest gepubliceerd in NJ 2000,430 (Van Hese/de Schelde).
De relevante passage uit dit arrest luidt als volgt:
"3.3.1 Het gaat in dit geding om de vraag of een vordering tot schadevergoeding nog geldend kan worden gemaakt in een geval dat zich hierdoor kenmerkt dat na de laatste blootstelling aan asbest meer dan dertig jaar zijn verstreken voordat het daardoor veroorzaakte mesothelioom is gediagnosticeerd.
Bij de beoordeling van deze vraag moet worden vooropgesteld dat op grond van art. 68a lid 1 in verbinding met art. 73 Ow NBW art. 3:310 van toepassing is. Zou de in het eerste lid van dat artikel neergelegde termijn van vijf jaar, die een aanvang neemt wanneer de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden, gelden, dan zou dit meebrengen dat de rechtsvordering nog niet was verjaard. Deze termijn kan echter niet meer tot toepassing komen indien inmiddels de termijn van dertig jaren van art. 3:310 lid 2 is verstreken. Laatstbedoelde termijn heeft een objectief en in beginsel absoluut karakter, dat wil zeggen dat, hoezeer dit ook moeilijk is te aanvaarden uit een oogpunt van individuele gerechtigheid ten opzichte van degene die schade heeft geleden, het beginsel van rechtszekerheid dat deze absolute termijn beoogt te dienen en de billijkheid jegens de wederpartij - waarbij in het bijzonder valt te denken aan de moeilijkheden die bij het loslaten van deze termijn voor deze kunnen ontstaan met betrekking tot het vaststellen van de feiten en het beoordelen van de gemaakte verwijten - meebrengen dat hieraan strikt de hand moet worden gehouden (vgl. HR 3 november 1995, nr. 15801, NJ 1998, 380). Dit wil evenwel niet zeggen dat deze termijn nooit op grond van art. 6:2 lid 2 buiten toepassing zou kunnen blijven. Gelet op de belangen die deze regel beoogt te dienen, waaronder in het bijzonder het belang van de rechtszekerheid, zal echter van onaanvaardbaarheid als in die bepaling bedoeld slechts in uitzonderlijke gevallen sprake kunnen zijn. Een zodanig uitzonderlijk geval kan zich voordoen wanneer onzeker is of de gebeurtenis die de schade kan veroorzaken - hier: de blootstelling aan asbest - inderdaad tot schade - hier: de ziekte mesothelioom - zal leiden, die onzekerheid zeer lange tijd is blijven bestaan en de schade in die zin naar haar aard verborgen is gebleven dat zij daadwerkelijk is ontstaan en dus pas kon worden geconstateerd nadat de verjaringstermijn reeds was verstreken.
(…)
3.3.3 Of in gevallen als het onderhavige toepassing van de verjaringstermijn van dertig jaar na de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust, inderdaad naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, zal met inachtneming van alle omstandigheden van het concrete geval moeten worden beoordeeld. Als gezichtspunten waarvan de rechter blijk moet geven deze in zijn beoordeling te hebben betrokken, vallen te noemen:
(a) of het gaat om vergoeding van vermogensschade dan wel van nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, en - mede in verband daarmede - of de gevorderde schadevergoeding ten goede komt aan het slachtoffer zelf, diens nabestaanden dan wel een derde;
(b) in hoeverre voor het slachtoffer respectievelijk zijn nabestaanden ter zake van de schade een aanspraak op een uitkering uit anderen hoofde bestaat;
(c) de mate waarin de gebeurtenis de aangesprokene kan worden verweten;
(d) in hoeverre de aangesprokene reeds vóór het verstrijken van de verjaringstermijn rekening heeft gehouden of had behoren te houden met de mogelijkheid dat hij voor de schade aansprakelijk zou zijn;
(e) of de aangesprokene naar redelijkheid nog de mogelijkheid heeft zich tegen de vordering te verweren;
(f) of de aansprakelijkheid (nog) door verzekering is gedekt;
(g) of na het aan het licht komen van de schade binnen redelijke termijn een aansprakelijkstelling heeft plaatsgevonden en een vordering tot schadevergoeding is ingesteld."
De als vaststaand aan te merken omstandigheden en de visies van partijen op deze gezichtspunten laten zich als volgt samenvatten.
4.2.1
Gezichtspunt a vermogensschade of ander nadeel en, in verband daarmee, het toekomen van de schadevergoeding aan het slachtoffer of diens nabestaanden.
Het gaat zowel om immateriële schade als om materiële schade.
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet betwist staat vast dat [erflater] bij leven een voorschot op een deel van de immateriële schadevergoeding via het Instituut Asbestslachtoffer ontvangen heeft ten bedrage van € 16.655,=, welk bedrag verhaald dient te worden op de aansprakelijke partij en terugbetaald moet worden als dat verhaal slaagt.
[eiseres] stelt voorts dat sprake is van vererfde materiële schade (niet door verzekering gedekte kosten van het ziekbed) en van schade als bedoeld in art. 6:108 BW.
Ajax heeft aangevoerd dat de verstrekte gegevens onvoldoende inzicht geven op het punt van laatstbedoelde schadeposten, hoewel het op de weg van [eiseres] had gelegen daaromtrent duidelijkheid te verschaffen. Zij betwist de materiële schade en de schade als bedoeld in art. 6:108 BW.
4.2.2
Gezichtspunt b recht op uitkering uit anderen hoofde
Als vaststaand moet worden beschouwd dat een spaarlevensverzekering tot uitkering is gekomen en dat [eiseres] en haar kinderen recht hebben op een nabestaandenuitkering, maar niet op verdere uitkeringen uit anderen hoofde. [eiseres] stelt in dit verband, dat het partner- en wezenpensioen dat [eiseres] en de kinderen ontvangen en de gedeeltelijke aflossing van de hypotheek uit een spaarlevensverzekering niet voldoende zijn om volledig in hun behoefte te voorzien.
Ajax heeft aangevoerd dat de verstrekte gegevens onvoldoende inzicht geven op dit punt, hoewel het op de weg van [eiseres] had gelegen daaromtrent duidelijkheid te verschaffen.
4.2.3
Gezichtspunt c verwijtbaarheid
[eiseres] baseert haar vordering op een schending van de zorgvuldigheidsnorm van art. 6:162 BW die in het verlengde ligt van de normschending ex art. 7:658 BW in het kader van de toenmalige arbeidsverhouding tussen Noord Hollandsche en [vader]
Er is dus sprake van verwijtbaar handelen en met name nalaten.
Ajax meent dat het gelet op enerzijds de aard van het asbest waaraan [vader] is blootgesteld -wit asbest- en anderzijds de periode waarin hij daarmee tijdens zijn dienstverband in aanraking is/kan zijn gekomen -de periode tot 1966- geen sprake is van verwijtbaarheid, althans dat in elk geval de mate van verwijtbaarheid niet hoog is; dat geldt zeker bij een zogenaamde thuisbesmetting als hier aan de orde. Voorts werden de werkzaamheden feitelijk in het algemeen bij derden op locatie verricht. In dat verband wijst Ajax er voorts op, dat zij in de jaren zeventig van de vorige eeuw bedrijven, waaronder Noord Hollandsche, de werkgever van [vader], heeft overgenomen. Aan Ajax zelf valt in elk geval niets te verwijten. Ook dit moet bij de verwijtbaarheid in aanmerking worden genomen.
4.2.4
Gezichtspunt d rekening houden met de mogelijke aansprakelijkheid voor het verstrijken van de verjaringstermijn
[eiseres] meent, dat Ajax vanaf in elk geval 1980, de eerste in de jurisprudentie bekende zaak waarin Noord Hollandsche door een voormalige werknemer aansprakelijk is gesteld, rekening moest houden met een vordering als de onderhavige.
Ajax stelt dat er, ten tijde van het einde van het dienstverband in 1966, voor Noord Hollandsche geen reden was om voorzieningen te treffen of documentatie te verzamelen. Dat is dan ook niet gebeurd.
4.2.5
Gezichtspunt e huidige verweermogelijkheden
Ajax heeft, onweersproken, gesteld dat het archief van Noord Hollandsche niet meer beschikbaar is. Ajax heeft daarom geen informatie over de werkwijze, de gebruikte materialen, de precieze aard van de werkzaamheden, de opdrachtgevers etc. Zonder voorlopig getuigenverhoor was zelfs niet vast te stellen of en wanneer [vader] voor Noord Hollandsche had gewerkt. Getuigenverhoren kunnen de archiefstukken niet vervangen; van getuigenbewijs kan, gelet op het extreem lange tijdsverloop en de gevolgen daarvan -overlijden en onvindbaarheid van getuigen, achteruitgang van het geheugen- , hoe dan ook niet veel meer verwacht worden.
[eiseres] meent dat verweer ook op andere wijze, bijvoorbeeld door middel van getuigenverklaringen of openbare bronnen, mogelijk is.
4.2.6
Gezichtspunt f verzekeringsdekking
De aansprakelijkheid is, naar vast staat, in beginsel gedekt.
4.2.7
Gezichtspunt g aansprakelijkstelling binnen redelijke termijn.
[eiseres] meent, dat het uitbrengen van de aansprakelijkstelling -nog voor de officiële bevestiging van de diagnose- in maart 2007 en de dagvaarding elf maanden later, op 4 februari 2008, binnen een redelijke termijn is geschied.
Ajax acht dagvaarding in februari 2008 nadat de diagnose was gesteld in december 2006 buiten de redelijke termijn.
4.3
De rechtbank acht het beroep van Ajax op verjaring in dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar, beoordeeld aan de hand van voormelde gezichtspunten, op grond van de volgende overwegingen.
4.3.1
Voor wat betreft de gezichtspunten onder a en b geldt, dat een nu nog uit te keren eventuele schadevergoeding niet meer ten goede zal kunnen komen aan [erflater], maar wel aan zijn gezin. Gelet op de zeer korte levensverwachting van de slachtoffers van mesothelioom nadat de diagnose is gesteld, zal het zelden voorkomen dat het slachtoffer (ten volle) van de schadevergoeding zal profiteren. Meestal zullen dat de nabestaanden zijn. Op grond daarvan is de rechtbank van oordeel dat die beide situaties vrijwel op één lijn gesteld moeten worden en dat de omstandigheid dat de schadevergoeding aan nabestaanden wordt uitgekeerd niet mee dient te wegen in het voordeel van de partij die zich op verjaring beroept.
Een andere interpretatie zou mogelijk tot het ongewenste gevolg leiden dat aan omstandigheden die in het kader van de aanvaardbaarheid van het beroep op verjaring geen rol behoren te spelen (zoals vertraging in de afwikkeling van een claim tot na de dood van het slachtoffer) via dit gezichtspunt toch gewicht toekomt.
[eiseres] heeft echter, ondanks verzoek daartoe van Ajax en niettegenstaande het feit dat zulks, gelet op haar eigen salaris en de voorshands niet onaanzienlijke uitkeringen uit anderen hoofde, op haar weg lag, geen althans onvoldoende duidelijkheid verschaft over haar financiële positie. Deze punten leggen daarom maar beperkt gewicht in de schaal.
Voor wat betreft gezichtspunt d geldt, dat de normale bewaartermijn van de gegevens omtrent [vader] ruim verstreken was toen Noord Hollandsche werd veroordeeld tot schadevergoeding in een asbest gerelateerde letselschadezaak. Dat is echter voor dit gezichtspunt niet van belang. Nu -naar onbetwist is- Ajax Noord Hollandsche heeft overgenomen na 1966 doch voor 1980 had zij in beginsel na het vonnis van 1980 rekening moeten houden met een vordering als de onderhavige. Dat was nog binnen de verjaringstermijn. Dat er ook toen al geen gegevens meer beschikbaar waren zou destijds voor haar risico gekomen zijn en komt dat derhalve ook thans.
Voor wat betreft gezichtspunt g neemt de rechtbank in dit soort gevallen tot uitgangspunt, dat aansprakelijkheidsstelling in beginsel dient te geschieden binnen een jaar na het stellen van de diagnose en dat dagvaarding binnen een jaar daarna dient te volgen.
Aan die eisen is in dit geval voldaan.
Gezichtspunt e is in het kader van een beroep op verjaring in beginsel van bijzonder belang, gelet op de ratio van het instituut verjaring.
Vooropgesteld moet worden dat het bij dit gezichtspunt gaat om de vraag, of nog reële verweermogelijkheden bestaan tegen de vordering in dit specifieke geval. Ook in deze zaak kan dus, anders dan [eiseres] meent, niet zonder meer volstaan worden met de constatering dat voldoende materiaal beschikbaar is omtrent de algemene aspecten, zoals de kenbaarheid van het risico van asbest.
De verweermogelijkheden van Ajax zijn thans beperkter dan zij op een -veel- eerder moment zouden zijn geweest. Gelet op het tijdsverloop valt in redelijkheid niet te verwachten dat getuigenverklaringen voldoende duidelijkheid zullen kunnen verschaffen omtrent voorzienbaar relevante aspecten zoals de concrete werksituatie van [vader] in het bedrijf van de Noord Hollandsche en/of de projecten waar [vader] te werk was gesteld en de daar geboden mogelijkheden voor het reinigen van de werkkleding. Daar staat tegenover dat uit de gehouden voorlopige getuigenverhoren en de algemene openbare bronnen relevante informatie beschikbaar is, onder meer over de destijds kenbare risico’s van asbest en de aard van het bedrijf van Noord Hollandsche.
Om die reden komt aan dit gezichtspunt -dat in het nadeel van [eiseres] werkt- beperkt gewicht toe.
Gezichtspunt f werkt evident in het voordeel van [eiseres].
4.3.2
Doorslaggevend acht de rechtbank echter in dit geval gezichtspunt c.
Uiteraard zal een eventuele aansprakelijkheid gebaseerd zijn op onrechtmatige daad en is verwijtbaarheid gegeven als die onrechtmatige daad komt vast te staan. Dat betekent dat thans, in het kader van de aanvaardbaarheid van het beroep op verjaring, in elk geval voldoende aanknopingspunten moeten bestaan voor het oordeel dat Noord Hollandsche jegens [erflater] een onrechtmatige daad heeft gepleegd. De rechtbank is van oordeel dat daarvan geen sprake is.
Relevant is, dat in dit geval sprake is van een thuisbesmetting die moet zijn voorgevallen in een periode die afliep in 1966, dus drie jaar voor 1969, het moment -het uitkomen van het proefschrift van dr. Stumphius- dat kennis over de risico’s van asbest bij de betrokken bedrijven min of meer algemeen werd. Ook als, met [eiseres], wordt aangenomen dat de omstandigheid dat de verwerking van asbest tot de kernbezigheden van Noord Hollandsche hoorde ertoe leidt dat Noord Hollandsche al in 1966 op de hoogte was althans geacht moest worden op de hoogte te zijn van de risico’s van asbest, is dat op zichzelf niet voldoende.
Uit vorenbedoelde aanname vloeit in beginsel voort dat Noord Hollandsche tegenover [vader] de zware zorgplicht van de werkgever voor de gezondheid van zijn werknemers (die ook vóór inwerkingtreding van het huidige art. 7:658 BW gold) heeft overtreden. Hoewel die zorgplicht wel van belang is in de relatie tot [erflater] kan uit de schending daarvan ten opzichte van zijn vader echter niet zonder meer worden afgeleid dat ook tegenover [erflater] een norm is overschreden. Immers, kennis omtrent de gevaren van het werk met asbest voor de werknemers impliceert niet dat ook bekend was dat reeds het meenemen van een enkel kristal in het haar of de kleding tot mesothelioom bij de gezinsleden van die werknemers kon leiden. Dat die kennis toen bij Noord Hollandsche aanwezig was of geacht moest worden te zijn heeft [eiseres] onvoldoende onderbouwd. Zelfs voor een bedrijf dat veel met asbest werkt gaat het te ver om te verwachten dat het kennis neemt van al het (wetenschappelijk) materiaal dat in het buitenland op het gebied van asbest verschijnt. Het artikel uit the British Journal of Industrial Medicine uit 1965 (prod. 12 bij dagvaarding) is de enige concrete bron uit de periode tot 1966 waarop [eiseres] zich beroept waarin gesproken wordt over de risico’s van thuisbesmetting. Daarvan behoefde Noord Hollandsche destijds echter in redelijkheid niet op de hoogte te zijn.
In dat verband is bovendien van belang dat de maatregelen die genomen moeten worden om thuisbesmetting te voorkomen (tenminste deels) andere zijn dan de maatregelen ter bescherming van de eigen werknemers, zodat ook niet kan worden volgehouden dat als Noord Hollandsche had voldaan aan haar verplichtingen als werkgever tegenover [vader] daarmee vanzelf ook de besmetting van [erflater] voorkomen zou zijn.
Dat betekent, dat in het kader van de verjaring van verwijtbaarheid onvoldoende is gebleken.
4.3.3
De maatstaf die hier moet worden aangelegd is, in het belang van de rechtszekerheid, zoals blijkt uit voormeld citaat uit het arrest van de Hoge Raad een strenge; voor “onaanvaardbaarheid” is nodig dat ofwel het merendeel van de gezichtspunten in de richting van sprekende onbillijkheid of onredelijkheid van het beroep op verjaring wijst, ofwel enkele gezichtpunten zeer sterk in die richting wijzen. Uit het voorgaande blijkt, dat daarvan in dit geval geen sprake is. Hoewel de redelijkheid en billijkheid zich wel in enigerlei mate verzetten tegen het beroep op verjaring, kan dus niet gezegd kan worden dat dat beroep naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
4.4
Het vorenstaande brengt mee dat de vordering verjaard is, zodat [eiseres] daarin niet ontvankelijk is, en dat de overige geschilpunten geen bespreking behoeven.
Ten overvloede zij opgemerkt dat, zoals uit 4.3.2 impliciet reeds blijkt, ook als het beroep op verjaring naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou worden geacht en [eiseres] dus in de vordering zou zijn ontvangen, deze vervolgens zou zijn afgewezen. [eiseres] heeft immers onvoldoende aannemelijk gemaakt dat jegens [erflater] een onrechtmatige daad is gepleegd, terwijl van een deugdelijk bewijsaanbod op dat punt geen sprake is.
4.5
[eiseres] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld.
5 De beslissing
De rechtbank,
verklaart [eiseres] niet ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten tot aan deze uitspraak aan de zijde van Ajax bepaald op € 1.800,= aan vast recht en op € 1.356,= aan salaris voor de advocaat;
verklaart dit vonnis voor zover het de veroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, M. Fiege en C. Bouwman
Uitgesproken in het openbaar.
106/204/