ECLI:NL:RBROT:2009:BL3171

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
277582 / HA ZA 07-298
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vertraging in vaststelling jaarrekening leidt tot schadevergoeding en rentevordering

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Rotterdam, ging het om een geschil tussen de besloten vennootschappen Cruyslandtse Compagnie, Independent Marine Consultants & Surveyors B.V. (IMCS) en EMZ Advies B.V. De kern van het geschil betrof de vertraging in de vaststelling van de jaarrekening van IMCS, die leidde tot een vertraging in de betaling van een deel van de koopsom voor de aandelen van IMCS. Cruyslandtse vorderde wettelijke rente over het bedrag dat zij als gevolg van deze vertraging had moeten ontvangen. De rechtbank oordeelde dat EMZ, die verantwoordelijk was voor de vaststelling van de jaarrekening, in verzuim was geraakt door deze niet tijdig vast te stellen. Dit verzuim leidde tot schade voor Cruyslandtse, die langer moest wachten op de betaling van de koopsom. De rechtbank oordeelde dat de wettelijke rente over het bedrag van de koopsom verschuldigd was vanaf het moment dat EMZ in verzuim was geraakt. Daarnaast werd er een vordering tot schadevergoeding ingediend door Cruyslandtse voor kosten die zij had gemaakt door het ontzeggen van toegang tot kantoorruimtes door IMCS en EMZ. De rechtbank oordeelde dat deze vordering niet toewijsbaar was, omdat de omstandigheden het niet rechtvaardigden dat IMCS en EMZ aansprakelijk werden gesteld voor de schade die Cruyslandtse had geleden. De rechtbank wees de vorderingen van Cruyslandtse tot schadevergoeding af, maar kende wel de wettelijke rente toe over de bedragen die EMZ aan Cruyslandtse verschuldigd was. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van partijen in contractuele overeenkomsten en de gevolgen van verzuim in de nakoming van verplichtingen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 277582 / HA ZA 07-298
Vonnis van 13 januari 2010
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B.V. CRUYSLANDTSE COMPAGNIE,
gevestigd te Kruisland, gemeente Steenbergen,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. G.J. Schipper,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INDEPENDENT MARINE CONSULTANTS & SURVEYORS B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
EMZ ADVIES B.V.,
gevestigd te Sneek,
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
advocaat mr. J. Kneppelhout.
Partijen blijven hierna aangeduid als “Cruyslandtse”, “IMCS” respectievelijk “EMZ”.
1. Het verloop van het geding
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 27 februari 2008 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
- de akte na tussenvonnis van Cruyslandtse;
- de antwoordakte na tussenvonnis van IMCS en EMZ.
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voor zover van belang - het volgende vast.
2.1. Bij ‘overeenkomst van verkoop en koop van alle aandelen in het kapitaal van Independent Marine Consultants & Surveyors B.V.” d.d. 29 december 2005 (hierna: ‘de overeenkomst’) heeft Cruyslandtse alle aandelen in het kapitaal van IMCS (hierna: ‘de aandelen’) verkocht aan EMZ.
Door de levering van de aandelen, bij akte van 26 januari 2006, is de tussen Cruyslandtse en IMCS bestaande fiscale eenheid per 1 januari 2006 verbroken.
2.2. De overeenkomst bepaalt, voor zover thans relevant:
“Artikel 3. Koopsom
1. De koopsom voor de Aandelen bedraagt tweehonderd vijftig duizend euro (€ 250.000,=), hierna te noemen "de Koopsom", en zal op de Leveringsdatum door Koper aan Verkoper worden voldaan op de wijze als bepaald in artikel 4 van deze overeenkomst.
2. De koopprijs van de Aandelen is gebaseerd op een eigen vermogen van de Vennootschap per één januari tweeduizend zes van achtenzeventigduizend euro (€ 78.000,=).
Indien uit de nog vast te stellen balans per éénendertig december tweeduizend vijf mocht blijken dat het eigen vermogen hoger dan wel lager is dan achtenzeventigduizend euro (€ 78.000,=), zal herberekening van de koopprijs plaatsvinden. Alsdan zal, indien het gewijzigde eigen vermogen hoger is dan achtenzeventigduizend euro (€ 78.000,=), het verschil door Koper aan Verkoper worden voldaan.
Is het gewijzigde eigen vermogen daarentegen lager dan zal Verkoper aan Koper het verschil vergoeden.
Verkoper respectievelijk Koper zal zijn aanspraken uit het in de vorige alinea bepaalde per aangetekende brief aan de andere partij moeten hebben geldend gemaakt uiterlijk twee weken na vaststelling van de balans per éénendertig december tweeduizend vijf, welke vaststelling uiterlijk op éénendertig maart tweeduizend zes dient plaats te vinden.
Na afloop van de hiervoor gestelde termijn komen eventuele aanspraken te vervallen, voorzover deze niet voordien zijn geldend gemaakt.
(...)
Artikel 7. Garantieverklaringen verkoper
(...)
Verkoper garandeert aan Koper dat:
(...)
j) In verband met het verbreken van de fiscale eenheid per één januari tweeduizend zes voor vennootschapsbelasting tussen Verkoper en IMCS:
- heeft Verkoper, te rekenen vanaf heden, generlei vordering op IMCS terzake van onderlinge verrekening van vennootschapsbelasting, anders dan een vordering terzake van de vennootschapsbelasting over het boekjaar 2005; deze vennootschapsbelasting dient de Vennootschap aan Verkoper te vergoeden, indien en zodra de aanslag opgelegd wordt;
(...)
Artikel 12. Bijzondere bepalingen
(...)
3. [X] en/of (personeel van) verkoper en/of Port Supervisor B.V. en/of Walnut Industries Europe B.V. kunnen gedurende twee jaar, dus eindigend op éénendertig december tweeduizend zeven gratis gebruik maken van de in overleg met Koper aan te wijzen delen van het kantoor van de vennootschap. Dit houdt in dat de kantoorruimte van de vennootschap zonder kosten wordt gedeeld met [X] en/of de andere genoemde partijen, evenals het computernetwerk en de telefoonvoorziening van de vennootschap. Ook het gebruikmaken van de gebruikelijke basale administratieve en secretariële ondersteuning valt hieronder. Uitsluitend de gesprekskosten van [X] en/of de andere genoemde partijen, zullen worden doorbelast. Deze "kost en inwoning" afspraak kan in onderling overleg en beider instemming tussentijds worden gewijzigd dan wel beëindigd.
(...)”.
2.3. De jaarrekening 2005 van IMCS is vastgesteld op 7 november 2006. Als gevolg van die vaststelling is de koopprijs voor de aandelen met € 14.438,-- verhoogd. EMZ heeft dit bedrag voldaan door op 4 september 2006, 13 september 2006 en 3 oktober 2006 steeds bedragen van € 4.000,-- te betalen en op 19 december 2006 een bedrag van € 2.348,--.
2.4. Met ingang van 18 december 2006 heeft IMCS aan Cruyslandtse de toegang tot de kantoorruimte van IMCS geweigerd.
2.5. Bij factuur van 22 december 2006 heeft IMCS aan Cruyslandtse € 1.576,47 in rekening gebracht voor in 2006 gemaakte kosten voor porto, kantoorartikelen, kopieën, koffie en thee.
2.6. Op 27 december 2006 heeft Cruyslandtse conservatoir derdenbeslag ten laste van IMCS doen leggen.
2.7. Op 21 april 2007 is aan Cruyslandtse een voorlopige aanslag Vennootschapsbelasting (hierna: ‘VpB’) 2005 voor de (verbroken) fiscale eenheid opgelegd voor een bedrag groot € 398,--.
3. De vordering in conventie
De gewijzigde vordering luidt -zakelijk weergegeven- om, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
a. IMCS en EMZ hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de wettelijke handelsrente over € 14.348,-- over de periode van 1 april 2006 tot 19 december 2006, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over dit bedrag vanaf 19 december 2006;
b. EMZ te veroordelen tot betaling van de wettelijke handelsrente over € 2.348,-- over de periode van 7 november 2006 tot 19 december 2006;
c. IMCS en EMZ hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 36.178,56, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over dit bedrag vanaf 24 januari 2007;
d. IMCS te veroordelen tot betaling van € 27.105,-- te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over dit bedrag vanaf 21 april 2007;
e. IMCS te veroordelen tot betaling van € 427,68;
f. IMCS en EMZ hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de proceskosten.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft Cruyslandtse aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd.
Rente over het tweede gedeelte van de koopsom
3.1. In strijd met artikel 3.2 van de overeenkomst hebben IMCS en EMZ tot 7 november 2006 geweigerd om de jaarrekening 2005 van IMCS vast te stellen. Nu zij hoofdelijk waren verbonden om de jaarrekening vóór 31 maart 2006 vast te stellen waren zij van 1 april 2006 tot 7 november 2006 in verzuim. Door hun tekortkoming kon de definitieve koopprijs van de aandelen tot 7 november 2006 niet worden vastgesteld. Cruyslandtse heeft tot 19 december 2006 op betaling daarvan moeten wachten. IMCS en EMZ zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de door Cruyslandtse geleden schade, gelijk aan de wettelijke rente over het tweede gedeelte van de koopsom vanaf 1 april 2006 tot 19 december 2006.
3.2. Na vaststelling van de jaarrekening van IMCS diende EMZ de pro resto koopsom van € 2.438,-- aan Cruyslandtse te voldoen. Cruyslandtse heeft recht op betaling van de wettelijke rente over de periode van 7 november 2006 tot 19 december 2006.
Toegang tot kantoor en faciliteiten
3.3. In strijd met artikel 12 lid 3 van de overeenkomst hebben IMCS en EMZ vanaf oktober 2006 Cruyslandtse van het computernetwerk van IMCS geweerd en haar op 18 december 2006 de toegang tot de kantoorruimte van IMCS ontzegd. Daardoor was Cruyslandtse niet bereikbaar voor haar klanten en niet in staat om haar bedrijfsactiviteiten uit te oefenen. Zij heeft vanaf 28 december 2006 vervangende kantoorruimte moeten betrekken en in dit verband kosten moeten maken groot € 36.178,56. Voor deze schade zijn IMCS en EMZ hoofdelijk aansprakelijk.
Verrekening VpB
3.4. Binnen de fiscale eenheid tussen Cruyslandtse en IMCS werd het aan deze vennootschappen toe te rekenen deel van de VpB altijd intern in rekening-courant verrekend. Artikel 7 sub j van de overeenkomst verplicht IMCS om haar aandeel in de VpB aan Cruyslandtse voldoen indien en zodra de aanslag VpB door de fiscus zal zijn opgelegd. Het aandeel van IMCS in de VpB bedraagt € 27.105,--, en is berekend op grond van het aan IMCS toe te rekenen belastbaar bedrag groot € 89.293,-- en zonder acht te slaan op het binnen de fiscale eenheid verrekenen van compensabele verliezen van Cruyslandtse. De betalingsverplichting van IMCS is ontstaan op het moment dat de (voorlopige) aanslag wordt opgelegd, te weten 21 april 2007. Nu uit de houding en uitlatingen van IMCS, ook in deze procedure, volgt dat zij haar betalingsverplichting niet zal nakomen, is zij in verzuim.
Kosten derdenbeslag
3.5. Cruyslandtse vordert € 427,68 van IMCS als vergoeding voor de kosten van het gelegde derdenbeslag.
4. Het verweer in conventie
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van Cruyslandtse, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het geding, met inbegrip van de nakosten en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de datum van het te wijzen vonnis.
IMCS en EMZ hebben daartoe het volgende aangevoerd.
Rente over het tweede gedeelte van de koopsom
4.1. Er is geen wettelijke rente over het tweede deel van de koopsom verschuldigd.
EMZ heeft niet geweigerd de jaarrekening vast te stellen. Dat de jaarrekening met vertraging is vastgesteld is mede te wijten aan Cruyslandtse. Cruyslandtse heeft ermee ingestemd dat deze later zou worden opgesteld.
IMCS is niet gehouden en niet in staat om haar eigen jaarrekening vast te stellen.
Het gevorderde rentebedrag wordt betwist. De rente over € 2.348,-- wordt ook als onderdeel van de rente over € 14.348,-- gevorderd. Er is geen sprake van een handelsovereenkomst als bedoeld in artikel 6:119a BW.
Eventuele rechten van Cruyslandtse op vergoeding van rente zijn vervallen nu zij niet conform artikel 3.2 van de overeenkomst haar aanspraken tijdig bij aangetekende brief kenbaar heeft gemaakt.
Toegang tot kantoor en faciliteiten
4.2. IMCS heeft aan [X] van Cruyslandtse de toegang tot het kantoor geweigerd, hem de toegang tot de bestanden van IMCS ontnomen en zijn emailadres afgesloten, maar Cruyslandtse niet de toegang tot het netwerk ontzegd.
Deze maatregelen heeft Cruyslandtse aan zichzelf te wijten. IMCs vernam in oktober 2006 dat Cruyslandtse concurrerende werkzaamheden verrichte ten opzichte van de werkzaamheden van IMCS. Cruyslandtse zette de relatie onder druk door te blijven hameren op haar premature VpB-claim en door andere voor IMCS nadelige gedragingen.
4.3. Subsidiair wordt de schade betwist. Deze is ook niet onderbouwd.
Verrekening VpB 2005
4.4. De afspraak tot verrekening van VpB betreft niet de voor IMCS vast te stellen VpB maar het totaalbedrag van de aanslag, waarin rekening is gehouden met de compensabele verliezen. Op grond van de voorlopige aanslag zou dit € 398,-- bedragen. Er behoeft echter pas te worden betaald zodra de definitieve aanslag wordt opgelegd.
4.5. In 2003 en 2004 heeft geen verrekening van VpB in de door Cruyslandtse gestelde zin plaatsgevonden. Partijen hebben voor het boekjaar 2005 beoogd dat binnen de fiscale eenheid de compensabele verliezen van Cruyslandtse zouden worden verrekend. Vóór de koop van de aandelen heeft Cruyslandtse over de VpB gezegd dat er nimmer verrekening van VpB zou plaatsvinden gelet op de compensabele verliezen. EMZ hoefde er daarom geen rekening mee te houden dat VpB zou moeten worden verrekend zoals gevorderd.
EMZ kent de gedane aangifte niet en betwist het door Cruyslandtse berekende bedrag van € 27.105,--.
5. De vordering in reconventie
De vordering luidt dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Cruyslandtse veroordeelt tot betaling aan IMCS van € 3.213,92 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 mei 2007, en van de kosten van het geding met inbegrip van de nakosten en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de datum van het te wijzen vonnis.
Aan deze vordering heeft IMCS naast hetgeen in conventie als verweer is aangevoerd, de volgende stellingen ten grondslag gelegd.
5.1. IMCS vordert betaling van de factuur van 22 december 2006. Een redelijke uitleg van de overeenkomst brengt mee dat Cruyslandtse de gefactureerde kosten dient te dragen.
5.2. Cruyslandtse dient op grond van artikel 12 lid 3 van de overeenkomst de gemaakte telefoonkosten groot € 960,29 inclusief BTW te voldoen.
5.3. Cruyslandtse heeft daarnaast gebruik gemaakt van twee telefoons, die per stuk € 28,34 inclusief BTW per maand kostten en derhalve voor 2006 in totaal € 608,16 inclusief BTW.
6. Het verweer in reconventie
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering.
Naast hetgeen Cruyslandtse in conventie heeft betoogd, heeft zij daartoe aangevoerd dat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
7. De verdere beoordeling in conventie
Rente over het tweede gedeelte van de koopsom
7.1. Cruyslandtse vordert dat IMCS en EMZ worden veroordeeld tot vergoeding van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a BW over de periode dat betaling van het tweede gedeelte van de koopsom is uitgebleven.
7.2. Cruyslandtse verwijt IMCS en EMZ tekort te zijn geschoten in de nakoming van hun verplichting om uiterlijk per 31 maart 2006 de jaarrekening 2005 vast te stellen. Zij stelt dat IMCS en EMZ tot 7 november 2006 hebben geweigerd tot vaststelling over te gaan, waardoor de definitieve koopprijs niet kon worden vastgesteld en Cruyslandtse schade leed.
7.3. Jegens IMCS treft dit verwijt geen doel. IMCS was geen partij bij de overeenkomst, en bij gebrek aan nadere -hier ontbrekende- toelichting door Cruyslandtse valt niet in te zien waarom de gestelde verbintenis desondanks op IMCS zou rusten, nog daargelaten of zij bij machte was om haar eigen jaarrekening vast te stellen.
7.4. Jegens EMZ is het verwijt terecht.
Vast staat dat EMZ zich had verbonden om uiterlijk op 31 maart 2006 de jaarrekening 2005 van IMCS vast te stellen, en dat zij dit niet heeft gedaan.
Ter comparitie is gebleken dat partijen reeds begin maart 2006 beschikten over een conceptjaarrekening. EMZ heeft ter comparitie gesteld dat de (externe) boekhouder uit tijdgebrek niet tijdig het tweede concept gereed kon hebben, en dat dit concept nog steeds fouten bevatte die tot verdere vertraging leidden. Aldus stelt EMZ, naar de rechtbank begrijpt, dat haar tekortkoming niet aan haar kan worden toegerekend. Dit standpunt is onjuist. Nu EMZ de uitvoering van haar bovenbedoelde verbintenis -al dan niet door tussenkomst van IMCS- geheel of ten dele aan bedoelde boekhouder heeft overgelaten, en de nakoming wegens omstandigheden aan diens zijde is vertraagd, komt deze vertraging naar verkeersopvattingen voor rekening van EMZ.
Dat de boekhouder oorspronkelijk was aangesteld door ([X] van) Cruyslandtse, en ook als boekhouder van Cruyslandtse optreedt, zoals enerzijds is gesteld en anderzijds niet is betwist, doet daaraan niet af.
EMZ stelt echter dat Cruyslandtse akkoord zou zijn gegaan met het later vaststellen van de jaarrekening. Zij voert daartoe aan dat de boekhouder zowel EMZ als Cruyslandtse zou hebben bericht dat het niet mogelijk was de jaarrekening op te maken voor 31 maart 2006, en dat EMZ en Cruyslandtse er mee hebben ingestemd dat de jaarrekening op een latere datum zou worden opgemaakt. Cruyslandtse heeft dit gemotiveerd betwist. Derhalve lag het op de weg van EMZ om nader uit te werken dat (en hoe en wanneer) in haar visie ofwel tussen partijen een nadere overeenkomst ten aanzien van de termijn genoemd in artikel 3 lid 2 van de overeenkomst is gesloten, ofwel door Cruyslandtse afstand is gedaan van haar recht om aanspraak te maken op nakoming van deze termijn. Nadere stellingen van deze strekking heeft EMZ echter niet ingenomen, zodat de rechtbank dit verweer passeert als onvoldoende gemotiveerd gehandhaafd.
De tekortkoming van EMZ wordt om deze redenen aan haar toegerekend. Gelet op de voor nakoming gestelde termijn was EMZ per 1 april 2006 zonder ingebrekestelling in verzuim ter zake van het vaststellen van de jaarrekening 2005.
7.5. Door niet tijdig de jaarrekening vast te stellen, heeft EMZ belet dat de voorwaarde neergelegd in artikel 3 lid 2 van de overeenkomst werd vervuld. De verplichting tot het betalen van een aanvullende koopsom zou immers pas ontstaan indien uit de nog vast te stellen balans per 31 december 2005 zou blijken dat het herberekende eigen vermogen van IMCS hoger was dan € 78.000,--, op welk bedrag de koopprijs van de aandelen IMCS was gebaseerd.
Ten aanzien van dit soort voorwaarden bepaalt artikel 6:23 lid 1 BW dat wanneer de partij die bij de niet-vervulling belang had, de vervulling heeft belet, de voorwaarde als vervuld geldt, indien redelijkheid en billijkheid dit verlangen.
Dit geval doet zich voor. Omdat EMZ geen aanvullende koopsom behoefde te betalen zolang de jaarrekening niet was vastgesteld, had zij belang bij het niet vaststellen van de jaarrekening. Cruyslandtse daarentegen moest door de vertraging langer op betaling van de (nader te bepalen) koopprijs wachten. Nu het aan EMZ is toe te rekenen dat de jaarrekening niet tijdig is vastgesteld, verlangen de redelijkheid en billijkheid onder de genoemde omstandigheden dat Cruyslandtse daarvan niet de nadelige gevolgen draagt. Ingevolge artikel 6:23 BW geldt om deze reden bovenbedoelde voorwaarde als vervuld.
Aldus moet het ervoor worden gehouden dat op EMZ per 1 april 2006 definitief een opeisbare betalingsverplichting rustte ter zake van de aanvullende koopprijs.
Nu na vaststelling van de definitieve jaarrekening op eenvoudige wijze kon worden vastgesteld welk bedrag EMZ aan Cruyslandtse verschuldigd zou zijn, gaat de rechtbank er bij gebrek aan tot een ander oordeel leidende stellingen van partijen van uit dat de nakoming van haar betalingsverplichting terstond, derhalve op 1 april 2006, diende te geschieden.
Nu deze termijn ongebruikt is verstreken, is EMZ toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van deze betalingsverplichting en was zij ter zake zonder ingebrekestelling in verzuim vanaf 1 april 2006.
7.6. Ter vergoeding van de schade die Cruyslandtse als gevolg van deze toerekenbare tekortkoming heeft geleden vordert zij de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a BW, enerzijds over de gehele restant-koopsom groot € 14.348,-- gedurende de gehele periode van het verzuim en anderzijds over de laatste € 2.348,-- gedurende de periode dat slechts dit bedrag nog openstond.
Terecht voert EMZ aan dat hierin een dubbeltelling ligt besloten, zodat niet beide vorderingen kunnen worden toegewezen.
7.7. EMZ betwist voorts dat de overeenkomst een handelsovereenkomst is als bedoeld in genoemde bepaling.
Artikel 6:119a BW en het daarin opgenomen begrip “handelsovereenkomst” moet worden uitgelegd in het licht van de bewoordingen en het doel van de EG-richtlijn betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties (Richtlijn 2000/35/EG, PbEG L 200/35 d.d. 8 augustus 2000), van welke richtlijn dit artikel een implementatie is.
De richtlijn is van toepassing verklaard op, voor zover relevant samengevat, alle betalingen tot vergoeding van een transactie tussen ondernemingen, die handelen in het kader van hun zelfstandige economische of beroepsmatige activiteiten, welk leiden tot het leveren van goederen of het verrichten van diensten tegen vergoeding.
Gesteld noch gebleken is dat het sluiten van de overeenkomst -tot overdracht van de aandelen- behoorde tot de economische of beroepsmatige activiteiten van Cruyslandtse of EMZ. Daarom kan niet worden aangenomen dat partijen zijn opgetreden op de wijze bedoeld in de richtlijn, en evenmin dat sprake is van een handelsovereenkomst in de zin van artikel 6:119a BW.
De rechtbank zal derhalve artikel 6:119 BW toepassen en de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 1 BW toewijzen over het bedrag dat, gelet op de door EMZ gedane deelbetalingen, van tijd tot tijd openstond, te weten:
- € 14.438,-- vanaf 1 april 2006 tot 4 september 2006;
- € 10.438,-- vanaf 4 september 2006 tot 13 september 2006;
- € 6.438,-- vanaf 13 september 2006 tot 3 oktober 2006; en
- € 2.438,-- vanaf 3 oktober 2006 tot 19 december 2006.
Over het aldus te berekenen rentebedrag vordert Cruyslandtse wettelijke rente over vanaf 19 december 2006. EMZ heeft dit deel van de vorderingen niet bestreden en de rechtbank acht de gevorderde rente over rente toewijsbaar, met dien verstande dat rente over rente krachtens het bepaalde in artikel 6:119 lid 2 BW pas verschuldigd is na verloop van een jaar, zodat de gevorderde rente over deze reeds verschenen rentebedragen slechts toewijsbaar is als in het dictum vermeld, nu de verschenen rente niet aan deze voorwaarde voldoet.
7.8. De rechtbank gaat voorbij aan het verweer van EMZ dat de rechten van Cruyslandtse zijn vervallen omdat zij haar aanspraken niet binnen twee weken na definitieve vaststelling van de balans per aangetekende brief heeft geldend gemaakt, zoals voorgeschreven in artikel 3 lid 2 van de overeenkomst.
Bij gebreke van andersluidende stellingen van partijen gaat de rechtbank ervan uit dat deze bepaling ertoe strekte om EMZ spoedig duidelijkheid te bieden over de vraag of Cruyslandtse aanspraak maakte op betaling van een aanvullende koopsom. In het onderhavige geval kon daarover bij EMZ op het moment van vaststelling van de jaarrekening echter geen enkele twijfel bestaan. Sterker nog, zij had de aanvullende koopsom op dat moment al grotendeels aan Cruyslandtse betaald. Onder deze omstandigheden is toepassing van het door EMZ ingeroepen formele vereiste naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
Terbeschikkingstelling kantoorruimte en faciliteiten
7.9. Cruyslandtse vordert betaling van € 36.178,56 als schadevergoeding. Zij stelt daartoe dat IMCS en EMZ hun verplichtingen uit hoofde van artikel 12 lid 3 van de overeenkomst hebben geschonden door Cruyslandtse vanaf oktober 2006 herhaaldelijk van het computernetwerk van IMCS te weren en haar op 18 december 2006 de toegang tot de kantoorruimte te ontzeggen.
7.10. Artikel 12 lid 3 van de overeenkomst, die tussen Cruyslandtse en EMZ is gesloten, impliceert dat de verplichting tot het beschikbaar stellen van kantoorruimte en faciliteiten niet alleen rust op EMZ als contractuele wederpartij van Cruyslandtse, maar ook op IMCS. Uit het standpunt van IMCS in deze procedure blijkt dat zij deze verplichting heeft aanvaard, zodat de rechtbank er met partijen van uitgaat dat IMCS ter zake van de nakoming van deze verplichting kan worden aangesproken.
7.11. EMZ en IMCS hebben gesteld dat van hen redelijkerwijs niet kon worden gevergd dat zij Cruyslandtse, althans [X], toegang tot het kantoor bleven verschaffen. Zij stellen daartoe -in hoofdzaak- ten eerste dat [X] concurrerende werkzaamheden verrichte ten opzichte van IMCS en ten tweede dat de verhoudingen onder druk kwamen te staan doordat Cruyslandtse ten onrechte aanspraak maakte op betaling van verrekende VpB.
7.12. Cruyslandtse heeft niet betwist dat zij concurrerende werkzaamheden heeft verricht, zodat dit tussen partijen vaststaat. In beginsel is het onrechtmatig als een verkoper van aandelen kort na de overdracht daarvan in concurrentie treedt met de verkochte vennootschap. Cruyslandtse heeft geen stellingen ingenomen die, indien bewezen, in dit geval tot een ander oordeel kunnen leiden.
7.13. Cruyslandtse heeft bij akte tot vermeerdering van eis tevens tot overlegging producties toegegeven dat haar vordering op IMCS terzake van de VpB 2005 pas opeisbaar werd toen op 21 april 2007 de voorlopige aanslag werd opgelegd.
Hieruit volgt dat Cruyslandtse in 2006 ten onrechte het conflict over een nog premature vordering opdreef, onder meer -naar onbetwist is gesteld- door toezending van een concept kort geding dagvaarding.
7.14. Onder de in 7.12 en 7.13 genoemde omstandigheden kon van EMZ en IMCS redelijkerwijs niet worden verwacht dat zij hun verbintenissen uit hoofde van artikel 12 lid 3 van de overeenkomst zouden blijven nakomen. Hun tekortkoming in de nakoming valt EMZ en IMCS onder deze omstandigheden niet toe te rekenen, zodat zij voor de door Cruyslandtse daarvan ondervonden nadelige gevolgen niet aansprakelijk zijn. De vordering van Cruyslandtse tot schadevergoeding zal om deze reden worden afgewezen.
Verrekening VpB 2005
7.15. Cruyslandtse vordert dat IMCS wordt veroordeeld tot betaling van € 27.105,-- wegens verrekening van VpB. Zij beroept zich daartoe op artikel 7 sub j van de overeenkomst. Genoemde bepaling houdt samengevat- een garantie van Cruyslandtse aan EMZ in dat zij geen andere vordering meer heeft op IMCS dan een vordering ter zake van de VpB 2005, die IMCS aan Cruyslandtse dient te vergoeden, indien en zodra de aanslag opgelegd wordt.
Nu IMCS geen partij is bij de overeenkomst, schept deze bepaling op zichzelf geen verplichtingen van IMCS. Uit de standpunten van partijen leidt de rechtbank echter af dat artikel 7 sub j de weerslag vormt van hetgeen tussen hen -ook IMCS- over de verrekening van VpB is afgesproken, hoewel zij van mening verschillen over de betekenis van de bepaling en over hetgeen tussen hen daarover is gezegd en over en weer is begrepen.
7.16. Cruyslandtse betoogt -in essentie- dat zij recht heeft op betaling van het bedrag aan VpB dat IMCS zou hebben moeten betalen indien IMCS afzonderlijk zou zijn aangeslagen en niet binnen de fiscale eenheid compensatie met verliezen van Cruyslandtse zou hebben plaatsgevonden.
IMCS betoogt -in essentie- dat zij hoogstens dient af te dragen het aan IMCS toe te rekenen saldo van de aan de fiscale eenheid bij (definitieve) aanslag opgelegde VpB, zoals dit mede als gevolg van de compensatie van verliezen binnen de fiscale eenheid is bepaald.
7.17. Een taalkundige uitleg van artikel 7 sub j van de overeenkomst ondersteunt het standpunt van IMCS meer dan dat van Cruyslandtse. De bewoordingen “de vennootschapsbelasting” in verbinding met het opleggen van de aanslag duiden immers naar algemeen en juridisch spraakgebruik op de concrete, bij aanslag vastgestelde en aan de fiscus af te dragen belastingschuld, en niet op de benadering van Cruyslandtse waarin de door iedere vennootschap hypothetisch afzonderlijk af te dragen belasting wordt berekend.
7.18. Omdat echter, zoals in het tussenvonnis van 27 februari 2008 onder 2.3 is overwogen, niet slechts van de taalkundige uitleg van contractsbedingen mag worden uitgegaan, is bij tussenvonnis van 27 februari 2008 aan partijen gevraagd om zich uit te laten over de omstandigheden voorafgaand aan en ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst, omdat ook deze bepalend zijn voor de uitleg van de gemaakte afspraken.
7.19. Voor zover Cruyslandtse zich bij de uitlegging van de gemaakte afspraken wil beroepen op hetgeen tussen haar en IMCS gebruikelijk was, heeft zij haar stellingen onvoldoende gemotiveerd, zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat.
Cruyslandtse heeft ter comparitie verklaard dat in voorgaande jaren steeds VpB is verrekend, maar daarbij tegenstrijdige stellingen ingenomen die IMCS bovendien heeft betwist. Gelet daarop lag het op de weg van Cruyslandtse om in haar akte na tussenvonnis uit te werken en inzichtelijk te maken hoe zij en IMCS ten aanzien van de boekjaren 2003 en 2004 met de VpB zijn omgegaan. Bij akte na tussenvonnis heeft Cruyslandtse echter slechts herhaald dat het binnen de fiscale eenheid gebruikelijk was om de VpB intern in rekening-courant te verrekenen. Een verdere uitwerking, onderbouwing of specifiek bewijsaanbod is uitgebleven.
7.20. Concrete en specifieke stellingen over hetgeen partijen voorafgaand aan de koop van de aandelen over de verrekening van VpB na verbreking van de fiscale eenheid, dan wel over de betekenis van artikel 7 sub j van de overeenkomst hebben besproken heeft Cruyslandtse ook bij akte na tussenvonnis niet ingenomen.
Baerveldt van EMZ heeft ter comparitie wel een ter zake dienende verklaring afgelegd. Baerveldt heeft verklaard dat [X] van Cruyslandtse voorafgaand aan de koop met hem over de VpB heeft gesproken, en daarbij heeft gezegd dat in het verleden nooit verrekening van VpB had plaatsgevonden wegens verliezen, zodat daarmee geen rekening behoefde te worden gehouden. Winst van IMCS zou binnen de fiscale eenheid worden overgedragen aan het negatieve bedrijfsresultaat van Cruyslandtse. Dat was de intentie van artikel 7 sub j van de overeenkomst. Over uitbetaling van de VpB van IMCS aan Cruyslandtse is nooit gesproken, aldus Baerveldt. IMCS heeft dit standpunt in haar antwoordakte na tussenvonnis herhaald. Cruyslandtse heeft deze verklaring noch ter comparitie, noch in haar akte na tussenvonnis weersproken.
De rechtbank neemt derhalve als onbetwist aan dat Cruyslandtse voorafgaand aan de verkoop van de aandelen aan EMZ heeft voorgehouden dat met verrekening van BTW geen rekening behoefde te worden gehouden in verband met de verrekening van verliezen.
In dit licht mocht Cruyslandtse de gemaakte afspraken redelijkerwijs niet zo begrijpen, dat IMCS na de verbreking van de fiscale eenheid een bedrag voor VpB aan Cruyslandtse zou moeten afdragen als had binnen de fiscale eenheid geen verrekening van verliezen plaatsgevonden.
Hetgeen Cruyslandtse overigens heeft aangevoerd is onvoldoende om een ander oordeel te rechtvaardigen.
7.21. De verschillen tussen de onderhavige overeenkomst en de eerdere overeenkomst waarbij Cruyslandtse haar aandelen in Transrisk Riskmanagement & Consultancy B.V. (hierna: ‘Transrisk’) heeft verkocht, bieden geen zelfstandige steun aan de uitleg die Cruyslandtse geeft aan de gemaakte verrekeningsafspraak maar weerspiegelen slechts dat de fiscale eenheid met Transrisk wél, en die met IMCS niet met terugwerkende kracht is ontbonden.
7.22. Evenmin relevant voor de uitleg van de gemaakte verrekeningsafspraak is hetgeen bij aktewisseling na tussenvonnis over de koopprijs van de aandelen is gesteld.
De rechtbank begrijpt deze stellingen aldus dat de koopprijs na een uitkering van dividend is verlaagd tot € 250.000,--, welk bedrag was samengesteld uit enerzijds het geschatte eigen vermogen per 31 december 2005 en anderzijds een bedrag voor goodwill. Op enig moment signaleerden de adviseurs van partijen dat nog geen VpB was betaald over de toename van het eigen vermogen in 2005, en dat daardoor achteraf onzekerheid kon ontstaan over de hoogte van de koopprijs. Deze onzekerheid is vermeden door de koopprijs te bepalen op grond van een ‘netto’ eigen vermogen, als ware reeds VpB ingehouden. Tegenover de verlaging van de koopprijscomponent ‘eigen vermogen’ met een bedrag van € 47.000, verhoogde Cruyslandtse de component ‘goodwill’ met eenzelfde bedrag zodat de koopprijs per saldo gelijk bleef aan € 250.000,--.
Hoewel op deze wijze werd vermeden dat de latere VpB-heffing consequenties kon hebben voor de koopprijs, valt uit deze handelwijze niet af te leiden dat partijen beoogden dat IMCS na de overdracht van de aandelen aan Cruyslandtse een bedrag voor VpB zou betalen alsof zij daarvoor afzonderlijk en slechts op basis van haar eigen bedrijfsresultaat was belast, zoals Cruyslandtse betoogt.
Hoewel de omstandigheid dat IMCS een voorziening op haar balans had gecreëerd, naar zij stelt met het oog op mogelijke VpB-afdracht, erop kan wijzen dat IMCS terzake een betalingsverplichting jegens de fiscus dan wel een ander -bijvoorbeeld Cruyslandtse- voorzag, weegt deze omstandigheid in dit geval niet op tegen het onder 7.20 overwogene.
Hetzelfde geldt voor een eerder buitengerechtelijk aanbod van IMCS om ter beslechting van dit geschilpunt € 13.000, te betalen.
7.23. Het vorenstaande brengt met zich dat de rechtbank de tussen partijen over verrekening van VpB gemaakte afspraken aldus begrijpt dat IMCS aan Cruyslandtse dient te vergoeden het bedrag van de bij aanslag opgelegde VpB 2005, voor zover deze belastingschuld aan IMCS valt toe te rekenen. Vast staat dat ter zake van VpB 2005 aan Cruyslandtse als hoofd van de -in 2005 nog bestaande- fiscale eenheid een voorlopige aanslag van € 398,-- is opgelegd, en niet in geschil is dat dit bedrag geheel aan IMCS valt toe te rekenen.
Ter comparitie is namens IMCS verklaard dat zij het redelijk vindt dit bedrag te betalen. Bij antwoordakte na tussenvonnis heeft IMCS nogmaals blijk gegeven van haar bedoeling om het bij aanslag opgelegde bedrag van € 398,-- te vergoeden. Aldus heeft IMCS haar verweer, dat de vordering van Cruyslandtse pas opeisbaar is na oplegging van een definitieve aanslag behoeft te worden betaald, laten varen althans onvoldoende gemotiveerd gehandhaafd, zodat de rechtbank daaraan voorbijgaat en als onvoldoende betwist aanneemt dat de VpB-vordering opeisbaar werd vanaf de oplegging van de voorlopige aanslag op 21 april 2007. Op deze gronden zal de vordering van Cruyslandtse tot € 398,-- worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 april 2007.
Een en ander laat onverlet dat de definitieve aanslag aanleiding kan geven tot een bijbetalingsverplichting van IMCS of een terugbetalingsverplichting van Cruyslandtse kan ontstaan.
7.24. Voor toewijzing van de gevorderde wettelijke handelsrente is geen plaats op gronden genoemd onder 7.7 hierboven.
Kosten derdenbeslag en proceskosten
7.25. Nu partijen over en weer op enkele punten in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten in conventie worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Gelet op de compensatie van proceskosten en op het geringe bedrag dat ten laste van IMCS zal worden toegewezen, zal de vordering tot vergoeding van de kosten van het ten laste van IMCS gelegde beslag worden afgewezen.
8. De verdere beoordeling in reconventie
8.1. De vordering in reconventie strekt op de eerste plaats tot betaling van een door IMCS aan Cruyslandtse gezonden factuur voor kantoorkosten tot een bedrag van € 3.213,92 inclusief BTW. De relevante factuur, die door IMCS als onderdeel van productie 10 is overgelegd, strekt blijkens haar inhoud tot betaling van in 2006 voor Cruyslandtse en aan haar gelieerde vennootschappen door IMCS gemaakte kosten voor porto, kantoorartikelen, kopieën, koffie en thee.
Cruyslandtse heeft de vordering onder verwijzing naar haar standpunt in conventie bestreden. Naar de rechtbank begrijpt betwist Cruyslandtse het gevorderde verschuldigd te zijn, onder meer op grond van het bepaalde in artikel 12 lid 3 van de overeenkomst.
Dit artikel bepaalt dat [X], Cruyslandtse en enkele aan haar gelieerde vennootschappen tot op 31 december 2007 “gratis gebruik [kunnen] maken van (...) delen van het kantoor van de vennootschap”, te weten IMCS, en voorts “Dit houdt in dat de kantoorruimte van de vennootschap zonder kosten wordt gedeeld (...), evenals het computernetwerk en de telefoonvoorziening (...). Ook het gebruikmaken van de gebruikelijke basale administratieve en secretariële ondersteuning valt hieronder. Uitsluitend de gesprekskosten (...) zullen worden doorbelast.”. Een en ander wordt in het beding als een “kost en inwoning” afspraak omschreven.
De vordering van IMCS staat haaks op deze uitdrukkelijk gemaakte afspraak, waar naar tussen partijen vaststaat een korting op de koopprijs van de aandelen tegenover stond. Onder deze omstandigheden lag het op de weg van IMCS om haar stelling, dat een redelijke uitleg van artikel 12 lid 3 van de overeenkomst meebrengt dat de hier bedoelde kosten voor rekening van Cruyslandtse komen, deugdelijk uit te werken en te onderbouwen. Nu zij dit heeft nagelaten zal dit onderdeel van haar vordering als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
8.2. De vordering in reconventie strekt voorts tot betaling aan IMCS van € 960,29 en € 680,16 inclusief BTW, derhalve in totaal € 1.640,45, voor telefoonkosten. Cruyslandtse heeft ter comparitie verklaard de telefoonkosten te zullen betalen zodra zij daarvoor een factuur ontvangt. Nu aldus tussen partijen vast staat dat Cruyslandtse deze bedragen is verschuldigd, zal het gevorderde bedrag van € 1.640,45 worden toegewezen. Voor toewijzing van de gevorderde wettelijke rente ziet de rechtbank echter geen aanleiding, nu niet is gesteld of gebleken dat Cruyslandtse ter zake in verzuim is.
8.3. Nu partijen over en weer op enkele punten in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten ook in reconventie worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
9. De beslissing
De rechtbank
in conventie
veroordeelt EMZ om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Cruyslandtse te betalen de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 1 BW:
- over € 14.438,-- vanaf 1 april 2006 tot 4 september 2006, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 1 BW over deze verschenen rente vanaf 4 september 2007 tot aan de dag der voldoening;
- over € 10.438,-- vanaf 4 september 2006 tot 13 september 2006, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 1 BW over deze verschenen rente vanaf 13 september 2007 tot aan de dag der voldoening;
- over € 6.438,-- vanaf 13 september 2006 tot 3 oktober 2006, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 1 BW over deze verschenen rente vanaf 3 oktober 2007 tot aan de dag der voldoening; en
- over € 2.438,-- vanaf 3 oktober 2006 tot 19 december 2006, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 1 BW over deze verschenen rente vanaf 19 december 2007 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt IMCS om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Cruyslandtse te betalen
het bedrag van € 398,-- (zegge: driehonderd achtennegentig euro en nul eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 1 BW over dit bedrag vanaf 21 april 2007 tot aan de dag der voldoening;
in reconventie
veroordeelt Cruyslandtse om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan IMCS te betalen
het bedrag van € 1.640,45 (zegge: zestienhonderd veertig euro en vijfenveertig eurocent);
in conventie en in reconventie
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart dit vonnis voor zover het de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.M. van Schouwenburg-Laan en in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2010.?
1885/1928